2.2.[verzoekster] c.s. hebben in hun verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig getuigen- en deskundigenverhoor – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Tussen [verzoekster] c.s. en [verweerster] is volgens [verzoekster] c.s. in geschil of [verzoekster] c.s. met ingang van 1 januari 2015, dat wil zeggen over de periode na afloop van UOVK 2010, nog jaarlijkse premie (in de zin van artikel 1 Pensioenwet) verschuldigd zijn voor administratiekosten, rentegarantie, belegging en beheer en solvabiliteitsbeslag. [verzoekster] c.s. stellen zich – kort weergegeven – op het standpunt dat dit niet het geval is.
Volgens [verzoekster] c.s. heeft het geschil met [verweerster] betrekking op de uitleg van artikel 18 lid 2, sub b, van UOVK 2010 en dient deze uitvoeringsovereenkomst te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Dit betekent volgens [verzoekster] c.s. dat voor de beantwoording van de vraag of na afloop van de looptijd van UOVK 2010 nog premie verschuldigd is, de zin die [verweerster] en [verzoekster] c.s. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van UOVK 2010 mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, bepalend is. Daarbij kan volgens [verzoekster] c.s. mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
[verzoekster] c.s. hebben opgemerkt dat aan UOVK 2010 een offerte van 14 december 2009 voorafging en een brief van [verzoekster] c.s. van 22 februari 2010 waarmee de offerte werd geaccepteerd. Tussen de tekst van de offerte en de tekst van artikel 18 van UOVK 2010 bestaan volgens [verzoekster] c.s. verschillen. In de offerte was volgens [verzoekster] c.s. expliciet opgenomen dat na het eindigen van UOVK 2010 daadwerkelijke premie verschuldigd zou blijven (in de vorm van cash flow betalingen als de overrente niet toereikend zou zijn voor de verrekening) en in UOVK 2010 kwam die bepaling niet voor. In het kader van het onderhavige verzoek brengt [verzoekster] c.s. de offerte van 14 december 2019 en de brief van 22 februari 2010 in het geding, omdat de te horen getuigen op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van UOVK 2005 en/of UOVK 2010 en daarom mogelijk kunnen verklaren over de redenen voor het afwijken van de tekst in de uiteindelijk gesloten UOVK 2010 van de daaraan ten grondslag liggende offerte. In het kader van het verzoek tot het houden van deskundigenverhoren laten [verzoekster] c.s. de offerte echter buiten beschouwing, omdat de deskundigen niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van UOVK 2010.
[verzoekster] c.s. wensen de volgende personen als getuigen te doen horen:
- De heer drs. [getuige 1] RA (hierna: [getuige 1] ), woonachtig te [woonplaats] , ten tijde van de totstandkoming van UOVK 2005 en UOVK 2010 registeraccountant en partner bij [verzoekster] c.s.;
- De heer drs. [getuige 2] RA (hierna: [getuige 2] ), woonplaats onbekend, ten tijde van de totstandkoming van UOVK 2005 en UOVK 2010 registeraccountant, partner en bestuurslid bij [verzoekster] c.s.;
- De heer [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), woonachtig te [woonplaats] , destijds pensioenadviseur bij [verzoekster] c.s.;
- De heer [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), woonachtig te [woonplaats] , destijds pensioenadviseur bij [kantoor 1] , later opgegaan in [kantoor 2] ;
Deze personen zijn volgens [verzoekster] c.s. betrokken geweest bij (de totstandkoming van) UOVK 2005 en UOVK 2010 in hoedanigheid van hun functie bij [verzoekster] c.s. (en waren niet deskundig op pensioengebied) en in hoedanigheid van hun functie als extern pensioenadviseur van [verzoekster] c.s. Deze personen kunnen – samengevat weergegeven – verklaren dat [verweerster] nimmer heeft geïnformeerd over langlopende betalingsverplichtingen na beëindiging/premievrijmaking van UOVK 2005 en UOVK 2010 en dat deze betalingsverplichtingen tijdens de onderhandelingen nimmer aan de orde zijn geweest. Daarnaast kan [getuige 1] verklaren dat de onduidelijkheid in de offerte van 14 december 2009 – waarvan wordt gerept in de brief van 22 februari 2010 – betrekking had op eventuele bijbetaling in geval van uitgaande waardeoverdrachten, aldus [verzoekster] c.s.
[verzoekster] c.s. wensen door het doen horen van voornoemde getuigen te bewijzen, dat in UOVK 2005 en in UOVK 2010 niet is overeengekomen dat [verzoekster] c.s. na afloop van de looptijd toen die overeenkomst premievrij werd gemaakt (vanaf 2015), nog premie dienden te betalen, behoudens voor zover die premie kon worden verrekend met eventuele overrente, althans dat voor [verzoekster] c.s. niet duidelijk was, niet duidelijk kon zijn en niet duidelijk hoefde
te zijn dat [verweerster] na premievrijmaking het standpunt zou gaan innemen dat premie in de vorm van daadwerkelijke betalingen zou zijn verschuldigd. [verzoekster] c.s. wensen dat te bewijzen door de getuigen te laten verklaren over het volgende:
Of het destijds aan de getuige bekend was dat het door [verweerster] aan [verzoekster] c.s. geoffreerde product in de visie van [verweerster] inhield dat na premievrijmaking nog premie verschuldigd zou zijn, die daadwerkelijk zou moeten worden voldaan in de vorm van cash flow vanuit [verzoekster] c.s. naar [verweerster] indien en voor zover die premie niet zou kunnen worden verrekend met na premievrijmaking beschikbaar komende rentewinstdeling of overrente (geen "loss, carry forward" maar premiebetaling in de vorm van een cash flow stroom);
Of het de getuige bekend is of de kwestie van premiebetaling in de vorm van een kasstroom vanuit [verzoekster] c.s. naar [verweerster] na premievrijmaking van UOVK 2005 en/of UOVK 2010 in het kader van de onderhandelingen over de totstandkoming van deze uitvoeringsovereenkomsten aan de orde is geweest, door [verweerster] aan de is orde gesteld respectievelijk of [verweerster] daarover heeft geïnformeerd;
Of het destijds gebruikelijk was dat uitvoeringsovereenkomsten werden gesloten die inhielden dat na premievrijmaking premie (door de verzekeraar aangeduid als "kosten") verschuldigd zou blijven in die zin dat de werkgever na premievrijmaking nog daadwerkelijk een betalingsverplichting jegens de verzekeraar zou hebben;
Of de getuige zich heeft gerealiseerd dat [verweerster] het standpunt zou gaan innemen dat na premievrijmaking van UOVK 2005 en/of UOVK 2010 nog premie verschuldigd zou blijven die daadwerkelijk zou moeten worden betaald als die niet met overrente zou kunnen worden verrekend;
Of werd verwacht dat de overrente altijd méér zou bedragen dan de premie na premievrijmaking, zodat werd verwacht dat nimmer van een daadwerkelijke betalingsverplichting sprake zou zijn en daarom niet over deze door [verweerster] beoogde betalingsverplichting werd geïnformeerd;
Of de getuige [verzoekster] c.s. heeft geïnformeerd over de kwestie van de premie verschuldigd na premievrijmaking en zo neen, waarom niet;
Of de getuige inschat dat [verzoekster] c.s. de door [verweerster] veronderstelde betalingsverplichting zouden zijn aangegaan als [verzoekster] c.s. daarover voldoende, expliciet en concreet zouden zijn geïnformeerd.
[verzoekster] c.s. wensen de volgende personen als deskundigen te doen horen:
- De heer [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1] ), woonachtig te [woonplaats] .
o [deskundige 1] is een ervaren pensioenadviseur met een zeer lange staat van dienst.
- De heer mr. drs. [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2] ), woonachtig te [woonplaats] .
o [deskundige 2] is een ervaren pensioenjurist en pensioenadviseur en is als onderzoeker verbonden aan [universiteit] te [plaats 1] .
- De heer [deskundige 3] (hierna: [deskundige 3] ), woonachtig te [woonplaats] .
o [deskundige 3] is een ervaren pensioenadviseur.
- De heer [deskundige 4] (hierna: [deskundige 4] ), woonachtig te [woonplaats] . [deskundige 4] is Sr. Pensioenconsultant/Actuarieel Rekenaar bij [kantoor 3] te [plaats 2] . Hij is bekend met onderhavige overeenkomsten, ook vanuit verzekeraarsperspectief.
[verzoekster] c.s. wensen met behulp van voornoemde deskundigen te bewijzen, dat in UOVK 2005 en in UOVK 2010 niet is overeengekomen dat [verzoekster] c.s. na afloop van de looptijd toen die overeenkomst premievrij werd gemaakt (vanaf 2015), nog premie dienden te betalen, behoudens voor zover die premie kon worden verrekend met eventuele overrente. [verzoekster] c.s. willen het volgende bewijzen c.q. over de volgende punten het oordeel van de deskundigen laten vragen:
Het was destijds gebruikelijk dat indien na premievrijmaking van een uitvoeringsovereenkomst nog premie verschuldigd zou zijn, deze uitsluitend uit na premievrijmaking beschikbaar komende rentewinstdeling of overrente zou behoeven te worden voldaan ("loss, carry forward"), maar nimmer in de vorm van daadwerkelijke betalingen (een cash flow stroom) door de werkgever;
Het is niet gebruikelijk dat na premievrijmaking premie (door de verzekeraar aangeduid als "kosten") doorlopen in die zin dat de werkgever na premievrijmaking nog daadwerkelijk een betalingsverplichting jegens de verzekeraar heeft;
Een werkgever zou een dergelijke betalingsverplichting ook niet zijn aangegaan als hij voldoende, expliciet en concreet zou zijn geïnformeerd (anders gesteld: als sprake zou zijn van een op basis van "informed consent");
Indien nog premie na premievrijmaking zou moeten worden voldaan in de vorm van een daadwerkelijke betalingsverplichting terwijl de overrentedeling is gestaakt of wordt gestaakt nadat deze één maal of gedurende een bepaalde periode negatief is geweest, zou sprake zijn van een onaanvaardbare disbalans in de rechtspositie tussen werkgever en verzekeraar.
Over UOVK 2005 en/of UOVK 2010
Aan UOVK 2005 en UOVK 2010 ligt het "loss carry forward"-systeem ten grondslag (eventueel na premievrijmaking van de uitvoeringsovereenkomst nog verschuldigde premie wordt voldaan indien en zolang de overrente die na premievrijmaking nog beschikbaar komt voldoende is door verrekening daarmee en voor het overige "op de lat geschreven"). De werkgever hoeft na premievrijmaking niet meer daadwerkelijk aan de verzekeraar te betalen.
[verzoekster] c.s. mochten er gezien de tekst van UOVK 2010 en UOVK 2015 op vertrouwen dat na premievrijmaking van die uitvoeringsovereenkomsten geen premie in de vorm van een daadwerkelijke betalingsverplichting meer zouden zijn verschuldigd.
2.2.1.Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 29 november 2023 hebben [verzoekster] c.s. hieraan – zakelijk weergegeven – nog het volgende toegevoegd. De kwestie of sprake is van
“premie”of
“kosten”, is volgens [verzoekster] c.s. een semantische kwestie. Volgens [verzoekster] c.s. gaat het erom of UOVK 2005 en UOVK 2010 een bijbetalingsverplichting voor [verzoekster] c.s. impliceerden in die zin, dat de premie (door [verweerster] met de term
“kosten”aangeduid) die na premievrijmaking in rekening-courant werd geboekt daadwerkelijk in de vorm van een kasstroom van [verzoekster] c.s. naar [verweerster] diende te worden overgemaakt.
Daarnaast heeft [verzoekster] c.s. aangegeven dat zij de deskundigen en getuigen ook willen horen over de premievaststelling – die volgens [verzoekster] c.s. onjuist door [verweerster] is vastgesteld – voor het geval dat [verzoekster] c.s. daadwerkelijk premie na premievrijmaking moeten betalen. [verzoekster] c.s. wensen dat de getuigen en deskundigen zich uitlaten over onder meer de volgende vragen:
- Verving UOVK 2010 de voorafgaande UOVK 2005?
- Welke overrente wordt feitelijk nog onder UOVK 2005 en UOVK 2010 gerealiseerd?
- Is de overrentedeling terecht gestaakt?
- Is [verweerster] bevoegd de administratiekosten te indexeren?
- Gaat [verweerster] uit van het juiste bestand?
- Geldt voor inkoop van toeslagverlening het contracttarief of het actuele tarief?
- Moest de overrente, alvorens voor toeslagverlening te worden aangewend, worden aangewend ter dekking van de premie na premievrijmaking?
- En andere vragen over technische aspecten van deze zaak en de feitelijke gang van zaken ten tijde van de totstandkoming en het eindigen van de overeenkomsten.
[verzoekster] c.s. hebben verder naar voren gebracht dat zij op langere termijn hebben gedagvaard om ontwikkelingen in de rechtspraak af te wachten (ECLI:NL:GHDHA:2023:1854). Hierdoor is de procedure niet onnodig vertraagd, mede gezien het feit dat uitvoering aan het vonnis van de kantonrechter is en wordt gegeven, aldus [verzoekster] c.s.