3.3.Na het vonnis van 1 maart 2023 heeft zich nog het volgende voorgedaan.
- De door Ennatuurlijk ingeschakelde deurwaarder heeft in verband met de geplande gedwongen afkoppeling van de woning van [geïntimeerde] van het warmtenet, contact gehad met [geïntimeerde] .
- [geïntimeerde] heeft vervolgens vrijwillig voldaan aan de toegewezen veroordeling (naar het hof begrijpt, de veroordeling tot betaling van de inmiddels opeisbare geldbedragen).
- Ennatuurlijk heeft de geplande gedwongen afkoppeling van de woning vervolgens geannuleerd.
Het geding in hoger beroep
3.4.1.Ennatuurlijk heeft in hoger beroep het hiervoor in rov. 3.2.1 onder C1 genoemde onderdeel haar eis vermeerderd. Zij vordert nu, in aanvulling op het in eerste aanleg gevorderde en toegewezen bedrag van € 500,--, betaling van € 1.697,77.
3.4.2.Aan deze vermeerderde eis heeft Ennatuurlijk ten grondslag gelegd dat de kantonrechter de overeenkomst ten onrechte voor 50% heeft vernietigd, dat Ennatuurlijk over de periode tot en met oktober 2022 recht heeft op een hoofdsom van € 2.197,77 en dat [geïntimeerde] daarvan, nadat het betaalde bedrag van € 500,-- daarop in mindering is gebracht, nog € 1.697,77 moet voldoen.
3.4.3.Ingevolge artikel 130 lid 3 Rv is een verandering of vermeerdering van eis tegen een partij die niet in het geding is verschenen, alleen toegelaten als de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan de niet verschenen partij kenbaar heeft gemaakt. Ennatuurlijk heeft de eiswijziging bij exploot van 18 september 2023 aan [geïntimeerde] laten betekenen. Het hof acht de eiswijziging toelaatbaar, en zal recht doen op de gewijzigde eis.
3.4.4.Ennatuurlijk heeft één grief aangevoerd tegen het vonnis van 1 maart 2023. Ennatuurlijk heeft op basis van die grief geconcludeerd tot, samengevat:
- vernietiging van het vonnis van 1 maart 2023 voor zover daarbij de geldvorderingen van Ennatuurlijk zijn afgewezen;
- in zoverre opnieuw rechtdoende: ter zake de geleverde diensten in de periode tot en met oktober 2022 alsnog een hoofdsom van (pro resto) € 1.697,77 toe te wijzen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
Naar het hof begrijpt, vordert Ennatuurlijk ter zake buitengerechtelijke incassokosten het in de inleidende dagvaarding genoemde bedrag van € 314,71. Dit heeft naar het oordeel van het hof ook aan [geïntimeerde] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn op grond van de aan hem betekende vermeerdering van eis.
3.4.5.[geïntimeerde] is niet verschenen in hoger beroep en heeft dus geen verweer gevoerd tegen de grief.
Over de grief: heeft Ennatuurlijk niet (tijdig) voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW en is het in verband daarmee passend om de (betalingsverplichting uit de) overeenkomst voor 50% te vernietigen?
3.5.1.De grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Ennatuurlijk niet (tijdig) heeft voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW althans tegen het oordeel dat het in verband daarmee passend is om de (betalingsverplichting uit de) overeenkomst voor 50% te vernietigen.
3.5.2.In de toelichting op de grief betoogt Ennatuurlijk naar de kern genomen dat zij op de voor haar eerste mogelijkheid, namelijk onmiddellijk nadat zij ermee bekend raakte dat [geïntimeerde] de woning ging huren, alle vereiste essentiële informatie op de voorgeschreven wijze aan [geïntimeerde] heeft verstrekt door middel van het welkomstpakket. Ter onderbouwing van dit betoog heeft Ennatuurlijk verwezen naar een door haar overgelegd overzicht, waarin zij per informatieverplichting de vindplaats in het welkomstpakket heeft vermeld. Volgens Ennatuurlijk bestaat er geen aanleiding om bij deze stand van zaken de betalingsverplichting uit de overeenkomst voor 50% te vernietigen.
3.5.3.Het hof stelt naar aanleiding van deze grief het volgende voorop. Indien een gedaagde niet op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum in het geding verschijnt dan wel verzuimt advocaat te stellen, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, moet de rechter op grond van artikel 139 Rv verstek verlenen tegen de gedaagde en de vordering toewijzen, tenzij de vordering de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Deze bepaling is op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook in hoger beroep van toepassing. Als een geïntimeerde in hoger beroep verstek heeft laten gaan maar in het geding bij de rechtbank wel als gedaagde is verschenen, moet de rechter in hoger beroep het door die geïntimeerde in eerste aanleg gevoerde verweer echter wel in zijn beoordeling te betrekken (HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:867). In het onderhavige geval heeft [geïntimeerde] echter zowel in het geding bij de rechtbank als in het geding in hoger beroep verstek laten gaan. Daarom is de regeling van artikel 139 Rv in dit geval onverkort van toepassing. Het hof moet de vordering van Ennatuurlijk dus op grond van het door Ennatuurlijk in hoger beroep gestelde in beginsel toewijzen, tenzij de vordering het hof onrechtmatig of ongegrond voorkomt. 3.5.4.Het voorgaande laat onverlet dat de rechter, ook in verstekzaken, ten aanzien van op afstand tot stand gekomen overeenkomsten zoals de onderhavige, ambtshalve moet onderzoeken of voldaan is aan de in artikel 6:230m lid 1 BW neergelegde informatieplichten waaraan de wet specifieke sancties verbindt, en aan de in artikel 6:230m lid 1 BW neergelegde informatieplichten voor zover die op grond van artikel 6:193f lid 1 onder b BW zijn aan te merken als essentiële informatieplichten. Dit volgt uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677 (met name rov. 3.1.7, 3.1.9, 3.1.10 en 3.1.11). Het betreft informatie die volgens artikel 6:230m lid 1 aanhef BW op duidelijke en begrijpelijke wijze aan de consument moet worden verstrekt vóórdat de consument gebonden is aan de overeenkomst (hierna ook wel aan te duiden als precontractuele informatieplichten). 3.5.5.Indien niet aan een of meer van de essentiële precontractuele informatieverplichtingen is voldaan, moet de rechter volgens rov. 3.1.12 van de genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie toepassen. In rov. 3.1.19 van de prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad daarover als volgt overwogen:
“Met het oog op het grote aantal procedures waarin betaling wordt gevorderd uit hoofde van overeenkomsten op afstand of buiten de verkoopruimte, verdient het aanbeveling dat de rechter zich bij de toepassing van de sanctie van gedeeltelijke vernietiging richt naar met het oog daarop op te stellen, niet-bindende richtlijnen. Die richtlijnen kunnen bijvoorbeeld percentages of bedragen vermelden waarmee de prijs of andere betalingsverplichtingen worden verminderd bij bepaalde, voldoende ernstige schendingen van een of meer essentiële informatieplichten. Dergelijke sancties zullen in het algemeen doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. Zodanige uniforme richtlijnen kunnen bijdragen aan de praktische hanteerbaarheid van de hier aan de orde zijnde regels, aan een gelijke behandeling van gelijke gevallen en aan de rechtszekerheid. De rechter kan in een concreet geval van de richtlijnen afwijken, waartoe in het bijzonder aanleiding zal zijn indien de daarin opgenomen sanctie in de gegeven omstandigheden niet doeltreffend, evenredig en afschrikkend is.”
3.5.6.Naar aanleiding van de prejudiciële beslissing hebben de rechtbanken (het LOVCK) op 15 december 2021 een landelijke richtlijn ‘Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten’ vastgesteld (hierna: de richtlijn). Daarin zijn twee categorieën van sancties vermeld (hierna: het Sanctiemodel):
“1. Eén tot en met drie voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten worden gesanctioneerd met een vermindering van 25% van de hoofdsom.
2. Meer dan drie voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten worden gesanctioneerd met een vermindering van 50% van de hoofdsom.”
Aan het slot van de richtlijn is vermeld:
“Dit is een landelijke richtlijn. De rechtbanken zullen in de vonnissen specificeren welke
informatieplichten zijn geschonden en wat de sanctie is. Het is geen richtlijn die de rechters bindt, afwijkingen naar boven of beneden zullen worden gemotiveerd. Relevante jurisprudentie wordt gepubliceerd.”
3.5.7.In het beroepen vonnis heeft de kantonrechter toepassing gegeven aan deze richtlijn en in het verlengde daarvan de overeenkomst voor 50% vernietigd, zodat de betalingsverplichting van [geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst met 50% is verminderd.
3.5.8.Bij de beoordeling van de daartegen door Ennatuurlijk gerichte grief, neemt het hof in aanmerking dat de Hoge Raad in rov. 3.1.5 van de genoemde prejudiciële beslissing het volgende heeft overwogen:
“Art. 6:230m BW en art. 6:230v BW vormen de implementatie van art. 5 respectievelijk art. 8 van de Richtlijn consumentenrechten. De considerans van deze richtlijn vermeldt dat de richtlijn tot doel heeft de goede werking van de interne markt te bevorderen, waarbij een juist evenwicht ontstaat tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. Ook het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) heeft erop gewezen dat bij de handhaving van de informatieplichten van de Richtlijn consumentenrechten dit evenwicht moet worden gewaarborgd. Verder bepaalt art. 24 lid 1 van de Richtlijn consumentenrechten dat de lidstaten sancties vaststellen voor inbreuken op deze richtlijn en erop toezien dat ze worden toegepast; de sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Van belang is hierbij voorts dat de Richtlijn consumentenrechten geen afbreuk doet aan nationale regels betreffende de geldigheid, het ontstaan of de gevolgen van overeenkomsten voor zover algemene aspecten van het verbintenissenrecht niet bij deze richtlijn worden geregeld.”
Als met name van belang zijnde doelstellingen en uitgangspunten van de Richtlijn consumentenrechten heeft de Hoge Raad in rov. 3.1.8 van de prejudiciële beslissing genoemd:
- het door die richtlijn nagestreefde evenwicht tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven;
- de in die richtlijn opgenomen eis dat sancties op niet-naleving van de informatieplichten niet alleen doeltreffend en afschrikkend zijn, maar ook evenredig;
- het uitgangspunt dat die richtlijn geen afbreuk doet aan nationale regels betreffende de geldigheid, het ontstaan of de gevolgen van overeenkomsten.
3.5.9.Tegen de achtergrond van het voorgaande is de grief naar het oordeel van het hof terecht voorgedragen. Het hof acht daarbij het volgende van belang. [geïntimeerde] is op of omstreeks 6 oktober 2021 warmte en/of koude en/of warm tapwater van Ennatuurlijk gaan afnemen. [geïntimeerde] heeft zoals elke andere consument moeten begrijpen dat dit niet gratis is. [geïntimeerde] heeft ook nadat hij medio november 2021 het welkomstpakket met voorwaarden en nadien facturen heeft ontvangen, de afname van warmte en/of koude en/of warm tapwater voortgezet. Verder heeft [geïntimeerde] , nadat Ennatuurlijk op grond van het beroepen vonnis had laten weten dat zij de levering wilde afsluiten, de in het beroepen vonnis toegewezen bedragen ter voorkoming van afsluiting voldaan en daarmee kenbaar gemaakt dat hij de leveringen doorgang wilde laten vinden. Bij deze stand van zaken is het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot levering van warmte en/of koude en/of warm tapwater tot stand is gekomen (zie in vergelijkbare zin HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1889). 3.5.10.Naar het oordeel van het hof moet deze overeenkomst geacht worden op 6 oktober 2021 tot stand te zijn gekomen. Ennatuurlijk heeft onbestreden gesteld dat het bij een wisseling van huurder in op een warmtenet aangesloten woningen niet gebruikelijk is om de leveringsvoorziening af te sluiten, en dat in een dergelijk geval door het noteren van de meterstanden kan worden bepaald voor welk verbruik door de nieuwe bewoner betaald moet worden. Door bij die stand van zaken de voorzieningen van levering van warmte c.a. in de woning aanwezig te hebben, heeft Ennatuurlijk in feite een aanbod gericht tot de nieuwe huurder van de woning terzake het aangaan van een warmteleveringsovereenkomst tegen gebruikelijk en acceptabele voorwaarden. [geïntimeerde] heeft dat aanbod aanvaard door te starten met het afnemen van warmte en/of koude en/of warm tapwater. Die aanvaarding, en daarmee de totstandkoming van de overeenkomst, heeft plaatsgevonden op of omstreeks 6 oktober 2021 terwijl Ennatuurlijk daarvan nog niet op de hoogte was.
3.5.11.In dit hoger beroep staat vast dat [geïntimeerde] zich niet bij Ennatuurlijk heeft aangemeld als nieuwe afnemer van warmte op het betreffende adres. Ook staat vast dat Ennatuurlijk pas op 11 november 2021 door de woningcorporatie is ingelicht over het feit dat [geïntimeerde] al sinds enige tijd gebruiker van de woning en dus van de warmteaansluiting was. Ennatuurlijk heeft toen meteen het welkomstpakket met daarin de in rov. 3.1.2 onder f opgesomde onderdelen verzonden. Ennatuurlijk heeft gemotiveerd en onder verwijzing naar een door haar als productie 15 bij de memorie van grieven overgelegd overzicht uiteengezet dat zij dusdoende aan [geïntimeerde] alle informatie heeft verstrekt waarvan volgens de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad de verstrekking ambtshalve door de rechter moet worden gecontroleerd.
3.5.12.In de gegeven omstandigheden heeft Ennatuurlijk niet de mogelijkheid gehad om aan [geïntimeerde] al voor het sluiten van de overeenkomst de precontractuele informatie te verstrekken. Er is niet gebleken dat dit aan Ennatuurlijk te wijten is. Veeleer is het een gevolg van het feit dat noch [geïntimeerde] , noch de woningcorporatie, voor het aangaan van de huurovereenkomst aan Ennatuurlijk hebben gemeld dat [geïntimeerde] de nieuwe huurder zou worden. Die melding heeft pas plaatsgevonden omstreeks vijf weken na ingang van de huurovereenkomst én vijf weken na ingang van de warmteleveringsovereenkomst.
3.5.13.Naar het oordeel van het hof kan bij deze stand van zaken niet geoordeeld worden dat aan de zijde van Ennatuurlijk sprake is geweest van een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d BW of een anderszins oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b BW. Ook doet zich hier naar het oordeel van het hof niet een situatie voor als bedoeld in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, waarin Ennatuurlijk bepaalde relevante informatie voor [geïntimeerde] heeft verzwegen en waarin in verband daarmee toepassing van een sanctie geïndiceerd is. Strikt genomen kan wel worden gezegd dat Ennatuurlijk niet heeft voldaan aan de verplichting om de in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde informatie (voor zover van toepassing) aan [geïntimeerde] verstrekken vóórdat [geïntimeerde] gebonden raakte aan de overeenkomst, maar dat is het gevolg van de in de overwegingen 3.5.11 en 3.5.12 genoemde omstandigheden, die voor rekening van [geïntimeerde] dienen te komen. Vermindering van de betalingsverplichting van [geïntimeerde] zou bovendien naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden geen evenredige sanctie vormen, te meer omdat het gaat om een duurovereenkomst. Al met al kan naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden ook niet worden gesproken van een “voldoende ernstige” schending (in de zin van de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten) van een of meer essentiële informatieplichten die toepassing van een sanctie kan rechtvaardigen. Uit de overwegingen 3.3 en 3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:861, blijkt bovendien dat het enkele feit dat bepaalde essentiële informatie niet vóór de totstandkoming van een overeenkomst is verstrekt, niet steeds voldoende is om een prijsvermindering toe te passen, en dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is om hierover te beslissen. Naar het oordeel van het hof bestaat er gelet op de omstandigheden van dit geval geen aanleiding om een prijsvermindering toe te passen. 3.5.14.Het hof komt tot de conclusie dat de grief terecht voorgedragen is.
3.6.1.Het voorgaande brengt mee dat het in hoger beroep door Ennatuurlijk gevorderde bedrag van € 1.697,77 (de over de periode tot en met oktober 2022 verschuldigde hoofdsom van € 2.197,77 verminderd met het op grond van het beroepen vonnis betaalde bedrag van € 500,--) toewijsbaar is.
3.6.2.Ennatuurlijk heeft in hoger beroep niet voldoende duidelijk gemaakt met ingang van welke datum zij wettelijke rente vordert over het bedrag van € 1.697,77. Het hof zal de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf 20 januari 2023, de datum met ingang waarvan Ennatuurlijk wettelijke rente heeft gevorderd en toegewezen gekregen over het bedrag van € 500,--.
3.6.3.Ennatuurlijk vordert in hoger beroep voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Uit het gestelde in de memorie van grieven, bezien in samenhang met de inleidende dagvaarding, blijkt dat Ennatuurlijk ter zake daarvan € 314,71 vordert. Het hof zal deze vordering afwijzen omdat uit het dossier niet blijkt dat Ennatuurlijk aan [geïntimeerde] ter zake de hoofdsom een correcte “veertiendagenbrief” als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW heeft verzonden (vergelijk HR 25-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Het afzonderlijk per factuur vorderen van buitengerechtelijke kosten, zoals door Ennatuurlijk bepleit op de achtste bladzijde van de inleidende dagvaarding, voldoet naar het oordeel van het hof in dit geval niet aan het uit artikel 6:96 lid 2 sub c voortvloeiende vereiste dat het redelijk moet zijn om de buitengerechtelijke kosten te maken. 3.6.4.Het hoger beroep heeft in belangrijke mate doel getroffen. Het hof zal [geïntimeerde] daarom als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof begroot de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Ennatuurlijk op:
- Explootkosten € 107,32
- Griffierechten € 783,--
- Salaris advocaat € 858,-- (1 punt x tarief I)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.926,32
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.6.5.Uit het voorgaande volgt de onderstaande uitspraak.