ECLI:NL:GHSHE:2024:3105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
200.345.266_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in belastingzaken

Op 2 oktober 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker in het kader van belastingzaken. Verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant en verzocht om wraking van de raadsheren mr. drs. T.A. Gladpootjes, mr. P.W.A. van Geloven en mr. J.K. Lanser. De gronden voor het wrakingsverzoek waren onder andere dat verzoeker vooraf garanties verlangde over de beslissingen van het hof en twijfels had over de kennis van de raadsheren op het gebied van wiskunde en statistiek. De raadsheren hebben echter aangegeven dat zij niet in de wraking berusten en dat de gevraagde garanties niet gegeven kunnen worden, omdat deze betrekking hebben op de inhoudelijke behandeling van de zaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2024 heeft verzoeker zijn standpunt verder toegelicht, maar de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van (schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De enkele omstandigheid dat mr. Lanser eerder als gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft opgetreden, was niet voldoende om de vrees voor vooringenomenheid objectief te rechtvaardigen. Evenmin was er voldoende bewijs dat mr. Gladpootjes partijdig zou zijn op basis van eerdere uitspraken.

De wrakingskamer concludeerde dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet slagen en dat het proces in de hoofdzaak kan worden voortgezet. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de kamer, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
Registratienummer wraking: 200.345.266/01
Datum beslissing: 2 oktober 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gegeven op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gedaan tijdens het onderzoek ter zitting van het hof op 30 augustus 2024, in de belastingzaken met nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] en [nummer 3] , in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend door:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. drs. T.A. Gladpootjes (hierna: mr. Gladpootjes), mr. P.W.A. van Geloven (hierna: mr. Van Geloven) en mr. J.K. Lanser (hierna: mr. Lanser), raadsheren respectievelijk raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, team belastingrecht (hierna gezamenlijk aan te duiden als de raadsheren).

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2023, nummers [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] en de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2023, nummer [nummer 8] . De zaken zijn vervolgens bij de belastingkamer van dit hof ingeschreven onder de nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] en [nummer 3] .
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2024, waarbij zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door [gemachtigde] , alsmede, namens de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1] , [vertegenwoordiger heffingsambtenaar 1] en [vertegenwoordiger heffingsambtenaar 2] . Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft verzoeker mondeling de wraking verzocht van de raadsheren en een stuk overgelegd waarin hij zijn verzoek tot wraking nader toelicht.
1.3.
De raadsheren hebben op 2 dan wel 6 september 2024 schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Zij hebben tevens gezamenlijk een op 6 september 2024 gedateerde schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het wrakingsverzoek.
1.4.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter mondelinge behandeling op 18 september 2024 behandeld. Daarbij zijn verzoeker en de raadsheren verschenen.
1.5.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wrakingskamer en aan de raadsheren en tevens (desgevraagd) nog aanvullende opmerkingen gemaakt.
1.6.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer medegedeeld dat uiterlijk op 2 oktober 2024 uitspraak op het wrakingsverzoek zal worden gedaan.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer nader toegelicht. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer.
2.1.1.
Verzoeker heeft de raadsheren verzocht hem vooraf de garantie te geven dat op alle voorgelegde geschillen een beslissing zal worden genomen, dat het hof in de uitspraak op zal nemen hoe het hof een definitieve oplossing voor de toekomst voor zich ziet en dat het hof via een door hem overgelegd stroomschema tot een uitspraak komt. Verzoeker heeft niet het vertrouwen in een eerlijk proces als deze garanties niet op voorhand worden gegeven.
2.1.2.
Verzoeker heeft evenmin de garantie gekregen dat de raadsheren voldoende kennis hebben van wiskunde en statistiek om de zaken goed te kunnen beoordelen. Voor het geval dat de raadsheren onvoldoende kennis hebben van wiskunde en statistiek heeft verzoeker niet de garantie gekregen dat zij gebruik zullen maken van een deskundige op het gebied van wiskunde en statistiek. Dit maakt de raadsheren volgens verzoeker bevooroordeeld.
2.1.3.
Ter mondelinge behandeling van de wrakingskamer heeft verzoeker verklaard dat hij weinig vertrouwen heeft in de rechtspraak in het algemeen. Dit komt door negatieve ervaringen tijdens eerdere procedures.
2.1.4.
Verzoeker heeft specifiek tegen mr. Lanser aangevoerd dat zij niet onafhankelijk is, omdat zij in de zaak met nummer ECLI:NL:RBROT:2023:10814 gemachtigde was van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 2] . Verzoeker heeft specifiek tegen mr. Gladpootjes aangevoerd dat hij de schijn van bevooroordeeldheid heeft gewekt door hetgeen is verwoord in eerder gedane uitspraken met nummers ECLI:NL:GHSHE:2019:650, onderdeel 4.7 en ECLI:NL:GHSHE:2024:2075, onderdeel 4.4.

3.Het standpunt van de raadsheren

De raadsheren hebben gezamenlijk een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek en hebben hun standpunt ter mondelinge behandeling van de wrakingskamer nader toegelicht. Volgens de raadsheren vraagt verzoeker garanties van het hof op punten die betrekking hebben op de inhoudelijke behandeling en beoordeling van de zaak. Die garanties kunnen en mogen zij niet geven. Verder geven de raadsheren aan dat het enkele feit dat mr. Lanser in een procedure voor de rechtbank Rotterdam namens de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 2] heeft opgetreden, niet betekent dat zij in de onderhavige zaak niet onafhankelijk of anderszins partijdig zou zijn. De raadsheren zien evenmin in waarom mr. Gladpootjes partijdig zou zijn door eerdere uitspraken uit 2019 en 2024, waarin een oordeel werd gegeven over het voorliggende geschil in die zaken.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16, lid 1, Awb moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid gemaakt te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter bij die feiten of in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. De rechter dient zich in dat geval van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn. Dit is de objectieve partijdigheid, met andere woorden de schijn van partijdigheid kan voldoende zijn om de rechter te wraken.
4.4.
Een wrakingsverzoek moet betrekking hebben op een of meer genoemde rechters en
worden gemotiveerd met concrete, op die betrokken rechter(s), toegespitste argumenten. Dat verzoeker weinig vertrouwen heeft in de rechtspraak in het algemeen kan daarom niet leiden tot wraking van de drie raadsheren.
4.5.
Voor zover verzoeker naar voren heeft gebracht dat de raadsheren geen garantie kunnen geven over het feit dat zij voldoende kennis hebben van wiskunde en statistiek en het wel of niet inschakelen van een deskundige, kan het wrakingsverzoek niet slagen. De wrakingskamer merkt allereerst op dat de raadsheren uit hoofde van hun hoedanigheid van raadsheer gekwalificeerd zijn om de zaak te behandelen. Nog daargelaten de juistheid van de stelling van verzoeker dat de raadsheren onvoldoende kennis hebben van wiskunde en statistiek, leent deze grond zich daardoor niet tot wraking. Daarnaast betreft het wel of niet inschakelen van een deskundige een rechterlijke beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in belastingzaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Het beslissen over het inschakelen van een deskundige is voorbehouden aan de raadsheren die belast zijn met de behandeling van de hoofdzaak. Ook de andere garanties die verzoeker van de raadsheren vraagt, hebben voornamelijk betrekking op beslissingen die zijn voorbehouden aan de raadsheren die belast zijn met de behandeling van de hoofdzaak. Deze gronden lenen zich zodoende niet voor wraking. Voor de uitzonderingsgrond dat de motivering van de (tussen)beslissingen niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de raadsheren, is onvoldoende gesteld of gebleken.
4.6.
Verzoeker heeft ten aanzien van mr. Lanser aangevoerd dat zij bevooroordeeld is, omdat zij in een soortgelijke zaak als de gemachtigde van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 2] heeft opgetreden. De wrakingskamer is van oordeel dat die enkele omstandigheid onvoldoende is om de vrees voor (schijn van) vooringenomenheid objectief te rechtvaardigen of voor objectief gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van mr. Lanser ten aanzien van de zaken die nu aan het hof voorliggen. Overige concrete omstandigheden om die vrees of twijfel aan te nemen zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
4.7.
Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat mr. Gladpootjes in eerdere zaken anders heeft beslist dan verzoeker juist acht, vloeit uit deze omstandigheid niet voort dat mr. Gladpootjes blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of dat de eventuele vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd zou zijn. Het hof -in een samenstelling waar mr. Gladpootjes deel van uitmaakte- heeft in de door verzoeker aangehaalde uitspraken een inhoudelijk oordeel gegeven over de geschilpunten die in die zaken voorlagen.
4.8.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de aangevoerde gronden, ook in onderlinge samenhang beschouwd, niet slagen. Mitsdien zal het wrakingsverzoek worden afgewezen, zodat het proces in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1] en de raadsheren van wie wraking was verzocht.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 2 oktober 2024 door mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, en mr. dr. A.M.G. Smit en mr. C.N.M. Antens, leden, bijgestaan door mr. E. Royakkers, griffier.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.G.W.M. Stienissen