Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/299186 / HA ZA 21-595)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
“Circa 90 dagen na ontvangst”te worden terugbetaald, vermeerderd met
“een rente van 10% a € 10.000,-”.
“(…) zijn machine voorraad aan de inkoopprijs”verkoopt (naar het hof begrijpt: aan [yyy] Handelsonderneming B.V.) en dat deze daar € 240.000,-- voor betaalt aan EM. Verder is in het concept, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“equity poor, cash poor”. Dit, terwijl EM dan met het grotere deel van de koopsom zou moeten bewerkstelligen dat schuldeisers van een andere vennootschap zouden worden afgelost.
“In 2020 is dat omgeslagen naar geldleningen omdat het niet zo lekker liep en ervoor te zorgen dat ik niet kopje onder ging”), en (iv) [persoon A] in diezelfde verklaring aangaf dat hij vóór de Koopovereenkomst gesproken heeft met [persoon B] en [Beheer B.V.] over het opnieuw lenen van geld én dat hij hen daarbij heeft verteld dat hij met hun geld belastingen, rekeningen en zijn personeel moest betalen.
“dode voorraad”. Als onvoldoende betwist door de curator staat verder vast dat het noch voor EM noch voor de curator eenvoudig haalbaar zou zijn geweest een groot deel van de Voorraad, laat staan 100% van de Voorraad aan een derde te verkopen. [persoon A] heeft dit ook bevestigd in zijn gesprek met de curator (prod. 13 bij dagvaarding in eerste aanleg). Aldus kan er niet van worden uitgegaan dat indien de koopovereenkomst wordt weggedacht, alsnog voor de schuldeisers € 240.000,-- beschikbaar zou zijn gekomen. Middels de koopovereenkomst is wél verkoop van 100% van de Voorraad gerealiseerd. Partijen zijn het niet eens over de exacte opbrengst die [geïntimeerde] vervolgens voor de Voorraad heeft weten te genereren. Op basis van de door [geïntimeerde] aan de curator gegeven onderbouwing (prod. 17 bij dagvaarding in eerste aanleg), moet het er als onvoldoende betwist voor worden gehouden dat [geïntimeerde] in elk geval geen winst heeft gemaakt bij doorverkoop van de Voorraad. Uit de facturen die [geïntimeerde] aan de curator heeft gestuurd kan verder worden opgemaakt dat de verkoopwaarde van de Voorraad ruim € 184.000,-- bedroeg, ook al bestaat er over één factuur nog onzekerheid. Gelet op al deze omstandigheden, zou de verkoop van de Voorraad tegen het voor EM (na de aflossing van € 60.000,--) resterende, vrij te besteden bedrag van
“dat er ten tijde van de Transactie sprake was van financiële problemen, waardoor het faillissement van Euro Machinery met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien en dat deze omstandigheden aan [geïntimeerde] zijn gemeld”(dagvaarding in eerste aanleg nr. 115). [geïntimeerde] betwist gemotiveerd zowel de (omvang van de) financiële problemen van EM als zijn bekendheid hiermee.