Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 januari 2024;
- het V6-formulier van 5 april 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen (3-6);
- het e-mailbericht van de moeder van 12 april 2024, ingekomen ter griffie per
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1513)). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91)
Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2020:533)waarin is overwogen dat de rechter bij toepassing van artikel 1:253c, tweede lid, BW, óók indien is voldaan aan het ‘klemcriterium’, ruimte heeft om gezamenlijk gezag toe te kennen. Die uitleg strookt volgens de Hoge Raad met het uitgangspunt dat bij een dergelijke beslissing zoveel mogelijk recht moet worden gedaan aan het belang van het kind. In de woorden van de Hoge Raad:
“In een geval als dit, waarin de met het gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele wijze een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind, is het toewijzen van gezamenlijk gezag een van de instrumenten die de rechter moet kunnen benutten om het recht op family life tussen het kind en de andere ouder toch te verwezenlijken. [1] Hoewel gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat het kind klem komt te zitten tussen de twee ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat de andere ouder geheel uit het leven van het kind wordt geweerd. De rechter moet dan de ruimte hebben om, uitgaande van de situatie ten tijde van zijn beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden.” Het hof is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet en dat in dit geval, van de twee kwaden, de toekenning van gezamenlijk gezag vermoedelijk het belang van [minderjarige] het minst zal schaden. Indien de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft, wordt ieder (onbelast) contact met de vader onmogelijk gemaakt. Dat schaadt de identiteitsontwikkeling en het zelfbeeld van [minderjarige] . De moeder geeft op geen enkele wijze een opening aan de vader om betrokken te zijn bij het leven van [minderjarige] . Het hof kent geen doorslaggevend gewicht toe aan het argument van de moeder dat zij bang is voor de vader en dat zij voor de veiligheid van zichzelf en [minderjarige] naar het buitenland is vertrokken. Los van het feit dat de moeder haar stellingen niet met verifieerbare stukken heeft onderbouwd, is het hof van oordeel dat het BOR-2 traject de veiligheid van de moeder en [minderjarige] voldoende zal waarborgen. Of, en zo ja onder welke voorwaarden, er al of niet een (begeleide) contactregeling tussen [minderjarige] en de vader zal komen, valt op dit moment nog niet te voorzien. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek tot gezamenlijk gezag dient te worden toegewezen om het recht op family life tussen de vader en [minderjarige] toch te kunnen verwezenlijken.