Uitspraak
1.Kern van de zaak en de beslissing van het hof
2.Het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg (producties 1 tot en met 9) en aanvullende producties 10 tot en met 24, ingekomen ter griffie op 20 juni 2024;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met het procesdossier in eerste aanleg (producties 1 tot en met 8) en aanvullende producties 9 tot en met 10b, ingekomen ter griffie op 12 september 2024;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 24 september 2024;
- een V6-formulier van [de werkgever] met begeleidende brief en aanvullende producties 25 tot en met 35, ingekomen ter griffie op 26 september 2024;
- een V6-formulier van [de werknemer] met aanvullende producties 11 tot en met 16, ingekomen ter griffie op 27 september 2024;
3.De feiten
een apart rooster ontworpen dat voldoet aan de op de vestiging geldende regels en afspraken met de VC daarover. Het spreekt vanzelf dat moet ook worden beoordeeld of er op de vestiging voldoende diensten ter beschikking zijn die aan de voorwaarden voor een dergelijke werkweek voldoen. ”
4.De procedure in eerste aanleg
5.De procedure in hoger beroep
primair: te beslissen dat [de werkgever] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en [de werknemer] te veroordelen om binnen veertien dagen na het te wijzen arrest de door [de werkgever] aan hem op grond van de beschikking betaalde bedragen terug te betalen, zijnde een bedrag van € 84.350,00 aan billijke vergoeding en een bedrag van € 949,00 aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening;
subsidiair: de hoogte van de billijke vergoeding op nihil te stellen dan wel op een door het hof te bepalen aanzienlijk lager bedrag en [de werknemer] te veroordelen om [de werkgever] binnen veertien dagen het verschil tussen de in eerste aanleg toegekende billijke vergoeding en de door het hof vastgestelde billijke vergoeding en het in eerste aanleg toegekende bedrag aan proceskosten terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.De beoordeling in hoger beroep
opzegginghet gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is echter (uiteindelijk) niet geëindigd door opzegging, maar door ontbinding door de kantonrechter wegens langdurige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub b BW. Dit betekent dat de grondslag voor de door [de werknemer] verzochte billijke vergoeding 7:671b lid 9 aanhef en onder c BW is. Op grond hiervan kan een billijke vergoeding aan de werknemer worden toegekend, indien de
ontbindingvan de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
gemiddeldewerkweek van 35 uur (zie citaat onder 6.4). Dit betekent echter nog niet dat de door hem gestelde uitleg moet worden gevolgd. Volgens de tekst van het eerste lid ontstaat de werkweek van 36 uur door jaarlijks, naast de 12 ATV-dagen en 10 halve ATV-dagen, 18 halve ATV-dagen in het dienstrooster op te nemen. Uit de tekst van het eerste lid volgt ook dat hierop een uitzondering kan worden gemaakt wanneer de werkgever in overleg met de groep ouderen en de ondernemingsraad een andere verdeling van hele en halve ATV-dagen overeenkomt. Als onweersproken staat vast dat dit op de vestiging [vestiging] is gebeurd. Zoals volgt uit het door [de werkgever] overgelegde referentiedocument (productie 34 in hoger beroep) is op de vestiging [vestiging] afgesproken dat geen halve ATV-dagen worden ingezet. Dit betekent dat de werkweek van 36 uur moet ontstaan door het opnemen van
heleextra ATV-dagen in het rooster. Dit kan op jaarbasis alleen een werkweek van gemiddeld 36 uur opleveren, omdat met de extra inzet van alleen hele ATV-dagen van acht uur de werkduur in een werkweek niet met een halve dag van 40 uur naar 36 uur kan worden verlaagd, maar alleen met een hele dag, van 40 naar 32 uur. Ook dit wordt niet door [de werknemer] betwist. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof een werkweek van gemiddeld 36 uur in overeenstemming met artikel 20 lid 1 CAO OV worden geacht. Geconcludeerd kan dus worden dat [de werkgever] de 50+-regeling van artikel 20 lid 1 CAO OV al op [de werknemer] toepaste.
7.De slotsom
€ 178,00(plus de verhoging zoals in het dictum vermeld)