ECLI:NL:GHSHE:2024:2694

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
20-002059-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens gebruik van vals reisdocument door vluchteling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, die asiel heeft aangevraagd in Nederland, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vals reisdocument. De politierechter had hem hiervoor een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De verdediging heeft in hoger beroep bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat de asielaanvraag van de verdachte nog niet onherroepelijk was afgehandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 februari 2023 tijdens een controle een vals Spaans paspoort overhandigde aan de Koninklijke Marechaussee. De verdachte heeft verklaard dat hij dit paspoort had gekocht en dat hij afkomstig is uit Syrië, waar hij had gediend in het leger en was gevlucht vanwege de oorlog. Het hof heeft de relevante bepalingen van het Vluchtelingenverdrag in overweging genomen, die bepalen dat vluchtelingen niet mogen worden vervolgd voor illegale binnenkomst of verblijf, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden. Aangezien de asielprocedure van de verdachte nog lopende was en er geen onherroepelijke afwijzing was, heeft het hof geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002059-23
Uitspraak : 17 juli 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-056436-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk gebruik maken van een vals reisdocument’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2023 te Maastricht opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Spaans paspoort op naam van [naam] , door voornoemd paspoort tijdens een toezichtcontrole te overhandigen aan een medewerker van de Koninklijke Marechaussee.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de verdediging in de kern aangevoerd dat op de door de verdachte gedane asielaanvraag in Nederland nog niet onherroepelijk is beslist en de verdachte – tegen die achtergrond – niet behoort te worden vervolgd wegens het in het kader van zijn vlucht in bezit hebben van een vals reisdocument. Reeds om die reden dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat op 24 februari 2024 de inzittenden van een Flixbus, rijdend naar eindbestemming Warzawa te Polen, zijn gecontroleerd ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De verdachte heeft tijdens die controle desgevraagd een Spaans paspoort overhandigd op naam van [naam] . Gelet op de feiten en de omstandigheden dat de verdachte geen enkel woord Spaans sprak, dat het paspoort was voorzien van een pasfoto van verdachte en de echtheidskenmerken niet overeenkwamen met een origineel Spaans paspoort, rees het vermoeden dat de verdachte gebruik maakte van een vals reisdocument. Uit nader onderzoek aan het paspoort bleek dat het paspoort een nabootsing was van een origineel exemplaar en dat het vals was.
De verdachte heeft bij de politierechter verklaard dat hij een vals reisdocument heeft gekocht, dat hij weet dat hij iets fout heeft gedaan en heeft verder verklaard dat het ook klopt dat hij deze documenten aan de Koninklijke Marechaussee heeft laten zien. Toen hij gehoord werd door de Marechaussee heeft de verdachte verklaard dat hij afkomstig was uit Syrië en daar heeft gediend in het Syrische leger. Hij is gedeserteerd vanwege de oorlog in Syrië en is in april 2017 zonder enig document vanaf Turkije gevlucht naar Griekenland. De verdachte heeft verder verklaard dat hij in Griekenland direct is aangehouden voor mensenhandel, daarvoor in detentie heeft gezeten, later op borgtocht is vrijgelaten en in 2022 door de rechter is veroordeeld. In februari 2023 is hij vanuit Griekenland naar België gereisd met als doel om uiteindelijk naar zijn broer in Duitsland te gaan. In Nederland wonen de kinderen van een oom van de verdachte en heeft hij (thans) asiel aangevraagd.
Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep heeft het hof van de verdediging een rapport ontvangen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst d.d. 5 januari 2023 waaruit blijkt dat de verdachte op 4 maart 2023 asiel heeft aangevraagd en dat de verdachte in afwachting is van de beslissing op zijn asielaanvraag. Op 24 juni 2023 is namens een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst bericht dat de asielprocedure van de verdachte nog lopende is.
Voorts volgt uit het dossier dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) Griekenland d.d. 26 juni 2024, bij vonnis van 19 oktober 2022 wegens strafbare feiten tegen het migratierecht is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De pleegdatum van bovengenoemd feit dateert van 20 april 2017. De datum beslissing dateert van 19 oktober 2022.
Oordeel hof
Artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1951, 131 en 1954, 88; hierna: Vluchtelingenverdrag) luidt:
“The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence.”
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat aan vluchtelingen strafsancties worden opgelegd voor illegale binnenkomst of verblijf indien deze overtreding redelijkerwijs nodig is om een veilig land van toevlucht te kunnen bereiken. De bepaling is ingegeven door het feit dat het voor vluchtelingen vaak uiterst moeilijk of zelfs onmogelijk is om op legale wijze toegang te verkrijgen tot een veilig land, terwijl een vluchteling een veilig land binnen moet zijn voordat hij aanspraak kan maken op de bescherming van het Vluchtelingenverdrag. De opstellers van het verdrag waren van oordeel dat het opleggen van strafsancties aan vluchtelingen die genoodzaakt zijn om zich bij hun vlucht illegaal toegang te verschaffen tot een veilig land, niet gerechtvaardigd is.
Artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag heeft rechtstreekse werking. Het kan een vervolgingsbeletsel opleveren voor het Openbaar Ministerie indien de verdachte voldoet aan de in deze bepaling gestelde voorwaarden. Om te beoordelen of de verdachte deze bescherming toekomt, moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden: (1) hij is een vluchteling, (2) hij moet rechtstreeks komen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag werd bedreigd en (3) hij moet zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat hij een geldige reden heeft voor zijn onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 6 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW9266) beslist dat uit de strekking van artikel 31 Vluchtelingenverdrag voortvloeit dat het Openbaar Ministerie in de op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde vervolging van een verdachte die vreemdeling is en zich tegen de beschuldiging verweert met een beroep op de bescherming die deze verdragsbepaling beoogt te bieden, slechts dan ontvankelijk is indien onverwijld en zonder nader onderzoek door de strafrechter kan worden vastgesteld dat de stelling van de vreemdeling dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag ongegrond is. In dat arrest is overwogen dat de beslissing op een asielaanvraag, en dus ook het oordeel omtrent de aannemelijkheid van het aan de asielaanvraag ten grondslag liggende vluchtrelaas, is voorbehouden aan de Minister en - na ingesteld beroep - aan de bestuursrechter en dat, mede met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken van de strafrechter en de bestuursrechter, de strafrechter zich in beginsel van een zelfstandig oordeel over het beroep van de vreemdeling op zijn vluchtelingenstatus moet onthouden. Daarbij is voorts benadrukt dat, mede gelet op de moeilijke bewijspositie die de vreemdeling heeft bij de onderbouwing van zijn beroep op de vluchtelingenstatus, de vreemdeling die wordt vervolgd ter zake van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht ook een beroep op artikel 31 Vluchtelingenverdrag toekomt indien nog niet vaststaat dat hij aan alle voorwaarden voor erkenning als vluchteling voldoet. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY4310) volgt dat moet worden aangenomen dat de vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist (vgl. HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1093).
In die gevallen waarin de ter zake van het misdrijf van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht vervolgde vreemdeling zich op de bescherming van artikel 31 Vluchtelingenverdrag beroept en aangenomen moet worden dat op de – eerste – door de verdachte gedane asielaanvraag zal worden beslist, zal de strafrechter niet mogen aannemen dat de verdachte aan de voorwaarden voor het kunnen inroepen van de door artikel 31 Vluchtelingenverdrag geboden bescherming niet voldoet. In zo een geval, waarin geen sprake is van een onherroepelijke afwijzing van de eerste door de verdachte gedane asielaanvraag, is bij een strafvervolging ter zake van het in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf geen ruimte om te onderzoeken of aan de overige voorwaarden van artikel 31 Vluchtelingenverdrag is voldaan en kan derhalve niet worden aangenomen dat de stelling dat de verdachte een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag evident ongegrond is. In dat geval zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de strafvervolging.
In onderhavige zaak is de verdachte als vluchteling vanuit Syrië naar Griekenland gevlucht, alwaar hij heeft vastgezeten vanwege een verdenking en, zoals volgt uit het ECRIS-uittreksel Griekenland, veroordeling ter zake van strafbare feiten tegen het migratierecht. De verdachte is daarna naar Nederland gekomen en heeft asiel aangevraagd. In de asielprocedure is nog niet onherroepelijke beslist.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, nu nog geen sprake is van een onherroepelijke afwijzing van de door de verdachte gedane asielaanvraag en de verdachte zich beroept op de bescherming van artikel 31 Vluchtelingenverdrag, bij een strafvervolging ter zake van het in artikel 231 Sr strafbaar gestelde misdrijf geen ruimte is om te onderzoeken of aan de voorwaarden van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag is voldaan.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 17 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.