In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening door de rechtbank Zeeland-West Brabant. De belanghebbende, wonend in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting (IB) voor de jaren 2015 en 2016, welke door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Na de uitspraak van de rechtbank heeft de belanghebbende een verzoek tot herziening ingediend, dat door de rechtbank werd afgewezen. De belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het hof.
Tijdens de zitting op 1 december 2022 heeft de belanghebbende zich niet laten vertegenwoordigen, maar wel telefonisch laten weten niet te verschijnen. Het hof heeft het verzoek tot herziening beoordeeld aan de hand van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorwaarden stelt aan de herziening van onherroepelijke uitspraken. Het hof concludeert dat de belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De rechtbank heeft het verzoek tot herziening dan ook terecht afgewezen.
Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen redenen voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na de verzenddatum.