ECLI:NL:GHSHE:2024:3726

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
20-000460-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs. De verdachte, geboren in Rusland en woonachtig in Nederland, had op 6 januari 2023 in Maastricht een Poolse verblijfskaart in haar bezit, waarvan zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals was. De politierechter had haar een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat zij asiel had aangevraagd en nog geen onherroepelijke beslissing was genomen op haar aanvraag. Het hof heeft het beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag verworpen, omdat de verdachte niet direct asiel had aangevraagd en er geen bewijs was dat zij een vluchteling was in de zin van het verdrag. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000460-24
Uitspraak : 21 november 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-006640-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De raadsman van de verdachte heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Subsidiair is vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat zij:
op of omstreeks 6 januari 2023 in de gemeente Maastricht een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Poolse verblijfskaart, waarvan zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 6 januari 2023 te Maastricht opzettelijk een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Poolse verblijfskaart, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep onder verwijzing naar een arrest van dit hof van 17 juli 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2694, bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu de verdachte een beroep toekomt op artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1951, 131 en 1954, 88; hierna: Vluchtelingenverdrag). De verdachte heeft immers na haar aanhouding in Nederland asiel aangevraagd en daarop is op dit moment nog niet onherroepelijk beslist. Ook is geen sprake van de situatie dat de stelling van de verdachte dat zij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, evident ongegrond is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen nu – anders dan in het door de raadsman genoemde arrest – in deze strafzaak geen sprake is van een situatie waarin de verdachte het tenlastegelegde valse document onmiskenbaar in het kader van de vlucht voorhanden had.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag luidt als volgt:
“The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence.”
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat aan vluchtelingen strafsancties worden opgelegd voor illegale binnenkomst of verblijf indien deze overtreding redelijkerwijs nodig is om een veilig land van toevlucht te kunnen bereiken.
In zijn arrest van 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9266, heeft de Hoge Raad beslist dat uit de strekking van artikel 31 Vluchtelingenverdrag voortvloeit dat het Openbaar Ministerie in de op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gebaseerde vervolging van een verdachte die vreemdeling is en zich tegen de beschuldiging verweert met een beroep op de bescherming die deze verdragsbepaling beoogt te bieden, slechts dan ontvankelijk is indien onverwijld en zonder nader onderzoek door de strafrechter kan worden vastgesteld dat de stelling van de vreemdeling dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag ongegrond is. In dat arrest is overwogen dat de beslissing op een asielaanvraag, en dus ook het oordeel omtrent de aannemelijkheid van het aan de asielaanvraag ten grondslag liggende vluchtrelaas, is voorbehouden aan de Minister en – na ingesteld beroep – aan de bestuursrechter en dat, mede met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken van de strafrechter en de bestuursrechter, de strafrechter zich in beginsel van een zelfstandig oordeel over het beroep van de vreemdeling op zijn vluchtelingenstatus moet onthouden. Daarbij is ook benadrukt dat, mede gelet op de moeilijke bewijspositie die de vreemdeling heeft bij de onderbouwing van zijn beroep op de vluchtelingenstatus, de vreemdeling die wordt vervolgd ter zake van artikel 231 Sr ook een beroep op artikel 31 Vluchtelingenverdrag toekomt indien nog niet vaststaat dat hij aan alle voorwaarden voor erkenning als vluchteling voldoet.
In zijn arrest van 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8956, heeft de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat met het oog op een voor de praktijk van de strafrechtspleging zo eenvoudig mogelijk te hanteren regel moet worden aangenomen dat de vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist. Daarom zal de strafrechter in die gevallen waarin de ter zake van het misdrijf van artikel 231 Sr vervolgde vreemdeling zich op de bescherming van artikel 31 Vluchtelingenverdrag beroept en aangenomen moet worden dat op de – eerste – door de verdachte gedane asielaanvraag zal worden beslist, niet mogen aannemen dat de verdachte aan de voorwaarden voor het kunnen inroepen van de door artikel 31 Vluchtelingenverdrag geboden bescherming niet voldoet. In zo een geval, waarin geen sprake is van een onherroepelijke afwijzing van de eerste door de verdachte gedane asielaanvraag, is bij een strafvervolging ter zake van het in artikel 231 Sr strafbaar gestelde misdrijf geen ruimte om te onderzoeken of aan de overige voorwaarden van artikel 31 Vluchtelingenverdrag is voldaan en kan derhalve niet worden aangenomen dat de stelling dat de verdachte een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag evident ongegrond is. In dat geval zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de strafvervolging.
Tegen de achtergrond van het hiervoor weergegeven beoordelingskader is in de onderhavige strafzaak het volgende van belang.
In het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 7 januari 2023 relateert [verbalisant 1] , wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, onder meer het volgende, zakelijk weergegeven (p. 34 en 35 van het dossier):
Gedurende het onderzoek is onderzocht of verdachte in aanmerking komt voor het gestelde in artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Uit onderstaande punten blijkt dat verdachte niet voor voormeld artikel in aanmerking komt en zich dus niet kan beroepen op het feit dat tegen haar geen strafsanctie mag worden opgelegd.
-
verdachte niet direct/onverwijld bij de collega's op straat asiel heeft gevraagd, maar dit pas bij de voorgeleiding aan de hulpofficier kenbaar heeft gemaakt toen zij al aangehouden was voor het gebruikmaken van een vals document;
-
nadat verdachte haar vingerafdrukken had afgegeven, bleek dat verdachte al meerdere visums in Nederland heeft gehad (hof: het betreft in totaal drie aanvragen op respectievelijk 12 december 2017, 13 december 2018 en 27 december 2019);
-
verdachte met ingang van 11 mei 2021 verblijfsrecht conform EU-recht heeft verkregen bij haar partner destijds [ex-partner verdachte] , dat middels een beschikking met een besluit op 2 september 2021 is beëindigd en zodoende haar verblijfsrecht is komen te vervallen (referent [ex-partner verdachte] is in het bezit van de Belgische nationaliteit);
-
verdachte op het moment van controle afkomstig van Lanaken (België) en onderweg was naar Nederland;
-
verdachte in haar verhoor aangeeft al die tijd in Nederland, Duitsland en momenteel in België te hebben verbleven en in de tussentijd ook heeft gewerkt in genoemde landen.
-
verdachte destijds geen asiel heeft aangevraagd.
De verdachte is in Rusland geboren. Zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij twaalf jaren geleden uit haar thuisland Rusland is vertrokken en dat zij sindsdien in verschillende Europese landen heeft gewoond en gewerkt, waaronder in Duitsland. Uit het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling (p. 27-28) volgt dat de verdachte sinds 2017 meermalen aantoonbaar in de Europese Unie heeft verbleven en sinds 2020 zelfs onafgebroken. Hoofdzakelijk verbleef de verdachte echter in Nederland. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij, terwijl zij nooit in Polen heeft verbleven, een Pools verblijfsdocument heeft aangevraagd, zodat zij in Europa kon blijven wonen en werken. Zij heeft tot haar aanhouding in deze strafzaak nimmer asiel aangevraagd.
Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden zonder nader onderzoek worden vastgesteld dat de stelling dat de verdachte een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag ongegrond is. Van een situatie waarbij de verdachte het Poolse verblijfsdocument onmiskenbaar in het kader van de vlucht in het bezit had, is immers geen sprake.
Het hof verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is ook overigens ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
op 6 januari 2023 in de gemeente Maastricht een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Poolse verblijfskaart, waarvan zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals was, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, Landelijk Tactisch Commando, Brigade Limburg-Zuid, dossiernummer PL27YL/23-000104, met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door wachtmeester [verbalisant 1] , sluitingsdatum 7 januari 2023, bestaande uit in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 56. De inhoud van de processen-verbaal is telkens zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , wachtmeesters der Koninklijke Marechaussee, d.d. 6 januari 2023 (p. 18-20), voor zover inhoudende:
Op 6 januari 2023, omstreeks 20:45 uur, waren wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, op basis van artikel 47 van de Vreemdelingenwet 2000 belast met de uitoefening van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) ter bestrijding van illegaal verblijf.
Wij bevonden ons op de Bosscherweg in de gemeente Maastricht.
Omstreeks 20:48 uur zagen wij een personenauto, van het merk Volkswagen, type Golf, voorzien van de Belgische [kentekenplaten] de grens van Nederland met België passeren, in de richting van Maastricht
STAANDEHOUDING BIJRIJDER:Op vrijdag 6 januari 2023 om 20:52 uur heb ik, de bestuurder (
hof: bijrijder) van het voornoemde voertuig staande gehouden op grond van artikel 50 lid 1 van de Vreemdelingenwet, ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Ik vorderde van de staande gehouden persoon mij een document te tonen als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit, waaruit zijn (
hof: haar) identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie kon blijken.
Ik zag dat voornoemde persoon mij een Poolse verblijfskaart overhandigde, afgegeven op 11-08-2022 en geldig tot 11-08-2025. Dit document was voorzien van een op de staande gehouden persoon goed gelijkende pasfoto.
Ik zag dat deze documenten op naam stonden van:
naam : [verdachte]
voornaam : [verdachte]
geboortedatum : [geboortedag] 1992
geboorteplaats : [geboorteplaats]
nationaliteit : Russische
Op vrijdag 6 januari 2023 om 20:54 uur heb ik, [verbalisant 2] , de overhandigde verblijfskaart van Polen met documentnummer [documentnummer] gecontroleerd op echtheid. Ik zag dat de achtergrondbedrukking van de Poolse verblijfskaart niet voldeed aan de
echtheidskenmerken welke horen bij een echt Poolse verblijfskaart. Hierdoor rees het vermoeden dat de Poolse verblijfskaart met document nummer [documentnummer] vals was.
Naar aanleiding van vorenstaande werd verdachte [verdachte] op vrijdag 6 januari 2023 te 20:55 uur op de Bosscherweg te Maastricht aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Het proces-verbaal van opperwachtmeester [verbalisant 3] en wachtmeester, tevens documentdeskundige, [verbalisant 4] d.d. 7 januari 2023 (p. 47-48), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
ONDERZOCHT DOCUMENT:
Hoedanigheid : fysiek document
Document : verblijfskaart
Land : Polen
Nummer : [documentnummer]
ten name van:
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboortedatum : [geboortedag] 1992
VASTGESTELDE AFWIJKENDE KENMERKEN T.O.V. EEN ORIGINEEL DOCUMENT:
- de basisbedrukking van de verblijfskaart is niet gedrukt, maar geprint;
- de persoons- en afgiftegegevens zijn niet aangebracht middels lasergravure, maar middels een printer;
- de bedrukking van de verblijfskaart bevat geen microtekst;
- de verblijfkaart is niet voorzien van optisch variabele inkt.
CONCLUSIE:
De onderzochte verblijfskaart betreft een nabootsing van een origineel exemplaar. De verblijfskaart is vals.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 januari 2023 (p. 39-46), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: vraag verbalisanten
A: antwoord verdachte
V: Hoe en wanneer bent u in het bezit gekomen van dit Pools verblijfsdocument?
A: Eind augustus (
het hof begrijpt: 2022) meen ik.
V: Van wie heeft u dit gekocht?
A: Ik heb de naam in mijn werkende telefoon staan en ook een gedeelte van de communicatie met deze persoon. Het grootste gedeelte van deze communicatie staat op de defecte telefoon. De communicatie verliep via WhatsApp.
V: Hoe bent u in contact gekomen met deze persoon?
A: Ik heb zijn gegevens gekregen van een vriendin van mij die in Spanje woont.
V: Beschrijf deze persoon eens?
A: Ik heb hem nooit ontmoet maar naar eigen zeggen woont hij in Polen. Hij beweerde dat hij ook Poolse paspoorten en rijbewijzen kan regelen.
V: Hoeveel heeft u ervoor betaald?
A: Ongeveer 2000 Euro
V: Hoe is dat bedrag betaald?
A: Ik heb de helft overgemaakt in het begin naar een rekeningnummer van iemand anders dan diegene die het document leverde. En nadat het document geleverd was, heb ik de rest overgemaakt naar weer een andere persoon. Toen had ik een vermoeden dat er iets niet klopte.
V: Wat is de legale wijze waarop u in het bezit kunt komen van een dergelijk document?
A: Je moet daar dan persoonlijk aanwezig zijn en daar verblijven.
A: Toen ik in Nederland een verblijfsdocument kreeg heb ik alleen leges betaald. Dit was rond de 100 Euro en voor de advocaat 700 Euro.
V: Heeft u een vermoeden gehad dat het document vals zou zijn?
A: Ja.
4.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg d.d. 9 januari 2023 met betrekking tot het verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring (artikelen 59a en 63 Wetboek van Strafvordering), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik nooit in Polen heb verbleven. Ik heb er heel veel spijt van en ik beken mijn schuld volledig.
5.
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting in eerste aanleg van de politierechter in de rechtbank Limburg d.d. 7 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U, politierechter, vraagt mij hoe ik aan de identiteitskaart kwam. Ik heb van een vriendin een naam gekregen van iemand die mij kon helpen aan een identiteitskaart. Ik heb hem benaderd via WhatsApp. Via WhatsApp zijn de betaalgegevens uitgewisseld en heb ik mijn persoonlijke informatie aan hem verstrekt. U, politierechter, vraagt mij of ik ook een foto naar hem heb gestuurd voor op mijn identiteitskaart. Ik heb hem via een screenshot een foto van mijzelf verstuurd. U, politierechter, vraagt mij hoe je in Rusland aan een paspoort komt. In Rusland moet je gewoon naar een overheidsinstantie toe gaan.
6.
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 november 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U, voorzitter, houdt mij voor dat op het Poolse verblijfsdocument een Pools verblijfadres staat. Dat klopt. Ik heb gezien dat er een Pools adres op het Poolse verblijfsdocument stond vermeld, terwijl ik nooit in Polen heb verbleven. Ik had twijfels over de echtheid van het Poolse verblijfsdocument.
Bewijsoverwegingen
Namens de verdachte is door de raadsman vrijspraak bepleit, nu bij de verdachte geen sprake zou zijn van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, maar hooguit van bewuste schuld. Het Poolse verblijfsdocument in combinatie met papieren stukken met stempels die de verdachte ontving en die door de raadsman bij gelegenheid van zijn pleidooi aan het hof zijn overgelegd, wekten bij de verdachte de indruk dat het verblijfsdocument afkomstig was van officiële instanties in Polen en dus rechtmatig was. De verdachte nam een risico, maar hoopte dat het goed zat, aldus de verdediging.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een op artikel 231, tweede lid, Sr toegesneden tenlastelegging een redelijkerwijs vermoeden dat het daar bedoelde document vals is, volstaat.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard dat zij, nádat het verblijfsdocument aan haar was geleverd (
het hof begrijpt: op dat moment dus samen met de door de verdediging overgelegde papieren met stempels) en zij de rest van het verschuldigde bedrag overmaakte naar weer een andere persoon, het vermoeden had dat er iets niet klopte. Desgevraagd heeft zij vervolgens tegenover de Koninklijke Marechaussee verklaard dat zij een vermoeden heeft gehad dat het document vals was. In hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat zij had gezien dat op het Poolse verblijfsdocument een verblijfadres in Polen stond vermeld, terwijl zij nooit in Polen heeft verbleven.
Het hof is op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in combinatie met de hoogst ongangbare wijze waarop de verdachte in het bezit is gekomen van het verblijfsdocument, namelijk:
- door contacten uitsluitend via WhatsApp met een voor haar onbekende persoon die zij verder nooit heeft ontmoet,
- aan wie zij ten behoeve van het verblijfsdocument door middel van een screenshot een foto van zichzelf verstuurde,
- en door vervolgens in twee delen aan verschillende personen een bedrag voor het verblijfsdocument te betalen dat aanzienlijk uitsteeg boven wat zij gewend was te betalen voor een verblijfsdocument,
van oordeel dat de verdachte minst genomen redelijkerwijs moest vermoeden dat het verblijfsdocument vals was.
Het hof verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, in samenhang met de overige inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan zij redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een vals document betrof. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijke verkeer wordt gesteld in identiteitsbewijzen, nu identiteitsbewijzen een essentiële rol spelen bij het waarborgen van de integriteit en veiligheid van personenverkeer, zowel binnen als buiten Nederland. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezen verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld ten aanzien van enig strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. In dat verband heeft de verdachte naar voren gebracht dat zij een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen voor de duur van anderhalf jaar en dat de asielprocedure nog niet is afgerond. De verdachte is op zoek naar een betaalde baan en verricht momenteel vrijwilligerswerk. Tot slot heeft de verdachte naar voren gebracht dat zij sinds enkele maanden een relatie heeft met een Tsjechische man waarmee zij in de toekomst wil samenwonen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hiermee sluit het hof aan bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die als vertrekpunt voor de op te leggen straf in gevallen vergelijkbaar aan de onderhavige uitgaan van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte noch in hetgeen overigens ter terechtzitting is aangevoerd – en dus anders dan de politierechter en de verdediging – aanleiding om in dit geval van het hiervoor bedoelde vertrekpunt af te wijken.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 21 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.