Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[appellant],
de gemeente,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/02/381392 / HA ZA 21-26)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“eindbieding”neergelegd met een koopsom van € 1.975.000,- kosten koper,
“waarbij de enige voorwaarde van koper mag zijn, het verkrijgen van de schriftelijke goedkeuring door het college”van burgemeester en wethouders van de gemeente.
“afspraken omtrent de [adres] ”doen toekomen, onder meer inhoudende een koopsom van € 1.975.000,- kosten koper en levering drie weken na ondertekening akte.
“koopbevestiging”, gedateerd 28 maart 2017, toegezonden, met daarin de uitgangspunten (onder meer inhoudende een koopsom van € 1.975.000,- kosten koper en levering uiterlijk op 12 mei 2017) op basis waarvan de panden aan [persoon C] en [persoon D] zullen worden verkocht en geleverd.
“In de eerste week van mei bleek dat de gemeente geen enkele medewerking zou verlenen aan een bestemmingsplan wijziging en/of bouwvergunning”en dat de gemeente
“klip en klaar in aanwezigheid van (…) de stichting en anderen in de eerste week van mei (5 mei) gezegd en ook per mail bevestigd”heeft
“dat zij geen vergunning afgeeft”, waarna [persoon C] en [persoon D]
“Gelet op de aangekondigde tegenwerking (…) geen interesse meer hadden in”de panden en de koopovereenkomst voor zover nodig ontbinden.
“de onjuiste onrechtmatige informatieverstrekking/mededelingen aan en/of andere belemmerende verrichte handelingen met betrekking tot de verkoop”van de panden door [appellant] .
“Om te kijken of medewerking kan worden verleend aan een afwijkingsbesluit, (…) een positief advies van de beleidsafdelingen nodig”is.
“Het omgevingsloket (…) een positief advies”gaat geven
“voor ons plan”en dat [appellant] , [persoon C] en [persoon D] hiervan op 21 maart 2017 in kennis zijn gesteld (productie 1 in hoger beroep).
“officiële koopakte”komt, maar dat de notaris
“op basis van deze koopbevestiging direct de leveringsakte”op zal maken.
dat daarvan de bedoeling was om gegevens aan te dragen die nodig waren om de koopbevestiging op te maken.”
“ [persoon B] geen opdracht”heeft
“gegeven namens mij een bieding over te brengen.”,dat hij
“nooit een enkele volmacht aan [persoon B] ”heeft verstrekt en dat hij
“nooit een bod (…) op dit pand”heeft gedaan, doet aan het oordeel van het hof dat [persoon C] aan [persoon B] voormelde volmacht had verleend niets af. Immers, [persoon C] heeft ook verklaard dat hij
“wel een laatprijs”heeft genoemd
“op basis waar van wij, mits voldaan zou zijn aan een aantal voorwaarden mogelijk tot het doen van een bod zouden kunnen overgaan.”en
“Ik weet niet hoe mijn laatprijs uiteindelijk bij [appellant] is gekomen. Ik vermoed dat dat via het kanaal [persoon B] - [persoon A] bij [appellant] is gekomen.”Deze verklaring bevestigt dat [persoon B] volmacht had gekregen van [persoon C] om zijn bod aan [persoon A] te doen.
“Het gaat in deze zaak om de vraag of een gemeente onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan een belanghebbende, naar aanleiding van een door deze gedaan verzoek, over de mogelijkheden die haar regelgeving - in dit geval een bestemmingsplan - die belanghebbende biedt en of die gemeente om die reden onrechtmatig heeft gehandeld jegens de belanghebbende. Het antwoord op die vraag hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Eerst indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van die inlichtingen, indien deze onjuist of onvolledig zijn, onrechtmatig is jegens de belanghebbende en dat de gemeente deswege jegens de belanghebbende aansprakelijk is doordat deze door die onjuiste of onvolledige inlichtingen, kort gezegd, op het verkeerde been is gezet.”
“ingediend als: Eigenaar”. De gemeente wist dat de desbetreffende panden in eigendom toebehoorden aan [appellant] . Doel van het initiatiefplan was, zoals hiervoor reeds vermeld, om na te gaan of er principebereidheid bestond om een vergunning te verlenen om huisvesting van SVB in de panden mogelijk te maken. De gemeente wist, althans had dienen te begrijpen dat het hier ging om de (mogelijke) verkoop van de panden onder de voorwaarde dat SVB daarin gehuisvest zou kunnen worden en dat het zeer wel aannemelijk was dat deze verkoop geen doorgang zou vinden als gevolg van de tijdens het overleg van 4 mei 2017 verstrekte negatieve (en achteraf onjuist en/of onvolledig gebleken) informatie met betrekking tot de omgevingsvergunning. Uit de verklaring van [persoon E] dat zij gevraagd heeft
“of zij wel wilden doorgaan met de indiening en afronding van een initiatiefplan”volgt dat dit besef er aan de zijde van de gemeente ook was. Dat de gemeente, zoals zij heeft betoogd, geen concrete informatie had over de verkoop, niet wist in welk stadium de gesprekken verkeerden en niets wist over een voorgenomen eigendomsoverdracht op 12 mei 2017, doet aan het voorgaande niet af. Daarbij betrekt het hof dat [persoon F] en [persoon E] niet zonder meer hadden mogen vertrouwen op de juistheid van de informatie waarop zij de door hen verstrekte informatie hebben gebaseerd, nu het slechts ging om een ‘ambtelijk voornemen’ en de eerdere Bibob-toets niet de daaruit door hen getrokken conclusie rechtvaardigde. Dit te meer nu [persoon F] en [persoon E] naar eigen zeggen van de gemeente ‘niet goed thuis waren in de wet Bibob’.
“hen de mogelijkheid aangeboden”heeft
“het traject van het plan voort te zetten en dat wij een positief ambtelijk advies aan het college zouden voorleggen.”
“omdat de wijziging gelet op ((1.) bouwmassa, (…) en/of ((2.) dakvorm, nokrichting, dakhelling (…) en/of ((3.) gevelindeling, naar ramen, deuren (…)), gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarden.”
4.De uitspraak
- de eerste aanleg en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op de datum van het bestreden vonnis op € 103,83 aan explootkosten, op € 1.666,- aan griffierecht en op € 7.998,- aan salaris advocaat;
- het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 125,03 aan explootkosten, op € 1.780,- aan griffierecht en op € 6.059,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;