ECLI:NL:GHSHE:2024:1634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.325.884_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens schending van artikel 3:301 lid 2 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], vertegenwoordigd door mr. Y.J. Snoep, en [geïntimeerde] Investment B.V., vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder in een vonnis van 4 januari 2023 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellante] afgewezen. [geïntimeerde] vorderde nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot de woning van [appellante]. Het hof moest in hoger beroep beoordelen of [appellante] ontvankelijk was in haar beroep. Het hof oordeelde dat [appellante] niet-ontvankelijk was, omdat zij het hoger beroep niet binnen de vereiste termijn van acht dagen had ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals voorgeschreven door artikel 3:301 lid 2 BW. Dit voorschrift is bedoeld om de rechtszekerheid bij de verkrijging van registergoederen te waarborgen. Het hof concludeerde dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister alleen geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak daadwerkelijk in de plaats van een akte van levering kan treden. Aangezien [appellante] niet had voldaan aan deze eis, werd zij niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Het hof veroordeelde [appellante] ook in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 1.999,00.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.325.884/01
arrest van 14 mei 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. Y.J. Snoep te Bergen op Zoom,
tegen
[xxx] Investment B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.R. van Manen te Gorinchem,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 januari 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 januari 2023, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/395618 / HA ZA 22-132)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van 9 mei 2023;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • de akte van [appellante] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat in het kort over het volgende. [geïntimeerde] vordert nakoming van de koopovereenkomst ten aanzien van de woning van [appellante] . De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en de vordering van [appellante] afgewezen. In hoger beroep moet eerst beoordeeld worden of [appellante] ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof zal oordelen dat [appellante] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten zoals die zijn vastgesteld in rechtsoverweging 3.2 van het eindvonnis van de rechtbank.
de procedure bij de rechtbank
3.3.1.
[geïntimeerde] vorderde in conventie nakoming van de koopovereenkomst ten aanzien van de woning van [appellante] . [geïntimeerde] legt hieraan ten grondslag dat zij op 28 januari 2022 met de gevolmachtigde zoon van [appellante] een koopovereenkomst heeft gesloten voor de aankoop van deze woning. Aanbod en aanvaarding blijken uit de als productie 3 overgelegde WhatsApp-gesprekken. Voor het geval [appellante] haar medewerking niet verleent aan de levering van de woning, vordert [geïntimeerde] dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van [appellante] , zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW.
3.3.2.
[appellante] betwist dat er een koopovereenkomst is gesloten. Zij voert daartoe aan dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over alle essentialia van de koopovereenkomst. Bovendien is [appellante] geen partij bij de beweerdelijke overeenkomst. Uit de WhatsApp-correspondentie en de e-mail van 28 januari 2022 blijkt duidelijk dat [persoon A] zich heeft gericht tot haar zoon [persoon B] en niet tot [appellante] . Ook [geïntimeerde] is geen partij bij de beweerdelijke overeenkomst. In de overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen [persoon A] en [persoon B] ontbreekt elke referentie naar [geïntimeerde] , waardoor het [persoon B] (en haar) niet duidelijk was dat [persoon A] namens [geïntimeerde] handelde. [appellante] voert verder als verweer aan dat [persoon B] geen volmacht had en dat er niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 lid 1 BW. Nu summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [geïntimeerde] ingeroepen recht is gebleken, vordert [appellante] in reconventie opheffing van het gelegde beslag.
3.3.3.
In het eindvonnis heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat:
- [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [appellante] aan haar zoon [persoon B] een toereikende volmacht had verleend om namens haar te onderhandelen over de totstandkoming van een koopovereenkomst;
- uit de onderhandelingen van 28 januari 2022 blijkt dat partijen overeenstemming
hebben bereikt over het object, de koopprijs en de datum van levering. De rechtbank verwerpt het verweer dat de identiteit van de koper en verkoper niet bekend zijn. Eveneens verworpen wordt het verweer dat niet over alle essentialia van de koopovereenkomst overeenstemming is bereikt. Ook komt [appellante] geen beroep toe op het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:2 lid 1 BW, omdat de koper geen particulier is.
- [appellante] als verkoper gebonden is aan de koopovereenkomst, in die zin dat
zij is gehouden tot medewerking aan het tot stand brengen van de schriftelijke koopovereenkomst. Daarnaast is zij gehouden haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning. Zij zal daartoe samen met [geïntimeerde] een notariële akte moeten laten opmaken. Weigert zij daaraan haar medewerking te verlenen, dan kan de rechter op grond van artikel 3:300 lid 2 BW bepalen dat zijn uitspraak in de plaats zal treden van de gehele akte.
Op grond daarvan heeft de rechtbank in conventie het volgende beslist:
“4.1 verklaart voor recht dat tussen [appellante] en [geïntimeerde] een koopovereenkomst is gesloten te zake de verkoop van de woning staande en gelegen te ([postcode]) [plaats] aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente Bergen op zoom, [sectieletter]. [sectienummer] door [appellante] aan [geïntimeerde] voor een koopprijs van € 160.000,00 kosten koper en dat levering zal geschieden in de maand mei 2022 dan wel uiterlijk juni 2022,
4.2
bepaalt dat [appellante] binnen twee weken na betekening van dit vonnis medewerking dient te verlenen in de meest brede zin des woords aan de levering aan [geïntimeerde] van de hiervoor in 4.1 genoemde onroerende zaak,
4.3
bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van een deel van de tot levering bestemde akte als bedoeld in artikel 3:89 BW indien [appellante] niet binnen twee
weken na betekening van dit vonnis haar medewerking aan de levering van de
hiervoor in 4.1 genoemde onroerende zaak aan [geïntimeerde] verleent.”
Verder is de vordering in reconventie afgewezen en is [appellante] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, daaronder begrepen de beslagkosten, in conventie en reconventie.
de procedure in hoger beroep
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het afwijzen van de vorderingen in conventie en het alsnog toewijzen van haar vordering in reconventie. Op de stellingen van [geïntimeerde] zal voor zover nodig hierna worden ingegaan.
3.5.
De grieven van [appellante] zien samengevat op het volgende:
- de eiswijziging in eerste aanleg is in strijd met de goede procesorde (grief I);
- de (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid (grief II);
- de identiteit van de verkoper (grief III);
- er is geen koopovereenkomst tot stand gekomen, want geen overeenstemming over de essentialia van de overeenkomst (grief IV).
niet-ontvankelijk
3.6.1.
Het hof stelt voorop dat de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van (een deel van) een akte die is bestemd tot levering van een registergoed, zoals een woning (artikel 3:301 lid 1 BW). Hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:301 lid 2 BW). Dit voorschrift strekt ertoe dat zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW is voldaan. Dat heeft het hof in deze zaak gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] het hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen daarvan heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister en heeft partijen bij rolbeslising gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten.
3.6.2.
[appellante] heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:538). Zij stelt dat ook in haar geval de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is geweest. [geïntimeerde] heeft niet om medewerking verzocht en heeft bij betekening van het vonnis geen bevel gedaan tot het verlenen van medewerking aan levering, maar slechts bevel gedaan tot betaling van een bedrag. Nu geen medewerking van [appellante] is en wordt verlangd door [geïntimeerde] , is het vonnis niet in de plaats getreden van de tot levering bestemde akte. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat [geïntimeerde] het vonnis na ruim een half jaar nog steeds niet heeft ingeschreven in de openbare registers. Dat is waarom de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is geweest en ook niet kon komen ten tijde van het instellen van het hoger beroep. De betrouwbaarheid van de registers kan ook niet in geding komen indien het vonnis nu alsnog wordt ingeschreven in de openbare registers, nu de appeldagvaarding reeds is ingeschreven in de openbare registers op grond van artikel 3:17 sub f BW. Overigens heeft [appellante] geheel ten overvloede het hoger beroep ook alsnog ingeschreven in het rechtsmiddelenregister van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tot slot is ook van belang dat de rechtbank de vordering onder II op basis waarvan de veroordeling sub 4.3. is uitgesproken, niet had kunnen toewijzen omdat daarbij ten onrechte rekening is gehouden met een eiswijziging van de zijde van [geïntimeerde] , terwijl er geen sprake is van een eiswijziging die conform artikel 130 Rv schriftelijk bij conclusie of akte ter rolle is genomen.
3.6.3.
Cube Investement heeft het standpunt ingenomen dat [appellante] niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard.
3.6.4.
Het hof overweegt dat artikel 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking heeft. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak
op het momentdat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden (ECLI:NL:HR:2022:1108). Verder strekt een niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 3:301 lid 2 BW zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en de daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen (ECLI:NL:HR:2021:647).
3.6.5.
Het hof overweegt verder dat de situatie in de onderhavige zaak anders is dan in de zaak die door [appellante] is genoemd (zie hiervoor onder 3.6.2), waar de partij heeft meegewerkt aan de levering. [geïntimeerde] heeft immers het vonnis laten betekenen en daarbij bevel gedaan:
“om aan de inhoud daarvan te voldoen en mitsdien binnen twee dagen na heden aan mij te betalen (…)”.[appellante] heeft niet aan de inhoud voldaan ten aanzien van de medewerking aan de levering. Haar standpunt dat het bevel slechts zag op betaling van de proceskosten berust op verkeerde lezing van het bevel en bovendien staat vast dat zij niet heeft medegewerkt aan de levering. Dit betekent dat op het moment dat zij hoger beroep instelde, de bestreden uitspraak nog daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering kon treden. De verder door [appellante] genoemde feiten en omstandigheden zien op latere tijdstippen en niet op het moment van het instellen van het rechtsmiddel. Dit betekent dat niet-ontvankelijkheid aan de orde is en het hof hierna zal beoordelen wat de reikwijdte is van de grieven en klachten van [appellante] .
3.6.6.
Zoals hiervoor al is overwogen (in 3.4) heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het afwijzen van de vorderingen in conventie en het alsnog toewijzen van haar vordering in reconventie en heeft zij daarvoor voornoemde vier grieven (in 3.5) geformuleerd.
3.6.7.
Het hof overweegt als volgt. In de beslissing in het eindvonnis onder 4.3 is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van een deel van de voor de levering van de woning vereiste notariële akte (art. 3:89 BW). Dat betreft een situatie als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 BW, waarop het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW van toepassing is. Het hof is verder van oordeel dat het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de leveringsakte onlosmakelijk is verbonden met de veroordeling van [appellante] om medewerking te verlenen in de meest brede zin des woords aan de levering van de woning (zie de beslissing van de rechtbank onder 4.2). Ook de veroordeling in 4.1 van het vonnis is daarmee onlosmakelijk verbonden. De (ver)koop is immers de titel van de overdracht die door de levering wordt bewerkstelligd. Dit betekent dat ten aanzien van alle oordelen in conventie geldt dat die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Vervolgens is dat ook het geval voor de vordering in reconventie. Die vordering is er immers op gebaseerd dat de vorderingen in conventie (alsnog) zouden worden afgewezen. Ook de reconventie valt dus onder de niet ontvankelijkheid van het hoger beroep.
3.6.8.
De conclusie is dat het hof niet toekomt aan de behandeling van de grieven die beogen de beslissing over de koopovereenkomst te wijzigen. Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat de eerste grief buiten de reikwijdte van de niet-ontvankelijkheid zou vallen - omdat die grief ziet op een processueel verwijt over de eerste aanleg – zou deze grief niet slagen, omdat ook al zou de eiswijziging in eerste aanleg in strijd zijn geweest met de goede procesorde, de herstelfunctie van het hoger beroep meebrengt dat die eiswijziging alsnog kan worden gedaan.
3.6.9.
[appellante] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal: € 1.999,00

4.De uitspraak

Het hof:
- verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellante] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
- veroordeelt [appellante] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan,
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de hierin vermelde proceskostenveroordeling en de daarover verschuldigde wettelijke rente.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en R.M. Wagemakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 mei 2024.
griffier rolraadsheer