ECLI:NL:GHSHE:2024:4072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
22/1531 tot en met 22/1533
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen Zorgverzekeringswet en Inkomstenbelasting door belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juli 2022. Belanghebbende, die gehuwd is met een budgethouder van een persoonsgebonden budget, heeft aanslagen ontvangen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2016 en 2017, alsook een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor 2017. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aanslagen opgelegd, waarbij belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van negatief loon en dat hij geen bewijs heeft geleverd voor extra kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De inspecteur heeft de aanslagen en de belastingrente correct vastgesteld. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is er gesproken over de mogelijkheid van mediation voor andere problemen van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/1531 tot en met 22/1533
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 juli 2022, nummers BRE 19/6110, 21/4454 en 21/4455, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna Zvw) 2016 en 2017 en een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en heeft het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2016 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 12 maart 2024, 19 november 2024 en 20 november 2024 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in Mijn Rechtspraak geplaatst.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn echtgenote, [echtgenote] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken van de echtgenote van belanghebbende met nummers 22/1548 en 22/1549.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Bij brieven van 9 en 15 december 2024 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [echtgenote] (de echtgenote). De echtgenote is budgethouder van een persoonsgebonden budget (PGB). Zij koopt met het toegekende budget zorg in bij belanghebbende. Belanghebbende is zorgverlener en de ontvangsten uit het PGB vormen voor hem belastbaar inkomen. Belanghebbende en de echtgenote houden ieder 50% van de aandelen in [A BV] (de BV). Zij zijn beiden bestuurder van de BV.
2.2.
Belanghebbende heeft op 31 augustus 2017 de aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2016 ingediend. De inspecteur heeft conform de ingediende aangifte een voorlopige aanslag Zvw 2016 opgelegd waarbij bij beschikking € 29 belastingrente in rekening is gebracht. De definitieve aanslag Zvw is vastgesteld met dagtekening 1 maart 2019.
2.3.
Op 31 augustus 2018 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017 ingediend. De aanslag IB/PVV 2017 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.102 en de aanslag Zvw 2017 naar een bijdrage-inkomen van € 42.002. In de aangifte en de aanslag IB/PVV 2017 zijn de volgende bedragen in aanmerking genomen:
Aangifte
Aanslag
Loon
€ 40.000 -/-
€ 0
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 20.100
€ 20.100
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 42.002
€ 42.002
Af: kosten i.v.m. resultaat uit overige werkzaamheden
€ 33.265
€ 0
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 11.163 -/-
€ 62.102
2.4.
Tegelijkertijd met het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 is bij beschikking een bedrag aan belastingrente van € 353 aan belanghebbende in rekening gebracht en bij de aanslag Zvw 2017 een bedrag aan belastingrente van € 38.
2.5.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar een bedrag van € 10.000 aan kosten in aftrek toegelaten in verband met de overige werkzaamheden. In zoverre heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.102 en de aanslag Zvw 2017 naar een bijdrage inkomen van € 32.002. De rentebeschikkingen zijn evenredig verminderd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2017 en Zvw 2017 en de rentebeschikking(en) behorend bij de aanslag Zvw 2016 en de aanslagen IB/PVV 2017 en Zvw 2017 tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 en Zvw 2017 en tot vernietiging van de rentebeschikkingen die zijn opgelegd bij de aanslag Zvw 2016 en de aanslagen IB/PVV 2017 en Zvw 2017. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.0.
Ter zitting is met belanghebbende en zijn echtgenote besproken dat de grote problemen die zij hebben verder gaan dan het geschil in deze zaken. Met de beslissing over de in geschil zijnde aanslagen zijn de problemen van belanghebbende en zijn echtgenote niet opgelost. De inspecteur heeft ter zitting toegezegd dat hij intern de mogelijkheid tot mediation zal overleggen, voor zover de problemen een relatie hebben met beslissingen van de Belastingdienst, en belanghebbende over de uitkomst van dat overleg zal berichten. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben ter zitting verklaard dat ze bereid zijn om hier aan mee te werken.
Het hof merkt de onder 1.8. vermelde brieven aan als een verzoek tot heropening van het onderzoek, als bedoeld in artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het hof heeft in dat wat belanghebbende aanvoert geen reden gevonden om tot heropening van het onderzoek over te gaan. Het hof rekent de brieven van belanghebbende niet tot de gedingstukken en slaat daar geen acht op.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende klaagt dat hij in beroep bij de rechtbank niet gehoord is en dat de rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 8:57, lid 1 Awb uitspraak heeft gedaan. Uit het procesdossier blijkt dat de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld om ter zitting te worden gehoord. Belanghebbende heeft zelf bericht dat hij af ziet van een zitting bij de rechtbank. De rechtbank heeft dus terecht het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
4.2.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2017 een bedrag van € 40.000 als negatief loon in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft verklaard dat dit verband houdt met correcties van het gebruikelijk loon die de inspecteur in eerdere jaren heeft toegepast. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur het negatief loon gecorrigeerd. Op belanghebbende rust de bewijslast dat er sprake is van negatief loon. Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende enig bedrag aan loon heeft terugbetaald aan de BV. De inspecteur heeft dus terecht het in aftrek gebrachte bedrag aan negatief loon geweigerd.
4.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2017 een bedrag van € 33.265 aan aftrekbare kosten opgenomen in verband met de inkomsten uit het PGB van de echtgenote. De inspecteur heeft in de bezwaarfase een bedrag van € 10.000 als kosten in aftrek geaccepteerd. Op belanghebbende rust de bewijslast dat er meer kosten zijn gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen op de inkomsten uit het PGB. Belanghebbende heeft geen bewijs voor de kosten overgelegd. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat er meer kosten zijn gemaakt dan de reeds in aanmerking genomen kosten van € 10.000 De inspecteur heeft dus terecht geweigerd meer kosten in aanmerking te nemen.
4.4.
De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2017 juist vastgesteld. Het bijdrage-inkomen voor de Zvw is dus ook voor het juiste bedrag vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen het bijdrage-inkomen geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.5.
Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de belastingrente. De rente is voor zowel 2016 als 2017 berekend conform de wettelijke bepalingen. Het hof ziet geen gronden om de belastingrente te verminderen.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, C.W.M.M. Verkoijen en
M. Ferrier, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De uitspraak is ondertekend door de griffier, en door C.W.M.M. Verkoijen, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De raadsheer,
E.A.D. Dockx C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.