Ten aanzien van het spoedeisend belang
Sinds de feitelijke ontruiming van het gehuurde in april 2016 hebben Sargasso c.s. geen belang meer bij de gevraagde voorzieningen. Reeds om die reden kan het vonnis van de voorzieningenrechter niet ongewijzigd in stand blijven. (rov. 4.2)
Het hof dient evenwel, met het oog op de vraag of al dan niet terecht dwangsommen zijn verbeurd, te beoordelen of de voorzieningenrechter de vorderingen van Sargasso c.s. terecht heeft toegewezen. Daarbij dient het hof het in hoger beroep gevoerde debat in acht te nemen en de vorderingen te beoordelen naar de toestand zoals die zich in hoger beroep voordoet, afgezien van de omstandigheid dat het spoedeisend belang inmiddels is komen te vervallen. (rov. 4.3)
Ten aanzien van de hoofdveroordelingen
De voorzieningenrechter heeft de veroordelingen onder 7.1 en 7.3 – met uitzondering van de hoogte van de daaraan verbonden dwangsommen – terecht uitgesproken. (rov. 4.10 en 4.13)
Met betrekking tot de veroordeling onder 7.4 is Control Seal op zichzelf terecht veroordeeld om het nadeel weg te nemen dat Sargasso c.s. ondervonden van de ontijdig verwijderde (dak)ramen, maar de gebruikte formulering in die veroordeling is ongelukkig en een ruimere begunstigingstermijn was op zijn plaats geweest. (rov. 4.11)
Ten aanzien van de dwangsommen
Control Seal heeft – anders dan in eerste aanleg – in hoger beroep verweer gevoerd tegen de hoogte van de opgelegde dwangsommen. (rov. 4.15)
Bij de beoordeling van de hoogte van een door de rechter in eerste aanleg opgelegde dwangsom die ziet op een situatie in het verleden, dient de appelrechter terughoudend te toetsen, terwijl de feitelijke gevolgen van het daadwerkelijk verbeuren van dwangsommen bij die beoordeling geen rol dienen te spelen. Voorkomen moet worden dat een wanverhouding ontstaat tussen het belang van de dwangsomcrediteur bij de dwangsomveroordeling en rechtszekerheid enerzijds en de gerechtvaardigde belangen van de debiteur tegen excessen anderzijds. (rov. 4.16)
De appelrechter dient alleen dan in te grijpen in een opgelegde dwangsom voor een periode in het verleden, als ten minste een aanmerkelijke kans op een exces in de hiervoor bedoelde zin in de oorspronkelijke veroordeling besloten lag. (rov. 4.17)
De dwangsommen, gesteld op het niet naleven van de onder 7.1, 7.3 en 7.4 uitgesproken veroordelingen, hadden een bedrag van telkens € 2.500,-- per dag met een maximum van € 50.000,-- niet moeten overschrijden. (rov. 4.18)
Het vonnis waarvan beroep komt niet voor bekrachtiging in aanmerking, ook niet wat betreft het verleden, omdat geen van de daarin opgenomen veroordelingen integraal voor bekrachtiging in aanmerking komt. (rov. 4.19)
Het staat het hof niet vrij om uitsluitend de dwangsom te verlagen, met instandhouding van de rest van de veroordeling. De veroordeling met de bijbehorende dwangsom vormt één geheel en krijgt haar werking door betekening, zodat een gewijzigde veroordeling op straffe van een dwangsom opnieuw betekend moet worden. Dit is voor het verleden zinloos. Het achteraf bepalen welke sanctie in verhouding tot de overtreding staat, verdraagt zich ook niet goed met het wezen van de dwangsomveroordeling als privaatrechtelijk executiemiddel: de dwangsomveroordeling moet steeds gericht zijn op de toekomst. Leidend voor de bepaling van de hoogte van de dwangsom moet zijn welk bedrag in een optimale preventieve werking voorziet en niet welk bedrag een passende sanctie voor het gedrag van de veroordeelde oplevert. (rov. 4.20)
De veroordelingen onder 7.1 en 7.3 kunnen niet bekrachtigd worden vanwege de hoogte van de daarop gestelde dwangsom. De veroordeling onder 7.4 heeft naast de te hoge dwangsom ook nog eens een te korte begunstigingstermijn. (rov. 4.21)