ECLI:NL:GHSHE:2023:529

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.304.878_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De vraag of iemand als contractspartij of vertegenwoordiger heeft opgetreden bij de koopovereenkomst van een motor

In deze zaak gaat het om de vraag of de geïntimeerde, woonachtig in Duitsland, een vervangende motor voor zijn auto heeft gekocht van de appellante, een besloten vennootschap in Nederland, of dat hij deze heeft aangeschaft via een garagebedrijf als vertegenwoordiger. De geïntimeerde heeft op 18 september 2019 een motor gekocht, maar na meerdere defecten aan de motor heeft hij de appellante aangesproken voor herstelkosten. De appellante betwist dat er een directe koopovereenkomst tussen hen is gesloten en stelt dat de geïntimeerde zijn vordering tot schadevergoeding moet richten aan de garage, die als bemiddelaar heeft gefungeerd. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die erop wijzen dat hij de appellante als zijn contractuele wederpartij kan beschouwen. Het hof concludeert dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen de geïntimeerde en de appellante, en wijst de vorderingen van de geïntimeerde af. De kosten van de procedure worden toegewezen aan de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.304.878
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant, 9457624)
arrest van 14 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[XY] Auto’s B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.D. Bosma,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 maart 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 9457624 CV EXPL 21-3299 gewezen vonnis van 24 november 2021.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 8 maart 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na
aanbrengen heeft gelast op 7 juni 2022,
- de door [appellante] ten behoeve van de mondelinge behandeling ingediende producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 juni 2022,
- de memorie van grieven met productie,
- de memorie van antwoord.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2
[geïntimeerde] , woonachtig in [woonplaats] in Duitsland, heeft op 18 september 2019 een vervangende motor voor zijn auto, een [automerk] gekocht.
2.3
Garagebedrijf [ZZ] (hierna: [ZZ] ) te Menkofen heeft een factuur opgemaakt met (voor zover hier relevant) de volgende inhoud: “(….)
(….)”
Vertaling hof: “Bemiddelingsverkoop privé. [automerk] - motor zonder aangebouwde onderdelen, hoofdblok (cilinderkop) en opvangbak voor olie (carterpan) (107) met [motorcode] normaal. De opvangbak voor olie (carterpan) moet uit de oude motor overgebouwd worden. – vierwiel
aandrijving -. 3 maanden na levering garantie”.
2.4
Garage [---] te Unterschleißheim (hierna: [---] ) heeft de motor op 27 oktober 2019 van [appellante] ontvangen en heeft de motor vervolgens in de auto van [geïntimeerde] ingebouwd. De inbouw was op 30 oktober 2019 afgerond. [---] heeft aan [geïntimeerde] voor de inbouw een bedrag van € 1.785,- in rekening gebracht.
2.5
Vervolgens zijn er op 13 november 2019 problemen met de motor ontstaan en is de auto op 12 december 2019 naar [appellante] getransporteerd. [appellante] heeft een andere vervangende motor ingebouwd en de auto is op 29 januari 2020 bij [---] afgeleverd. De betaling van de herstelkosten van € 6.000, - is tussen [---] en [appellante] onderling geregeld.
2.6
Omstreeks februari 2020 zijn wederom problemen met de motor ontstaan. [geïntimeerde] heeft bij brief van zijn Duitse advocaat van 27 februari 2020 (voor zover hier relevant) aan [ZZ] geschreven (productie door [appellante] toegezonden met het oog op de comparitie bij het hof):
“(….) Mit bereits erwähnter Rechnung vom 18.09.2019 haben Sie an meinen Mandanten als Verbraucher fur dessen rein privat genutzten [automerk] 3,0 Diesel einen gebrauchten Motor verkauft, den Sie wiederum von Ihrem Lieferanten, der [appellante] , (……) bezogen haben, and der direkt an die, mit Ihnen zusammenarbeitende, Werkstatt [---] , (….)
geliefert and dort am 27.10.2019 eingebaut wurde.
Nachdem ich heute, Urlaubsruckkehr, mit [geïntimeerde] erstmals zu dem neuen Motorschaden
vom 20.02.2020 telefonieren konnte, machte ich ihn darauf aufinerksam, dass Sie, sehr geehrter [ZZ] , der Vertrags- and Ansprechpartner fur den Motorenkauf and die sich daraus ergebenden Sachmängelhaftungsanspruche sind. Die [appellante] and die [---] sind dabei lediglich Ihre Erfüllungsgehilfen. Zudem teilte mir mein Mandant mit, dass [appellante] heute telefonisch nicht mehr erreichbar war. (….)”
2.7
De auto is vervolgens weer naar [appellante] getransporteerd en [appellante] heeft een derde motor ingebouwd. [geïntimeerde] heeft de auto op 3 mei 2020 retour ontvangen.
2.8
Nadat wederom problemen met de auto waren ontstaan heeft [geïntimeerde] bij brief van zijn Duitse advocaat van 15 september 2020 aan [appellante] (productie 3 bij inleidende dagvaarding) bericht:
“(…) in obiger Angelegenheit muss ich leider mitteilen dass der im Fahrzeug meines Mandanten von Ihnen jetzt neu verbaute Motor wiederum defekt ist. Er verliert große Mengen ÖI. Die Fehlersuche wurde bei [automerk] in Pfaffenhofen etwa 2.000,00 bis 3.000,00 € kosten. Ich habe daher den Auftrag meines Mandanten erhalten, Ihnen gegenuber den ursprünglichen Kauf rückgängig zu machen, nachdem nun such der dritte Ersatzmotor defekt ist und Sie aufzufordern, hier eingehend bis zum
29.09.2020
zu erklären, dass Sie den Motor zurucknehmen, der gegenwärtig verbaut ist and meinem Mandanten den Kaufpreis fur die ursprüngliche Maschine sowie die Einbaukosten in folgender Höhe
Einbaukosten gemäß Rechnung
[---] vom 30.10.2019 1.785,00 €
Kaufpreis des Motors
gemäß Rechnung der [ZZ] vom 18.09.2019 4.850,00 €
Gesamtbetrag6.635,00
zu erstatten. (….)”
2.9
[geïntimeerde] heeft vervolgens de deskundige [persoon A ] van KFZ-Sachverständigenbüro [persoon A ] opdracht gegeven om de gebreken en herstelkosten vast te stellen. In zijn rapport van 6 februari 2021 heeft [persoon A ] geconcludeerd:
“(…)
4. Zusammenfassung(…)
1. Ursächlich für den Ölaustritt an dem gegenständlichen Aggregat ist eine gebrochene Ventilhaube sowie eine defekte Ventilhaubendichtung.
2. Aufgrund des Ölaustritts an der Ventilhaube sind weitergehende Schäden an Zylinderkopf sowie im Bereich der Kraftstoffversorgung der sogenannten Einspritzdüsen entstanden.
3. Für die Beseitigung der Mängel nach Ziff. 2 ist der Zylinderkopf abzubauen, zu reinigen und auf Rissbildung zu prüfen sowie die Einspritzdüse Zyl. 2 zu ersetzen.
4. Die Fehler in der Ladedruckregelung begründen sich aus technischer Sicht in undichten oder geschädigten Unterdruckleitungen einhergehend mit einem Defekt in der Ladedruckregelung.
5. Für die Mangelbeseitigung an der Peripherie des Motors, die aus technischer Sicht auf eine mangelhafte Motormotage zurückzuführen ist, sind der an der Halterung beschädigte Luftmassenmesser, die Befestigung am Luftfiltergehaüse sowie der oberen Gerauschdämmung zu ersetzen.
6. Für die fachgerechte Mangelbeseitigung nach Ziff. 1-5 sind entsprechend der beiliegenden Kalkulation (…..) inkl MwSt.
6.135,84 €
erforderlich. (…..)”

3.Het geschil in eerste aanleg en in hoger beroep

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg veroordeling van [appellante] gevorderd om aan hem een bedrag van € 6.135,84 te betalen, ter zake van de kosten van herstel van de motor door een derde, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [geïntimeerde] legt daaraan het volgende ten grondslag. Hij heeft door bemiddeling van [ZZ] bij [appellante] een vervangende motor voor zijn [automerk] gekocht. Nadat zich een gebrek aan de motor voordeed is deze door [appellante] kosteloos vervangen. Ook de tweede vervangende motor werd na een gebrek kosteloos door [appellante] vervangen. Toen zich (aan de derde vervangende motor) voor een derde maal een gebrek voordeed, gaf [appellante] niet meer thuis. Primair beroept [geïntimeerde] zich op non-conformiteit van de vervangende motoren (art. 7:17 BW) subsidiair vordert hij aanpassing van de overeenkomst op grond van dwaling (art. 6:228, 230 BW).
3.2
[appellante] is in eerste aanleg wel verschenen, maar heeft geen verweer gevoerd.
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 november 2021 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
3.4
[appellante] is met één grief - waarmee hij het geschil in volle omvang aan het hof voor wil leggen - in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden uitspraak van de kantonrechter zal vernietigen en opnieuw recht doende de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

rechtsmacht
4.1
[geïntimeerde] woont in Duitsland, zodat de zaak een internationaal karakter heeft. Het hof moet daarom eerst ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de Verordening nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-verordening). Op grond van de hoofdregel van artikel 4 van de Brussel I bis-Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd, aangezien [appellante] als gedaagde partij gevestigd is in Nederland.
toepasselijk recht
4.2
Tegen de toepassing door de rechtbank van het Nederlandse recht is geen grief gericht, zodat het hof ook in hoger beroep Nederlands recht zal toepassen.
wie is contractspartij?
4.3
Het meest verstrekkend verweer van [appellante] tegen de vordering van [geïntimeerde] is dat er tussen [appellante] en [geïntimeerde] geen koopovereenkomst ter zake van een motor voor diens auto gesloten is en dat dus ook geen sprake kan zijn van herstelverplichtingen van [appellante] jegens [geïntimeerde] . [appellante] heeft, betoogt zij, voor een bedrag van € 3.000,00 een motor zonder garantie verkocht aan [ZZ] . Zij verwijst daartoe naar de als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde verkoopfactuur, gericht aan [ZZ] , van 14 oktober 2019. [ZZ] heeft de motor betaald aan [appellante] . Op haar beurt heeft [ZZ] de motor verkocht aan [geïntimeerde] voor € 4.850. [ZZ] heeft vervolgens ter uitvoering van haar herstelverplichting voortvloeiend uit de door haar met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst contact opgenomen met [appellante] en verzocht om in haar opdracht de motor van [geïntimeerde] te vervangen. Toen opnieuw problemen optraden heeft [ZZ] [appellante] nogmaals verzocht een vervangende motor te plaatsen. Kortom, volgens [appellante] dient [geïntimeerde] zijn vordering uit hoofde van de koopovereenkomst niet tot [appellante] , maar tot [ZZ] te richten.
4.4
[geïntimeerde] handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat hij op 18 september 2019 via [ZZ] een vervangende motor voor zijn auto van [appellante] heeft gekocht. Volgens [geïntimeerde] heeft [ZZ] hem verteld dat zij zelf niet over een geschikte motor beschikte, maar dat zij reeds jarenlang met [appellante] samenwerkte en dat [appellante] wel een geschikte motor kon leveren. [ZZ] zou het contact met [appellante] onderhouden en verder alles met [appellante] regelen, waaronder de levering van de motor tot de betaling van de koopprijs. Op de factuur van [ZZ] van 18 september 2019 staat ook vermeld dat sprake is van een “Vermittl-Geschäft-Privat” (het hof begrijpt: Vermittlungsgeschäft Privat), aldus [geïntimeerde] . In de periode daarna heeft [ZZ] als contactpersoon tussen [appellante] en [geïntimeerde] gefungeerd, zodat [appellante] over de gebreken werd geïnformeerd. [appellante] heeft twee keer de motor voor [geïntimeerde] vervangen. Dit zou [appellante] volgens [geïntimeerde] niet hebben gedaan als zij de motor zonder garantie aan [ZZ] zou hebben verkocht. [geïntimeerde] betwist dat de door [appellante] als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde factuur aan [ZZ] betrekking heeft op de door [appellante] aan [geïntimeerde] geleverde motor. [appellante] heeft uitvoering gegeven aan haar verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst met [geïntimeerde] . Tussen [geïntimeerde] en [ZZ] bestond slechts een bemiddelingsovereenkomst, aldus [geïntimeerde] . Kortom, volgens [geïntimeerde] is [appellante] te beschouwen als haar contractuele wederpartij bij de koopovereenkomst.
4.5
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam en dus als contractspartij heeft opgetreden of als vertegenwoordiger van een ander, waarbij die ander dus als contractspartij moet worden aangemerkt, afhangt van hetgeen de betrokken partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden (HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284). Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn (HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615). Overeenkomstig de hoofdregels van de artikelen 149 en 150 Rv dient [geïntimeerde] feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat [appellante] als zijn contractuele wederpartij bij de koopovereenkomst moet worden aangemerkt.
4.6
Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerde] heeft op 18 september 2019 een vervangende motor voor zijn [automerk] gekocht. [ZZ] heeft op 18 september 2019 een factuur opgesteld met daarop een nettobedrag van € 4.850, - met als omschrijving “ [automerk] Motor ohne Anbauteile”. [geïntimeerde] heeft dit bedrag vervolgens aan [ZZ] betaald. Enerzijds staat op de factuur omschreven dat het gaat om een “Vermittl-Geschäft-Privat”, en dat zou dan kunnen duiden op vertegenwoordiging, maar door wie en voor wie blijkt daaruit niet. Anderzijds is het factuurbedrag van € 4.850 niet nader gespecificeerd en zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan het hof niet inzien dat dit bedrag betrekking zou hebben op louter kosten van bemiddeling door [ZZ] . Verder is niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat [ZZ] [appellante] erop heeft gewezen dat zij niet in eigen naam, dus niet als contractuele wederpartij van [geïntimeerde] bij de koopovereenkomst, maar namens [geïntimeerde] met [appellante] de koopovereenkomst wilde aangaan. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen om bij de memorie van antwoord ten minste aan de hand van een verklaring van [ZZ] haar standpunt nader te onderbouwen en uit te leggen hoe de koopovereenkomst met [appellante] precies tot stand is gekomen. Hierbij wijst het hof er op dat [geïntimeerde] zelf heeft gesteld dat de motor op 27 oktober 2019 door [appellante] is geleverd aan [---] en door [---] is ingebouwd (inleidende dagvaarding nr 2) en dat [geïntimeerde] aan [ZZ] , zo begrijpt het hof, op of omstreeks 13 november 2019 heeft gemeld dat de motor er mee op was gehouden (inleidende dagvaarding nr 3). Bovendien heeft [appellante] een factuur van haar van 14 oktober 2019 gericht aan [ZZ] -Motors (het hof begrijp: [ZZ] ) in het geding gebracht ter onderbouwing van haar verweer dat zij op 14 oktober 2019 een [automerk] -motor aan [ZZ] heeft verkocht voor een bedrag van € 3.000, - (productie 1 bij de memorie van grieven). Weliswaar blijkt uit deze factuur niet welke specifieke motor het betreft en dat dit de motor is die in de auto van [geïntimeerde] is ingebouwd, maar de factuur ziet blijkens de tekst daarvan wèl op de verkoop van een [automerk] -motor aan [ZZ] in de relevante periode, terwijl niet gebleken is dat [appellante] , hoewel zij wel vaker motoren aan [ZZ] verkocht, in de periode van 18 september 2019 tot en met 27 oktober 2019 (de datum van levering van de motor) meerdere [automerk] -motoren aan [ZZ] heeft verkocht. Ook hier had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van [ZZ] haar standpunt nader te onderbouwen dat de factuur van 14 oktober 2019 niet ziet op de in geschil zijnde motor, maar op een geheel andere aan [ZZ] verkochte [automerk] -motor. Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerde] – gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellante] – onvoldoende heeft onderbouwd dat heeft er via bemiddeling door [ZZ] een koopovereenkomst tussen hem en [appellante] tot stand is gekomen.
4.7
Bij dat alles betrekt het hof ook dat uit de brief van 27 februari 2020 (productie ten behoeve van de mondelinge behandeling op 7 juni 2022) van de Duitse advocaat van [geïntimeerde] , [persoon B] , van 27 februari 2020 aan [ZZ] , volgt dat ook [geïntimeerde] er zelf op dat moment nog van uitging dat hij de motor bij [ZZ] had gekocht en dat [ZZ] zijn aanspreekpunt voor de opgetreden schade was. Volgens de advocaat van [geïntimeerde] waren zowel [appellante] als [---] slechts hulppersonen. Het hof leidt uit het voorgaande af dat [ZZ] kennelijk ook niet duidelijk met [geïntimeerde] gecommuniceerd heeft dat er in haar visie een koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellante] tot stand zou komen. De enkele vermelding van de woorden “Vermittl-Geschäft-Privat” op de factuur is zonder enige nadere duiding daartoe ook onvoldoende.
4.8
Gelet op het voorgaande heeft [geïntimeerde] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij uit de gedragingen van [ZZ] en [appellante] redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat [ZZ] als vertegenwoordiger van [appellante] is opgetreden bij het sluiten van een koopovereenkomst tussen hem en [appellante] en dat hij daarom [appellante] terecht als zijn contractuele wederpartij aanmerkt. Uit de omstandigheid dat [appellante] wel tot twee keer toe is overgegaan tot het vervangen van de door haar geleverde motor, volgt evenmin dat [geïntimeerde] de redelijke verwachting heeft mogen koesteren dat hij [appellante] als zijn contractuele wederpartij heeft mogen aanmerken. [appellante] was hier, uitgaande van haar standpunt, immers jegens [ZZ] ook toe verplicht (artikel 35 ev. Weens Koopverdrag (CISG, want geen consumentenkoop maar internationale handelskoop)). Dat zij de motor zonder garantie aan [ZZ] zou hebben geleverd, maakt dit niet anders, nu zij ook zonder garantiebepaling (wat zo’n bepaling dan ook mag inhouden) gehouden is een non-conforme motor te repareren, dan wel te vervangen.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat niet gebleken is dat tussen [geïntimeerde] en [appellante] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] zijn gebaseerd op wanprestatie, dan wel dwaling, zijn deze dan ook niet toewijsbaar.
4.1
Het hof komt niet toe aan bewijslevering, aangezien [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Ook voor het overige wordt aan de bewijsaanbiedingen voorbijgegaan omdat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

5.De slotsom

5.1
De grief slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op nihil.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 121,39
- griffierecht
€ 783,00
totaal verschotten € 904,39
- salaris advocaat € 1.672,00 (2 punten x tarief I, € 836,00)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda) van 24 november 2021 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 904,39 voor verschotten en op € 1.672,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en P.V. Eijsvoogel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
griffier rolraadsheer