3.5.De grieven van [appellante] zien samengevat op het volgende:
- de eiswijziging in eerste aanleg is in strijd met de goede procesorde (grief I);
- de (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid (grief II);
- de identiteit van de verkoper (grief III);
- er is geen koopovereenkomst tot stand gekomen, want geen overeenstemming over de essentialia van de overeenkomst (grief IV).
3.6.1.Het hof stelt voorop dat de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van (een deel van) een akte die is bestemd tot levering van een registergoed, zoals een woning (artikel 3:301 lid 1 BW). Hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:301 lid 2 BW). Dit voorschrift strekt ertoe dat zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW is voldaan. Dat heeft het hof in deze zaak gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] het hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen daarvan heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister en heeft partijen bij rolbeslising gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten.
3.6.2.[appellante] heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:538). Zij stelt dat ook in haar geval de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is geweest. [geïntimeerde] heeft niet om medewerking verzocht en heeft bij betekening van het vonnis geen bevel gedaan tot het verlenen van medewerking aan levering, maar slechts bevel gedaan tot betaling van een bedrag. Nu geen medewerking van [appellante] is en wordt verlangd door [geïntimeerde] , is het vonnis niet in de plaats getreden van de tot levering bestemde akte. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat [geïntimeerde] het vonnis na ruim een half jaar nog steeds niet heeft ingeschreven in de openbare registers. Dat is waarom de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is geweest en ook niet kon komen ten tijde van het instellen van het hoger beroep. De betrouwbaarheid van de registers kan ook niet in geding komen indien het vonnis nu alsnog wordt ingeschreven in de openbare registers, nu de appeldagvaarding reeds is ingeschreven in de openbare registers op grond van artikel 3:17 sub f BW. Overigens heeft [appellante] geheel ten overvloede het hoger beroep ook alsnog ingeschreven in het rechtsmiddelenregister van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tot slot is ook van belang dat de rechtbank de vordering onder II op basis waarvan de veroordeling sub 4.3. is uitgesproken, niet had kunnen toewijzen omdat daarbij ten onrechte rekening is gehouden met een eiswijziging van de zijde van [geïntimeerde] , terwijl er geen sprake is van een eiswijziging die conform artikel 130 Rv schriftelijk bij conclusie of akte ter rolle is genomen. 3.6.3.Cube Investement heeft het standpunt ingenomen dat [appellante] niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard.
3.6.4.Het hof overweegt dat artikel 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking heeft. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraakop het momentdat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden (ECLI:NL:HR:2022:1108). Verder strekt een niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 3:301 lid 2 BW zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en de daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen (ECLI:NL:HR:2021:647). 3.6.5.Het hof overweegt verder dat de situatie in de onderhavige zaak anders is dan in de zaak die door [appellante] is genoemd (zie hiervoor onder 3.6.2), waar de partij heeft meegewerkt aan de levering. [geïntimeerde] heeft immers het vonnis laten betekenen en daarbij bevel gedaan:
“om aan de inhoud daarvan te voldoen en mitsdien binnen twee dagen na heden aan mij te betalen (…)”.[appellante] heeft niet aan de inhoud voldaan ten aanzien van de medewerking aan de levering. Haar standpunt dat het bevel slechts zag op betaling van de proceskosten berust op verkeerde lezing van het bevel en bovendien staat vast dat zij niet heeft medegewerkt aan de levering. Dit betekent dat op het moment dat zij hoger beroep instelde, de bestreden uitspraak nog daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering kon treden. De verder door [appellante] genoemde feiten en omstandigheden zien op latere tijdstippen en niet op het moment van het instellen van het rechtsmiddel. Dit betekent dat niet-ontvankelijkheid aan de orde is en het hof hierna zal beoordelen wat de reikwijdte is van de grieven en klachten van [appellante] .
3.6.6.Zoals hiervoor al is overwogen (in 3.4) heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het afwijzen van de vorderingen in conventie en het alsnog toewijzen van haar vordering in reconventie en heeft zij daarvoor voornoemde vier grieven (in 3.5) geformuleerd.
3.6.7.Het hof overweegt als volgt. In de beslissing in het eindvonnis onder 4.3 is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van een deel van de voor de levering van de woning vereiste notariële akte (art. 3:89 BW). Dat betreft een situatie als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 BW, waarop het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW van toepassing is. Het hof is verder van oordeel dat het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de leveringsakte onlosmakelijk is verbonden met de veroordeling van [appellante] om medewerking te verlenen in de meest brede zin des woords aan de levering van de woning (zie de beslissing van de rechtbank onder 4.2). Ook de veroordeling in 4.1 van het vonnis is daarmee onlosmakelijk verbonden. De (ver)koop is immers de titel van de overdracht die door de levering wordt bewerkstelligd. Dit betekent dat ten aanzien van alle oordelen in conventie geldt dat die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Vervolgens is dat ook het geval voor de vordering in reconventie. Die vordering is er immers op gebaseerd dat de vorderingen in conventie (alsnog) zouden worden afgewezen. Ook de reconventie valt dus onder de niet ontvankelijkheid van het hoger beroep.
3.6.8.De conclusie is dat het hof niet toekomt aan de behandeling van de grieven die beogen de beslissing over de koopovereenkomst te wijzigen. Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat de eerste grief buiten de reikwijdte van de niet-ontvankelijkheid zou vallen - omdat die grief ziet op een processueel verwijt over de eerste aanleg – zou deze grief niet slagen, omdat ook al zou de eiswijziging in eerste aanleg in strijd zijn geweest met de goede procesorde, de herstelfunctie van het hoger beroep meebrengt dat die eiswijziging alsnog kan worden gedaan.
3.6.9.[appellante] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal: € 1.999,00