Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 10 januari 2023, waarbij het hof een mondeling behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van mondeling behandeling van 12 april 2023;
- de memorie van grieven met een productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties;
- de mondeling behandeling van 12 februari 2024, waarbij [appellant] spreeknotities heeft overgelegd.
6.De beoordeling
“Participatie Loonbedrijf [persoon A] ”. [appellant] heeft het financieringsvoorstel geaccepteerd.
de overboeking van € 92.000,--
" er zijn 2 externe financierders ( [appellant] en [persoon C] ) gevonden die ieder€ 100.000,- willen financieren op basis van onderpand vee. De klant verzoekt om vrijgave pandrechten op vee waarbij hij het volledige bedrag (€ 200k) op zijn bedrijfsrekening (RC) stort. Hiervan wordt € 93.000,- (= 50% van de boekwaarde van de veestapel) aangewend om het bankobligo structureel of te lossen. Door de kapitaalsinjectie wordt de overstand volledig ingelopen en de klant heeft voldoende werkkapitaal tot zijn beschikking om het komende seizoen te bevoorschotten."
“Participatie Loonbedrijf [persoon A] EUR 100.000,00”
"Sinds einde 2009 begin 2010 verkeert het Loonbedrijf [persoon A] in liquiditeitsproblemen, door een financiële injectie van derden ten bedrage van circa € 170.000,= met risicodragend kapitaal leek het schip weer vlot getrokken."
“Geachte [appellant] ,In ons laatste gesprek heeft u mij gevraagd inzicht te geven in de tot de totstandkoming van de uitboeking van de geldlening waarover wij hebben gesproken.
“kunnen”worden. Ook al schrijft [persoon D] dat de notitie tot stand is gekomen als gevolg van gesprekken en afspraken die [appellant] heeft gemaakt met zijn toenmalige accountmanager, dit sluit in elk geval onvoldoende aan bij de getuigenverklaring van toenmalige accountmanager [persoon B] . Die heeft verklaard dat hij op een gegeven moment in deze procedure een schriftelijke verklaring (hof: zie hierboven onder f)) moest afleggen en toen is gaan kijken naar
“het verhaal”. Hij heeft verder verklaard:
“Het is niet zo dat ik een gespreksverslag heb aangetroffen waarin is vastgelegd dat ik vooraf met [appellant] heb afgestemd dat de 92.000 euro naar [persoon A] werd overgemaakt, maar ik vond in die activiteiten wel die bedragen van achtduizend euro en 92.000 euro.” Ook heeft hij over de € 92.000,-- die naar [Y] gingen verklaard:
“U zegt mij dat het voor de hand lijkt te liggen dat zoiets in een gespreksverslag wordt vastgelegd. Met de wetenschap van nu is dat inderdaad het geval, maar ik heb dat toen niet gedaan.”Kortom, de in het emailbericht bedoelde notitie kan niet worden gezien als een gespreksverslag van afstemming vooraf tussen accountmanager [persoon B] en [appellant] over de overboeking van € 92.000,--.
- het niet terugvorderen van het bedrag bij [Y] (voor zover al mogelijk),
- het later ingediende reorganisatieplan (r.o. 6.10 onder d)), en
- eventuele andere bijstand van [appellant] aan [Y] ,
de zorgplicht
- de financiële situatie van [persoon A] zo slecht was, dat het bedrijf al bij bijzonder beheer was ondergebracht en dat op de rekening-courant rekening sprake was van een overstand,
- een groot deel van het overgeboekte bedrag direct op zou gaan aan aflossing van Rabobank en haar dochter De Lage Landen,
- er daardoor weinig ruimte overbleef voor een crediteurenakkoord, en
- Rabobank er zelf belang bij had om een ongedekte lening aan [persoon A] in te ruilen voor een gedekte hypothecaire lening aan [appellant] .
- [appellant] was weliswaar bereid [Y] financieel bij te staan en heeft zich als zodanig ook gemeld bij Rabobank, maar [appellant] had voor deze hulp aan een vriend geen liquiditeiten beschikbaar. Hij diende hiervoor zelf een lening bij Rabobank aan te gaan;
- aldus werden ook [X] en [appellant] cliënt van Rabobank;
- [X] was een eenmanszaak en dit wist Rabobank;
- [appellant] was er mee bekend dat het financieel niet goed ging met [Y] , maar gesteld noch gebleken is dat Rabobank [appellant] enige waarschuwing heeft gegeven voor het risico dat [appellant] het te lenen bedrag waarmee hij [Y] wilde helpen, kwijt zou kunnen raken.
“de financiële situatie van het bedrijf van [persoon A] aan de orde is gekomen en ook de financiering die hij bij de Rabobank had”;
- Rabobank wist zelf hoe slecht [Y] er voor stond, want zij had [Y] laten weten dat de achterstanden en overstanden bij Rabobank moesten worden ingelopen, bij gebreke waarvan Rabobank tot opzegging en uitwinning zou zijn overgegaan (conclusie van antwoord nr. 42);
- naar eigen zeggen van Rabobank (eveneens conclusie van antwoord nr. 42, bevestigd ter zitting in hoger beroep) zou [Y] in april 2010 failliet zijn gegaan als [appellant] in maart 2010 niet zijn gelden ter beschikking had gesteld (naar het hof begrijpt: akkoord was gegaan met het financieringsvoorstel uit die maand). Dit, aangezien Rabobank op dat moment absoluut niet bereid was om uitstel aan [Y] te verlenen;
- als onvoldoende betwist moet er van worden uitgegaan dat [appellant] niet bekend was met de grote overstand op de rekening-courant rekening van [Y] , en evenmin met het gegeven dat [Y] bij Rabobank al was ‘ondergebracht’ bij de afdeling bijzonder beheer;
- er was niet alleen een gebrek aan instemming met de rechtstreekse overboeking op 17 mei 2010 (zie r.o. 6.15.), maar daarnaast blijkt uit niets dat Rabobank met [appellant] heeft besproken dat het bedrag van € 92.000,-- in de praktijk voor een groot deel zou worden aangewend voor het inlopen van de achterstand op de rekening-courant van [Y] bij Rabobank en het verrichten van aflossingen aan het aan Rabobank gelieerde De Lage Landen;
- Rabobank had vanwege deze aflossingen een aanzienlijk belang bij de financiering aan [appellant] , aangezien hierdoor ongedekte schulden van [Y] werden omgezet in een met hypotheek gedekte lening aan [X] .
de geheimhoudingsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst
Ja, …ik heb gevraagd naar de stand van zaken”. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat hij op een gegeven moment binnen de kleine gemeenschap op Goeree-Overflakkee merkte dat er iets speelde over de verkoop van de bedrijfshal. Dit was voor hem reden om bij [persoon E] te controleren of die contact had gehad met de makelaar, en [persoon E] erkende dat. Noch in de stukken, noch desgevraagd tijdens de zitting in hoger beroep heeft Rabobank toegelicht of kunnen verduidelijken welke uitleg [persoon E] aan de makelaar heeft gegeven over de interesse van Rabobank ten aanzien van de verkoop van de bedrijfshal. Het komt het hof niet plausibel voor dat Rabobank ten aanzien van dit soort verkopen regelmatig uit louter belangstelling naar de stand van zaken informeert bij makelaars.
“ [appellant] had namelijk direct Rabobank kunnen informeren over de vermeende schending, maar heeft dit (bewust) nagelaten waardoor de boete tot een bedrag tot boven een miljoen euro is opgelopen”(zie conclusie van antwoord nr. 68). Gelet hierop en op de wijze waarop het boetebeding is opgesteld en ingekleed, neemt het hof tot uitgangspunt dat partijen hebben bedoeld dat een schending waardoor: (i) de makelaar bekend wordt met betrokkenheid van de bank en (ii) de informatie over betrokkenheid van de bank zich mogelijk via de makelaar in ruimere kring kan (blijven) verspreiden, een inbreuk is die meerdere dagen voortduurt met verbeurte van een boete van
- alle hierboven beschreven omstandigheden van het geschil tussen [appellant] en Rabobank,
- de omstandigheden waaronder de vaststellingsovereenkomst is gesloten,
- de duidelijke strekking van het boetebeding,
- het lange verkooptraject en
- de uiteindelijke verkoopprijs van de bedrijfshal,
_______________________________ +
Totaal € 8.825,47
hoger beroep:
7.De uitspraak
en
- de eerste aanleg en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op de datum van het bestreden eindvonnis op € 8.825,47.
- het principaal en incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 15.478,03;