Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2023;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2023;
- een brief van mr. Van Cruijningen met aanvullende producties, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2023;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2023;
- een brief van mr. Verhaagh met reacties op voornoemde aanvullende producties, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2023;
- [de werknemer] , bijgestaan door mr. Verhaagh;
- de ter zitting door beide advocaten overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen. Aan de spreekaantekeningen van mr. Verhaagh zijn nogmaals de reacties van [de werknemer] op de aanvullende producties van de [de werkgever] gehecht.
3.De beoordeling
‘Boekhouding, administratie en helpen op de dag van de markt (11 zondagen/ jaar)voor circa 5 uur per week. De [de werkgever] heeft hiervoor toestemming gegeven en op het formulier vermeld
‘kennis genomen van melding: geen nadere afspraken noodzakelijk’.
- géén sprake is geweest van een integriteitsschending van jouw kant, en
- géén sprake is geweest van een belangenverstrengeling.
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van de dag na de uitspraak, zonder rekening te houden met de opzegtermijn;
- te verklaren voor recht dat [de werknemer] geen aanspraak heeft (bedoeld zal zijn: geen recht heeft) op de transitievergoeding;
- de arbeidsovereenkomst te ontbinden met inachtneming van de opzegtermijn onder aftrek van de proceduretijd zoals in de wet bepaald;
- te verklaren voor recht dat [de werknemer] aan de toepasselijke CAO geen aanspraak (bedoeld zal zijn: geen rechten) kan ontlenen op een na-wettelijke uitkering;
- [de werknemer] te veroordelen tot vergoeding van de door de [de werkgever] gemaakte onderzoekskosten van € 21.805,11, te vermeerderen met rente;
- [de werknemer] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
- voor recht verklaard dat [de werknemer] in elk geval aanspraak maakt (bedoeld zal zijn: recht heeft) op een na-wettelijke uitkering krachtens de toepasselijke CAO;
- de [de werkgever] veroordeeld tot betaling van het achterstallig loon van € 2.724,99 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 1.362,50 en de wettelijke rente vanaf de datum van indiening verzoek tot de dag van algehele betaling;
- de [de werkgever] veroordeeld in de proceskosten (vermeerderd met de wettelijke rente) en de na-kosten;
- de beschikking voor wat betreft het achterstallig loon en de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
- de ontbindingsdatum nader te bepalen op 30 maart 2023, althans op de eerst mogelijke datum nadien, zonder rekening te houden met de opzegtermijn;
- te verklaren voor recht dat [de werknemer] jegens de [de werkgever] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en ter zake van de beëindiging van het dienstverband geen recht heeft op de transitievergoeding;
- [de werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van het loon over de periode tussen 30 maart en 1 mei 2023 (inclusief daarover berekende wettelijke verhoging en rente) en tot terugbetaling van de aan haar uitbetaalde transitievergoeding, alle bedragen te vermeerderen met rente;
- te verklaren voor recht dat [de werknemer] aan de toepasselijke CAO geen aanspraak kan ontlenen op een na-wettelijke uitkering;
- de tegenverzoeken van [de werknemer] integraal af te wijzen.
- te verklaren voor recht dat de transitievergoeding moet worden berekend over de periode tussen 1 september 2013 en de ontbindingsdatum;
- de wettelijke verhoging over het na te betalen loon te matigen tot nihil, of tot een door het hof te bepalen bedrag;
- [de werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van de te veel betaalde transitievergoeding en wettelijke verhoging over het nabetaalde loon;
- [de werknemer] te veroordelen tot vergoeding van de door de [de werkgever] gemaakte onderzoekskosten van € 21.805,11, of een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente;
- [de werknemer] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met rente.
- alle verzoeken van de [de werkgever] af te wijzen;
- de [de werkgever] te veroordelen tot betaling aan [de werknemer] van een billijke vergoeding van
‘Zoals gezegd zal ik in de toekomst op het meldingsformulier de naam en het telefoonnummer van mijn man vermelden. Geen enkel probleem’duidt erop dat [de werknemer] heeft begrepen dat zij haar naam niet (meer) mocht verbinden aan het bedrijf van haar echtgenoot.
‘De brief vanuit HRM waarin deze nevenactiviteiten en de beperkingen ervan zijn vastgelegd is onderweg naar jou toe.’Wat daar verder ook van zij, indachtig het uitgangspunt als hiervoor vermeld onder 3.13 is het hof van oordeel dat [de werknemer] op grond van onder meer de Ambtenarenwet iedere schijn van belangenverstrengeling moest voorkomen. Het hof is in dat kader bezien van oordeel dat [de werknemer] zich hier eenvoudigweg niet mee had mogen bemoeien. [de werknemer] heeft de korte lijnen met collega’s gebruikt ter behartiging van de belangen van het bedrijf van haar echtgenoot. [de werknemer] had dit niet moeten doen.
‘ [de werknemer] ik kom hier na het weekend op terug.’[de werknemer] heeft dat niet willen afwachten. Dat had wel gemoeten, maar uit de inhoud en de toon van het Whatsappbericht van [de werknemer] , had de [de werkgever] kunnen en moeten begrijpen dat [de werknemer] niet kon wachten op een reactie. Uit dit bericht spreekt een toon van overspannenheid die maakte dat de [de werkgever] er rekening mee moest houden dat [de werknemer] zich ziek zou melden. In plaats daarvan heeft [de werknemer] verlof genomen, wat niet juist was maar wel begrijpelijk, en heeft zij ook meteen contact opgenomen met haar collega’s om ervoor te zorgen dat er voortgang bleef in de werkzaamheden. De [de werkgever] heeft pas op 24 juni 2022 gereageerd. In dat licht bezien en gezien de stressvolle omstandigheden – de spagaat – waarin [de werknemer] zich bevond, acht het hof het verwijt dat de [de werkgever] haar op dit punt maakt niet terecht. Mocht door het opnemen van het verlof bij de [de werkgever] sprake zijn geweest van grote organisatorische problemen, dan maakt dat gegeven het oordeel van het hof niet anders. [de werknemer] had zich ook ziek kunnen melden, dan had de [de werkgever] te maken gehad met dezelfde organisatorische situatie. Het hof laat de [de werkgever] dan ook niet toe tot bewijs op dit punt. Het hof betwijfelt overigens die ‘grote organisatorische problemen’, nu [de werknemer] haar directe collega’s meteen informeerde en instrueerde, hetgeen ook blijkt uit de reactie van een collega van [de werknemer] ( [collega] ) op maandagmiddag 20 juni 2022 (productie B18):
‘Hoi [de werknemer] , Ik hoop dat alles goed gaat. Wat er ook mocht zijn. Wij zullen jouw dossiers oppakken en in de gaten houden, maak je daar a.u.b. geen zorgen over. Groetjes en hopelijk tot snel’. Uit de (onlangs) opgemaakte email van dezelfde collega [collega] d.d. 11 oktober 2023, door de [de werkgever] overgelegd als productie B11 (bij brief van 18 oktober 2023), kan het hof nog steeds niet opmaken dat sprake was van ‘grote organisatorische problemen’.
‘Om misverstanden te voorkomen voegen we daaraan toe dat we eerst met je willen hebben gesproken voor er eventueel een werkhervatting door jou aan de orde zou kunnen zijn.’Voorts vond op 7 juli 2022 een gesprek tussen partijen plaats en op 18 juli 2022 liet de [de werkgever] weten dat een ontbindingsprocedure gestart ging worden. Onder deze omstandigheden komt naar het oordeel van het hof het niet werken niet voor risico van [de werknemer] maar voor risico en rekening van de [de werkgever] . De [de werkgever] had de loonbetaling niet mogen staken. Het hof acht voorts de door de [de werkgever] verzochte matiging van de wettelijke verhoging in de gegeven omstandigheden niet aan de orde. De door de kantonrechter uitgesproken veroordeling van de [de werkgever] tot betaling van het niet betaalde loon (met wettelijke verhoging) blijft dan ook geheel in stand.
4.De beslissing
uiterlijk 2 mei 2024schriftelijk de hoogte van de billijke vergoeding toe te lichten,
uiterlijk 30 mei 2024de gelegenheid krijgt hierop schriftelijk te reageren;