ECLI:NL:GHSHE:2024:3485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
23/1291
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan recente machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 augustus 2023. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar het hof heeft het hoger beroep niet ontvankelijk verklaard. Dit besluit is genomen omdat de gemachtigde van belanghebbende geen recente machtiging kon overleggen, wat volgens het hof noodzakelijk was om de vertegenwoordigingsbevoegdheid vast te stellen. Het hof had eerder op 10 oktober 2023 verzocht om een op naam van de gemachtigde gestelde recente machtiging, maar deze was niet ingediend. De gemachtigde had enkel een machtiging uit 2019 overgelegd, wat niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het hof oordeelde dat het ontbreken van een recente machtiging betekende dat niet was komen vast te staan dat het beroep namens belanghebbende was ingediend. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de overige door de gemachtigde aangevoerde punten kwamen niet aan de orde. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1291
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 augustus 2023, nummer BRE 21/1144 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft belanghebbende bericht over de renteberekening bij een teruggaaf BPM.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
[gemachtigde] B.V. (hierna: [gemachtigde] ) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
[gemachtigde] heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
[gemachtigde] heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Bij bericht van 10 oktober 2023 aan [gemachtigde] heeft de griffier het volgende geschreven:
“U hebt hoger beroep ingesteld in de bovenvermelde zaak. Het beroepschrift voldoet niet aan de hierna aangekruiste wettelijke vereisten. U hebt verzuimd:
- de gronden van het beroep te vermelden; u dient duidelijk aan te geven om welke redenen u het niet eens bent met de door u aangevallen uitspraak. Ik wijs u hierbij uitdrukkelijk op hetgeen op de volgende pagina is vermeld.
- een op uw naam gestelde recente volmacht over te leggen. Dit betekent een volmacht van maximaal één jaar oud ten tijde van het indienen van het hoger beroep. (…)
Ik stel u in de gelegenheid het verzuim uiterlijk op 7 november 2023 te herstellen. Indien u aan deze uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.2.
[gemachtigde] heeft een machtiging met datum 31 juli 2019 overgelegd. Bij brief van 7 november 2023 heeft [gemachtigde] de gronden van zijn hoger beroep aangevuld. Daarbij is geen recente machtiging overgelegd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is [gemachtigde] gemachtigd om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen?
Zo ja:
2. Heeft de rechtbank de rente beschikking naar het juiste bedrag vastgesteld?
3. Kan belanghebbende aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
[gemachtigde] concludeert tot ontvankelijk verklaring, toekenning van een hogere rentevergoeding en een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De inspecteur concludeert tot niet ontvankelijk verklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is. [1]
4.2.
[gemachtigde] voert in de gronden van het hoger beroep onder meer aan dat hij een machtiging uit 2019 heeft overgelegd en dat het verzoek om een recente machtiging van jonger dan één jaar oud de toegang tot de rechter belemmert.
4.3.
Het hof heeft [gemachtigde] in deze procedure op 10 oktober 2023 verzocht een op zijn naam gestelde recente machtiging, van maximaal één jaar oud ten tijde van het indienen van het hoger beroep, over te leggen. Een dergelijk verzoek vormt geen belemmering van de toegang tot de rechter aangezien de rechter moet kunnen vaststellen of degene die stelt op te treden namens een belanghebbende daartoe ook daadwerkelijk bevoegd is. Het hof is hiertoe overgegaan omdat in enkele andere procedures waarin [gemachtigde] als gemachtigde optrad, de betreffende belanghebbende niet op de hoogte bleek te zijn dat er namens hem/haar een hoger beroepsprocedure werd gevoerd. Deze omstandigheid rechtvaardigt het om een recente machtiging te verlangen. [gemachtigde] is er op gewezen dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien hij aan het verzoek geen gevolg geeft.
4.4.
Er is geen op naam van [gemachtigde] gestelde recente volmacht ingediend. Op de zitting heeft [gemachtigde] bevestigd dat hij geen recente machtiging heeft ingestuurd. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gemachtigde] gemachtigd is om namens belanghebbende verzet tegen de uitspraak in te dienen.
4.5.
Aan de omstandigheid dat [gemachtigde] geen recente machtiging heeft overgelegd, verbindt het hof het gevolg dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De overige door [gemachtigde] aangevoerde punten komen daarom niet aan de orde.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes, en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
F. Marcolina J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 49.