ECLI:NL:GHSHE:2023:4313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
20-002370-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 in een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade, waarbij de verdachte met hoge snelheid op een voetganger, [slachtoffer], is ingereden. De verdachte reed op de verkeerde weghelft en heeft het slachtoffer aangereden, waardoor deze ernstig gewond raakte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou doden en dat hij deze kans op de koop toe heeft genomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. Het hof heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de in beslag genomen goederen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002370-22
Uitspraak : 22 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-113407-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van feit 1 primair (poging tot doodslag), feit 1 subsidiair (zware mishandeling), feit 1 meer subsidiair (poging tot zware mishandeling), feit 2 primair (poging tot doodslag) en feit 2 subsidiair (poging tot zware mishandeling).
De rechtbank heeft het tenlastegelegde onder 1 meest subsidiair en 3 bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht (feit 1 meest subsidiair) en
  • overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 3),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar. Voorts heeft de rechtbank de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer en heeft de rechtbank de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de inbeslaggenomen goederen te bewaren ten behoeve van de rechthebbende, dan wel deze te vernietigen en de schorsing van de voorlopige hechtenis bij eindarrest op te heffen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair en 3 tenlastegelegde. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het tenlastegelegde onder parketnummer feit 2 primair (poging tot doodslag) en feit 2 subsidiair (poging tot zware mishandeling). Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelshoven) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelshoven) aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) twee gebroken ruggenwervels en/of een klaplong en/of bloed in de hersenen en/of diverse botbreuken, heeft toegebracht door, als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelshoven), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rimburgerweg te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, met genoemd motorrijtuig heeft gereden met een snelheid van minimaal 56 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, en/of (daarbij) de op de rijbaan tussen de rijstroken aangebrachte doorgetrokken streep geheel, dan wel gedeeltelijk, heeft overschreden en/of
heeft gereden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die zich op voornoemd weggedeelte bevond;
3.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Kerkrade op/aan de Rimburgerweg te Eygelshoven, op of omstreeks 24 april 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl
- bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht,
en/of
- daardoor een ander bij wie bij dat ongeval letsel werd toegebracht (te weten [slachtoffer] ) in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade op de Rimburgerweg te Eygelshoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een personenauto, tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Kerkrade op de Rimburgerweg te Eygelshoven, op 24 april 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl
- bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht,
en
- daardoor een ander bij wie bij dat ongeval letsel werd toegebracht, te weten [slachtoffer] , in hulpeloze toestand werd achtergelaten..
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hieronder wordt – tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar dossierpagina’s van het einddossier van de politie, Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Onderzoek Volen, onderzoeksnummer LB2R020053-14 met sluitingsdatum 26 november 2020, (deels) doorgenummerde pagina's 1 tot en met 164 en als bijlage het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse met bijlage, met (deels) opnieuw doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 23 en daarachter ongenummerde pagina’s (digitaal doorgenummerde pagina’s 189 tot en met 252). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2020 (dossierpagina’s 13-15), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Op vrijdag 24 april 2020 omstreeks 18:45 uur stonden mijn vader, ik en mijn twee kinderen van drie en vijf jaar oud voor/naast onze woning/op de oprit bij onze woning, gelegen aan [adres 2] , gemeente Kerkrade. Mijn auto stond op de oprit rechts naast de woning. Mijn vader stond achter de auto en stond op het punt de twee honden die achterin zaten eruit te laten. Ik zag toen uit de richting van Rimburg een zwarte personenauto naderen en met zeer hoge snelheid de bocht om komen.
Omdat we zo dicht bij de rijbaan stonden en ik dus vreesde voor de veiligheid van zowel mijn kinderen, mijn vader als die van mijzelf, deed ik een stap op de rijbaan en maakte met mijn arm/hand een gebaar naar die naderende bestuurder dat hij zijn snelheid moest minderen.
Ik zag en hoorde echter dat die bestuurder met onverminderde snelheid door bleef rijden, recht op mij af. Ik zag dat, toen hij vlak bij mij was, die bestuurder ineens naar links uitweek en doorreed tot aan de eerste T-kruising.
Ik zag en hoorde vervolgens dat die bestuurder weer met hoge snelheid op mij af kwam rijden, nu op de voor hem verkeerde weghelft dus het gedeelte van de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. Ik zag dat hij wederom vlak voordat hij bij me was uitweek, deze keer naar rechts, en zag en hoorde toen dat die auto met die hoge snelheid met de voorzijde mijn vader aanreed die vlak bij mij op de rijbaan stond. Ik zag dat mijn vader meters door de lucht vloog en een eind verderop op de rijbaan terecht kwam. Ik zag dat hij hevig bloedde aan zijn hoofd. Ik zag dat die auto vervolgens met hoge snelheid wegreed in de richting van Rimburg.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 2 mei 2020 (dossierpagina’s 16-17), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
Ik zag dat hij vlak voordat hij bij me was, of iets is uitgeweken of ik ben weg gesprongen, dat weet ik niet meer. Mijn zoontje [betrokkene] vertelde hierover: Papa sprong, opa haalde het niet, was niet snel genoeg.
Bestuurder moet ons allemaal hebben gezien, ook mijn 2 kinderen. Mijn kinderen bevonden zich vlakbij mij en mijn vader.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juni 2020 (dossierpagina’s 31-32), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
V: vraag verbalisant
A: antwoord aangever
M: Mededeling verbalisant
M: Op 24 april 2020 bent u als slachtoffer betrokken geweest bij een aanrijding waarbij de dader de plaats van het misdrijf is ontvlucht.
V: Wat kunt u hierover vertellen.
A: Helemaal niets. Ik weet nu nog bijna niets. Ik werd pas 2 weken later wakker in het ziekenhuis.
Ik heb hersenletsel en breuken over mijn hele lichaam. Mijn herstel zal lang duren; zeker 1 tot 2 jaar.
4.
Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] met bijlage opgemaakt door Huisartsenpraktijk [naam 3] Eygelshoven d.d. 30 april 2020 (dossierpagina’s 35-45):
(dossierpagina 41)
Naam: De heer [slachtoffer]
Beloop
Bovengenoemde patiënt werd op 24.04.2020 opgenomen op de intensive care in verband met status na een hoogenergetisch trauma auto versus voetganger. Patiënt had multipele letsels.
(dossierpagina 42)
Er was sprake van een epiduraal hematoom welke conservatief werd behandeld. Vanwege een fractuur van thoracale 4-5 en 2-3 was de orthopedie betrokken en hiervoor werd een expectatief beleid gevoerd. Patiënt mag verticaliseren. Er was sprake van multipele ribfracturen beiderzijds, enkele op meerdere plekken gebroken, waarvoor op 27.04 een ribfixatie beiderzijds werd verricht. In verband met een pneumothorax linkszijdig werd een thoraxdrain links geplaatst, deze is nog in situ. Er was sprake van multipele aangezichtsfracturen, o.a. een orbitabodem- en wandfractuur plus een zygomafractuur waarvoor door de oogheelkunde en mond-kaak-aangezichtschirurgie een expectatief beleid werd gevoerd. Wel was er sprake van een subconjunctivale bloeding links waarvoor duratears werden voorgeschreven. Advies oogheelkunde: PM inplannen afspraak ortoptie 2mnd indien situatie dit toelaat. Vanwege de aangezichtsfracturen heeft patiënt een blaas- en snuitverbod gedurende twee weken en mag patiënt alleen zacht voedsel eten. Patiënt kreeg bij opname een tetanusvaccinatie. T.a.v. de pijnmedicatie is het pijnteam in consult.
Tijdens opname op IC maakte patiënt enkele keren een SVT (
hof: supraventriculaire tachycardie, zijnde hartritmestoornissen die ontstaan op plekken in het hart boven de ventrikels (hartkamers) door, mogelijk AV-nodale reentry tachycardie, waarvoor adenosine werd toegediend in overleg met de cardiologie.
Nadien had patiënt weer een sinusritme en werd op advies van de cardiologie gestart met verapamil 3dd40mg. Indien patiënt deze dosering goed verdraagt, mag worden overgegaan op verapamil retard. Indien patiënt opnieuw palpitatieklachten ervaart is het advies een ECG te maken en de cardiologie te contacteren.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2020 (dossierpagina’s 86-87), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik hoorde dat zoon [aangever] vertelde dat zijn vader [slachtoffer] , het slachtoffer, gisteren zwaar gewond naar het ziekenhuis in Maastricht werd overgebracht.
Ik hoorde dat zoon [aangever] zei dat zijn vader op de Intensive Care afdeling verbleef in het ziekenhuis te Maastricht. Ook vroeg ik zoon [aangever] of hij mij kon vertellen welk letsel men had vastgesteld. Ik hoorde dat zoon [aangever] mij mede deelde dat zijn vader onder andere had:
- bloed in de hersenen
- een grote hoofdwond op zijn achterhoofd
- twee gebroken ruggenwervels
- meerdere gebroken ribben zowel links als ook rechts
- een klaplong links
- linkeroogkas gebroken
- linkerschouder gebroken
- linker sleutelbeen gebroken
- snee in zijn buik.
Ik hoorde verder dat zoon [aangever] vertelde dat zijn vader vandaag nog verder onderzocht werd aan zijn onderlichaam.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 apri 2020 (dossierpagina’s 46-47), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 24 april 2020 reed ik samen met mijn vriendin over de Rimburgerstraat komende uit de richting van Rimburg rijdende in de richting van Eygelshoven. Ter hoogte van [adres 2] zag ik een man op de rijbaan staat. Dit was de rijbaan waar wij ook op reden. Ik zag dat deze man wild met zijn armen in de lucht zwaaide. Hij stond met de rug naar ons toe. Hij keek daarbij in de richting van Eygelshoven. Ik zag vanuit de richting Eygelshoven een auto aan komen rijden. Dit was met hoge snelheid. De snelheid weet ik niet maar het was sneller dan 50 kilometer per uur. Dit zag ik aan het tempo waarop de afstand tussen de genoemde auto en ons afnam. Ik zag dat deze auto zwart was en geloof dat dit een stationwagen was van het merk BMW. Ik zag dat deze auto op onze weghelft reed, dus de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer. Ik zag dat de bestuurder / auto met onverminderde vaart op de man af reed die op de straat met zijn armen stond te zwaaien. Ik ben er 100 procent zeker van dat de bestuurder van de zwarte auto absoluut niet op geen enkel moment heeft geremd of afgeremd.
Ik zag dat de man geschept werd door de zwarte auto. Ik zag dat de man als een lappenpop door de lucht vloog. Ik zag dat de man hard op het wegdek viel. Ik zag dat de zwarte auto op ons af kwam rijden. Ik zag dat de voorruit van de auto volledig kapot was. Ik zag dat de bestuurder op het laatste moment terug de juiste rijbaan op stuurde. Ik zag dat in deze stuurbeweging de auto flink deinde. Deze deining en de hoek hiervan gaf mij aan dat hij met hoge snelheid reed. Hij passeerde ons en vermeerderde daarbij zijn snelheid. Dit hoorde ik op het rap oplopende toerental. Ik schat de snelheid op het moment dat hij ons passeerde op zeker 80 kilometer per uur. Ik draaide mijn auto gelijk om achter de zwarte auto aan te gaan maar nadat ik gedraaid was zag ik hem al niet meer.
7.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor met bijlage (situatieschets) d.d. 9 juli 2020 (dossierpagina’s 48-51), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
O: We hebben nog een aantal aanvullende vragen voor u naar aanleiding van uw getuigenverklaring op 24 april 2020 in Kerkrade. U bent toen getuige geweest van een aanrijding.
V: Wat kunt u zich nog herinneren hiervan?
A: Op deze avond reed mijn levenspartner, [getuige 2] als bestuurster in een auto. Ik zat naast haar. We kwamen uit de richting van Ubach-Palenberg en reden in de richting van de Markt van Eygelshoven. Ik zag dat ons een zwarte auto tegemoet kwam gereden. Ik zag dat de auto van zijn spoor afweek, naar links uitweek, tegen die aanreed en toen weer naar rechts uitweek. Hij reed met vol gas. Wij hadden het raam van de auto open en daarom hoorde ik dat die auto met vol gas reed. Ik ben automonteur en hoorde dit wel aan het geluid van de motor van die auto.
O: de getuige [getuige 1] tekent een situatieschets die bij dit proces-verbaal wordt gevoegd.
V: Hoeveel mensen zag u voor de aanrijding plaatsvond?
A: Op het trottoir, persoon A op de situatieschets, stond een jongere man, groter, langer zwart haar, tussen de 25 en 30 jaar. Op de weg, ongeveer in het midden van de rijstrook waar ik over reed, stond persoon B op de situatieschets. Dat was een oudere man. Die werd door de bestuurder van die auto omver gereden.
V: Wat is het moment dat de BMW op de verkeerde weghelft ging rijden?
A: Het leek op een slang hoe die man reed. De bestuurder van die auto, een BMW, heeft een paar meter, tegemoet komend, op onze rijstrook gereden.
V: Wat deden de personen A en B, voordat een van hen geraakt werd?
A: Die op straat stond, persoon B, keek in de richting van die BMW en had zijn handen omhoog. Hij schreeuwde. Persoon A stond op het trottoir.
V: Wat was de snelheid van de BMW op het moment dat hij die aanrijding veroorzaakte?
A: Wij reden tussen de 40 en 50 kilometer per uur. Reken maar dat de bestuurder van die BMW tussen de 60 en 80 kilometer per uur reed. Hij gaf veel gas.
V: Waar maakt u dat uit op?
A: Nadat de bestuurder van die BMW de aanrijding had veroorzaakt draaide ik mijn hoofd om. Ik zag toen dat die auto al een flink stuk weg was.
V: Wat deed de bestuurder van die BMW?
A: Hij ging er met vol gas vandoor.
V: Wat wilt u nog toevoegen aan deze verklaring?
A: Na de aanrijding draaide ik meteen mijn hoofd om te kijken wat de bestuurder van die BMW deed. Hij was toen al een heel stuk weg. Ongeveer 150 a 200 meter afstand van de aanrijding was er een bocht. Die BMW was toen al bijna bij die bocht. Hij moet dus een hele hoge snelheid gehad hebben. De snelheid waarmee de bestuurder van die BMW reed was niet normaal.
8.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor met bijlage d.d. 9 juli 2020 (dossierpagina’s 52-56), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 2] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
A: Ik reed vanaf Ubachpalenberg richting Kerkrade op weg naar een Poolse winkel. Ik reed aan de rechterkant van de weg komende uit de richting van Ubachpalenberg. Ik zag op een gegeven moment een man op de weg die zwaaide. Hij zwaaide naar een BMW 5 volgens mij. Het was in ieder geval een grote auto. Ik zag dat deze BMW in de richting van de zwaaiende man reed. Deze man werd aangereden en vervolgens is deze auto gevlucht.
V: U verklaarde eerder dat u een man op straat zag zwaaien. Hoe zag deze man er uit?
A: Ik zag dat het een ouder man was. 60 plus. Ik zag dit pas toen hij op de grond lag.
V: U verklaarde eerder dat u iemand heeft zien zwaaien. Wie zwaaide?
A: Ik had de indruk dat de man boos was. Ik zag dat er een auto van de linkerkant naar de rechterkant kwam gereden en deze meneer heeft aangereden.
V: Wie werd er aangereden?
A: Die oudere meneer.
V: Begrijp ik het goed dat ook die man stond te zwaaien op de weg?
A: Ja.
V: Wat is de toegestane snelheid?
A: Volgens mij 30 of 50 kilometer per uur.
V: Hoe hard reed de BMW?
A: Zeker sneller. Maar hij heeft nog gas gegeven.
A: Hij heeft expres die meneer aangereden.
V: Waarom denkt u dat?
A: Omdat hij langzamer reed en toen die man zwaaide kwam hij naar mijn kant van de weg.
O: Begrijp ik het goed dat die BMW u tegemoet kwam gereden op zijn eigen weghelft. En op enig moment uw weghelft opkwam, u tegemoet reed en de zwaaiende man aanreed.
A: Ja klopt. Die man stond aan mijn kant. Als iemand die man had moeten aanrijden was ik dat wel.
V: Hoe werd het slachtoffer aangereden?
A: Die auto kwam aan mijn kant toen die man zwaaide. Die auto gaf gas en reed die man toen aan. En toen die man eroverheen vloog gaf de bestuurder weer gas en is gevlucht.
V: Hoe weet u dat er gas werd gegeven?
A: Omdat ik het zag
V: Wat zag u dan?
A: Ik zag dat hij twee keer gas gaf. Bij de aanrijding en bij het wegrijden.
O: U geeft aan dat de BMW u tegemoet kwam gereden en de man aanreed. U geeft aan dat u ongeveer 20 a 30 kilometer per uur reed en u niet ver van de plaats delict verwijderd was.
V: Waarom heeft die auto u dan niet ook geraakt?
A: Hij heeft uitgeweken.
V: Hoe is dat precies gegaan?
A: Dat gebeurde bij de derde erf. Die meneer kwam van zijn rijstrook naar mijn rijstrook reed die meneer aan. Toen reed hij weer naar zijn rijstrook en is gevlucht.
9.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 april 2020 inclusief weergave in het Duits (dossierpagina’s 57-59), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
Op 24 april 2020 reed ik omstreeks 18.50 uur over de Rimburgerweg. Ik reed van Eygelshoven naar Rimburg. Toen ik daar reed kwam mij een personenauto van het merk BMW met hoge snelheid tegemoet gereden. Ik zag vervolgens in mijn achteruitkijkspiegel dat de BMW keerde. Ik zag dat de passant de weg opliep en dat de BMW van weghelft wisselde en ongeremd deze passant schepte. Ik zag dat de passant door de lucht geslingerd werd. Ik zag dat de BMW mij vervolgens met hoge snelheid voorbij reed. Ik ben vervolgens achter de BMW aangereden. Ik zag vervolgens dat de BMW op de Groenstraat aan de kant was gezet door de politie.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2020 (dossierpagina’s 67-70), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 4 oktober 2020 ontving [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, via e-mail de antwoorden van getuige [getuige 3] op de vragen die hem waren gesteld. Deze antwoorden waren in het Duits geschreven. Op 12 oktober 2020 nam ik contact op met beëdigd vertaler Duits, drs. [naam 1] en heb haar verzocht om deze antwoorden te vertalen. Hierna werden deze vragen en antwoorden, gerelateerd in proces-verbaal van bevindingen LB2R020053-17, via de e-mail naar haar toegestuurd. Later die dag werd door haar de vertaling van deze antwoorden via de mail naar mij teruggestuurd.
V: Wat was het moment dat de BMW op de verkeerde weghelft gaat rijden?
A: De BMW is van rijbaan gewisseld toen één van de twee de weg op liep.
V: Wie heb je zien springen/wegspringen?
A: Nee.
V: Hoeveel tijd zat er tussen het keren van de BMW en het moment van de aanrijding?
A: De tijd was ca. 5 seconden, denk ik.
V: Waarom wisselde de BMW van weghelft?
A: Dat heb ik niet begrepen, omdat daar immers een mens op de weg stond. Zijn rijbaan was vrij, ik was te ver weg voor een inhaalactie.
V: Wat was de snelheid van de BMW?
A: Meer dan 50 km/u
V: Heeft de BMW op enig moment snelheid geminderd dan wel een uitwijk manoeuvre uitgevoerd?
A: Nee.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2020 (dossierpagina 71), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Tijdens het overbrengen van verdachte naar het arrestantencomplex van Heerlen hoorden wij nadat wij hem de cautie hadden medegedeeld hij tegenover ons verklaarde:
- Dat hij een man had aangereden en dat deze zwaar gewond moest zijn
- Dat de man met een jongere man was en dat zij op zijn auto hadden gespuwd
- Dat hij daarom zijn voertuig had gedraaid om verhaal te gaan halen
- Dat hij misschien wat hard gereden had maar dat de man voor zijn auto was gesprongen
- Dat hij niet meer had kunnen remmen
- Dat hem dit nu net gebeurde in de Ramadan
- Dat hij de auto van iemand had geleend waarvan hij de naam niet wist
- Dat hij uit Vlaardingen kwam en niet wist wat hij hier kwam doen
- Dat er 2 telefoons in zijn auto lagen die met spoed door zijn vrienden moesten worden opgehaald
- Dat hij in schok was en daarom is weggereden van het ongeval
- Dat hij de man had achtergelaten bij iemand waarvan hij dacht dat het de zoon was.
12.
Een proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA), nummer 2020063157-17, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] op 17 november 2020 (digitale dossierpagina’s 166-252), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(dossierpagina 170) (p. 5 VOA)
1.4
Conclusie/beantwoording
Ad 2.
Doordat de bestuurder van de BMW zonder noodzaak de doorgetrokken streep had overschreden, aan de uiterste linkerzijde van de rijbaan reed en reed met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, kwam hij ondanks een uitgevoerde (nood)remming met een snelheid van ongeveer 26 km per uur in botsing met de voetganger op de rijbaan.
Ad 3.
De bestuurder van de BMW reed bij de eerste zichtbare aftekening van het linker regelspoor met een snelheid die tenminste was gelegen tussen ongeveer 56 km per uur en 57 km per uur, waar maximaal 50 km per uur was toegestaan.
Ad 4.
Bij ons technisch onderzoek hebben wij geen gebreken geconstateerd die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel de gevolgen van de aanrijding.
(dossierpagina 171) (p. 6 VOA)
Wordt in dit proces-verbaal gesproken over links of rechts dan wel over voor of voorbij, dan is dat tenzij uitdrukkelijk anders vermeld gezien vanuit de richting van Eygelshoven en gezien in de richting van Rimburg, hetgeen ten tijde van de botsing tevens de rijrichting was van de bestuurder van de BMW.
De rijbaan bestaat uit twee rijstroken, die van elkaar zijn gescheiden door doorgetrokken middenas belijning. Aan weerszijden zijn op de rijbaan fietssuggestiestroken aangebracht die van de rijstroken zijn afgescheiden door onderbroken belijning.
Aan weerszijden liggen naast de rijbaan verhoogd aangebrachte trottoirs.
Ter hoogte van de plaats van de aanrijding heeft de Rimburgerweg een recht en zeer licht dalend verloop.
Ten tijde van de aanrijding was het dag, als bedoeld in artikel 1, onder I van het RVV 1990.
Ten tijde van de aanrijding en ons onderzoek was het droog weer.
(dossierpagina 172) (p. 7 VOA)
2.3.2
Sporen op het wegdek
Op de linker weghelft troffen wij twee bandensporen i.c. regelsporen aan, met een boogvormig naar rechts gericht verloop. Deze sporen zijn aangeduid met label 1.
Gaande de spooraftekening werd de linkerzijde van de beide sporen intenser afgetekend dan de rest van het spoor, passend bij een stuurbeweging naar rechts.
Het linker spoor had een lengte van ongeveer 10,3 meter. De eerste zichtbare aftekening van dit spoor troffen wij aan op de linker fietssuggestiestrook, ongeveer 0,5 meter van de linker rijbaankant.
Ongeveer 1,2 meter voorbij aan de laatste zichtbare aftekening van de beide regelsporen, troffen wij ongeveer 2,4 meter vanaf de linker rijbaankant een oppervlakkig afgetekend veegspoor aan, dat nagenoeg evenwijdig aan het wegverloop was afgetekend. Dit spoor werd aangeduid met label 0.
(dossierpagina 173) (p. 8 VOA)
3.2
Betrokken voertuig
3.2.1
Voertuig, merk BMW
Kenteken : [kenteken]
Merk : BMW Type : 218D active tourer
Kleur : Zwart Klasse : Personenauto
(dossierpagina 174) (p. 9 VOA)
De band van het linker voorwiel was voorzien van profiel met een diepte van ongeveer 1mm, terwijl de wettelijk vereiste minimale profieldiepte 1,6 mm bedraagt. De onvoldoende profieldiepte is niet van invloed geweest op het ontstaan dan wel de gevolgen van de aanrijding.
(dossierpagina 175) (p. 10 VOA)
4.2.1
Voertuig data
Op ons verzoek heeft [verbalisant 8] , inspecteur van politie, werkzaam bij de afdeling Forensische Opsporing Verkeer van de politie Midden-Nederland, voorafgaande aan ons technisch onderzoek, een onderzoek ingesteld naar data van de elektronische regelapparaten (voertuigdata) van de betrokken BMW.
(dossierpagina 176) (p. 11 VOA)
Er werden meerdere storingscodes, op verschillende tijden en met verschillende snelheden, weergegeven:
- 18:44:52 uur,
opslaan crashtelegram, rijsnelheid 48,6 km per uur (cursivering: hof);
- 18:44:53 uur, motorkapcontactschakelaar, open tijdens het rijden, rijsnelheid 26,1 km per uur;
- 18:44:54 uur, storingscodes geactiveerde actuatoren van het voetgangersbeschermingssysteem, rijsnelheid 27,2 km per uur.
De hierboven genoemde rijsnelheden zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid opgeslagen op enig moment ten tijde van het incident met de voetganger.
Ik heb telefonisch contact gezocht met Ir. [naam 4] werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), Team Forensische Digitale Technologie. Met hem heb ik onderhavige casus besproken. Vervolgens heb ik het microsoft excel bestand onder nummer 1_WBA2C11090VZ53584 34158_32711_06_20200430_112006.xlsx per email aan hem toegezonden, met de vraagstelling om aan de hand van de data te komen tot de meest waarschijnlijke botssnelheid.
Deze aanvraag werd onder zaaknummer 2020.06.24.059 bij het NFI geregistreerd.
Per email ontving ik van [naam 4] voornoemd het navolgende antwoord:
Uit analyse van de data komt naar voren dat
de snelheid van de auto na de botsing stabiliseert op circa 26 km/u en dat de geregistreerde snelheid van 48,6 km/u vermoedelijk gold voor een moment tijdens het aftekenen van het remspoor (cursivering: hof). De werkelijke botssnelheid zal dus lager dan 48,6 km/u geweest zijn. Bij een eventuele berekening aan de hand van de afremming over het remspoor, zou de snelheid
na de botsing(
vetgedrukt: hof) (circa 26 km/u) als uitgangspunt genomen kunnen worden. Ook de snelheidsafname door toedoen van de botsing kan dan in die berekening worden meegenomen.
(dossierpagina 178) (p. 13 VOA)
4.3.1
Bepaling botspositie
De schade- en sporenbeelden aan de BMW bevinden zich nagenoeg in het midden van het voertuig. De bestuurder van de BMW is dan ongeveer met het midden van de voorzijde van zijn auto tegen de voetganger gebotst, waarbij de voetganger (nagenoeg) rechtop moet hebben gestaan.
Het meest waarschijnlijke is dat de voetganger op enig moment in de botsing (deels) met zijn lichaam in de richting van de betrokken BMW gekeerd stond.
4.3.2
Bepaling botsplaats
Op de zool van de aangetroffen slipper, label 7, troffen wij slijtsporen aan. Op het wegdek troffen wij een oppervlakkig afgetekend veegspoor aan, label 0.
Indien dit spoor is ontstaan bij de aanrijding, is het meest waarschijnlijke, dat de zool van de slipper op enig moment in de botsing met de BMW het veegspoor label 0 op het wegdek heeft afgetekend. De eerste zichtbare aftekening van het veegspoor label o zal daarom verder worden aangeduid als de herleide botsplaats.
4.3.3
Werpafstand
De afstand tussen de eerste zichtbare aftekening van de veegsporen label 0 (de later te noemen herleide botsplaats, zie hoofdstuk 4.3.2.) en de plas bloed label 4 (de aangetroffen eindpositie van de voetganger) bedroeg ongeveer 19 meter.
In vakliteratuur, Unfallrekonstruktion, uitgever Wolfgang Hugemann, staan werpafstanden vermeld die zijn vastgesteld door botsproeven met dummy’s (afbeelding 5.1.17, bladzijde 660). Hieruit bleek, dat
een botssnelheid tussen ongeveer 45 km per uur en 63 km per uur nodig was om een dummy ongeveer 19 meter weg te werpen(
cursivering: hof).
Uit het onderzoek naar voertuigdata van de betrokken BMW door het NFI (zie hoofdstuk 4.2.1.), bleek dat
de BMW na de aanrijding met de voetganger een rijsnelheid van ongeveer 26 km/uur heeft gehad(
cursivering: hof).
De snelheid van 26 km per uur is beduidend lager dan de botssnelheden die bij in dit hoofdstuk bedoelde proefnemingen werden vastgesteld. Een lagere botssnelheid dan 26 km per uur is in ieder geval onwaarschijnlijk.
Als uitgangspunt voor de verdere berekeningen in dit proces-verbaal, zal een botssnelheid worden gebruikt die gelijk is aan de rijsnelheidnade botsing, i.c. een snelheid van ongeveer 26 km per uur(
cursivering en vetgedrukt: hof).
(dossierpagina 179) (p. 14 VOA)
4.4.2
Aanvullende rij- en remproeven
Rijproeven:
(dossierpagina 180) (p. 15 VOA)
Conclusie:
Op het wegdek van de Rimburgerweg troffen wij, voorafgaande aan de herleide botsplaats, regelsporen op het wegdek aan. De regelsporen hadden een boogvormig naar rechts gericht verloop, passend bij een stuurbeweging naar rechts.
De door het city-remsysteem uitgevoerde remming waren zodanig, dat er geen spooraftekening door de banden op het wegdek plaatsvond.
Indien tijdens het ingrijpen door het City-remsysteem aan het stuur werd gedraaid, stopte het systeem vrijwel direct daarna met ingrijpen.
De regelsporen die op het wegdek van de Rimburgerweg werden aangetroffen, kunnen dus
nietzijn veroorzaakt door ingrijpen van het City-remsysteem.
4.5
Berekeningen
4.5.1
Snelheid
De snelheid (kan) worden berekend die de bestuurder van de BMW bij de eerste zichtbare aftekening van het linker regelspoor ten minste heeft gereden.
Uit deze berekening blijkt, dat de bestuurder van de BMW heeft gereden met een snelheid die minimaal was gelegen tussen ongeveer 56 km per uur en 57 km per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/h. Hierbij is geen rekening gehouden met een snelheidsverlies ten gevolge van een niet afgetekende remming en ten gevolge van de botsing met het slachtoffer.
4.5.2
Remweg
De aftekening van de regelsporen label 1 stopte ter hoogte van de herleide botsplaats (cursivering: hof), terwijl de BMW op dat moment nog een snelheid van ongeveer 26 km per uur had (zie hoofdstuk 4.2.2 voertuig data). Het meest waarschijnlijke is, dat de bestuurder van de BMW op enig moment is gestopt met het uitvoeren van de door hem ingezette (nood)remming.
(dossierpagina 181) (p. 16 VOA)
Indien de bestuurder van de BMW de door hem ingezette (nood)remming zou hebben uitgevoerd tot stilstand dan (blijkt) dat de bestuurder van de BMW zijn voertuig tussen ongeveer 13 en 13,2 meter tot stilstand had kunnen brengen. De afstand vanaf de eerste zichtbare aftekening van het linker regelspoor label 1 en de herleide botsplaats bedroeg ongeveer 10,3 meter. De bestuurder van de BMW had zijn voertuig dan tussen ongeveer 2,7 meter en 2,9 meter voorbij aan de herleide botsplaats tot stilstand kunnen brengen. In ieder geval had hij zijn voertuig niet ter hoogte van de herleide botsplaats, de plaats waar de voetgangers zich bevonden, tot stilstand kunnen brengen.
(dossierpagina 182) (p. 17 VOA)
4.5.5
Snelheid voetganger
De betrokken voetganger had een leeftijd van 72 jaar.
Het is niet waarschijnlijk dat de voetganger vanaf het trottoir een sprong heeft gemaakt van 2,4 meter, zijnde afstand vanaf het trottoir tot de herleide botsplaats. Daarvoor is deze afstand zeer waarschijnlijk te groot.
(dossierpagina 183) (p. 18 VOA)
Gezien de vorenstaande berekende wandelsnelheden is het mogelijk dat de voetganger, tijdens de nadering van de BMW, vanaf het trottoir de rijbaan op is gelopen.
Volgens de verklaring van de zoon stond de betrokken voetganger op de fietssuggestiestrook, ter hoogte van de geparkeerde Mercedes-Benz, terwijl de BMW hem over de uiterste linkerzijde van de linker rijstrook naderde. Het is dan mogelijk dat de voetganger uit de baan van de naderende BMW heeft willen komen, door de richting de rechter rijstrook te gaan.
(dossierpagina 185) (p. 20 VOA)
Het linker regelspoor vangt aan ongeveer 0,5 meter vanaf de linker rijbaankant. De bestuurder van de BMW reed dan aan de uiterste linkerzijde van de linker rijstrook. Hiertoe heeft hij de doorgetrokken as-belijning volledig moeten overschrijden.
13.
Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 26 april 2020 (dossierpagina 157-164), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: Weet u hoe die weg heet waar het ongeval gebeurd is?
A: Ik weet geen straatnamen.
V: Weet u welke maximum snelheid daar geldt?
A: 50 volgens mij. Later wordt het een 30-traject volgens mij.
V: Hoe hard heeft u daar gereden?
A: 60, 65 toen ik terug reed. (…) Toen ik bij de man aankwam, wilde ik remmen, maar die tijd had ik niet.
V: Hoever was u van die persoon verwijderd toen u deze opmerkte?
A: Misschien 30 a 40 meter van mij vandaan.
V: Hoeveel personen zag u?
A: 2, dat zag ik. Ik zag dat het vader en zoon waren. De zoon had een baard.
V: Heeft u zich enig moment gerealiseerd dat dit gevaar oplevert als u op de verkeerde weghelft gaat rijden?
A: Ja tuurlijk, er kunnen auto's komen van de andere kant.
V: Waarom doet u dit, terwijl u daar personen ziet staan?
A: Om sneller bij deze mensen te komen.
14.
Het proces-verbaal van terechtzitting van de rechtbank Limburg d.d. 4 oktober 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik had in die tijd een kort lontje, het was ook de eerste dag van de Ramadan. Ik wilde verhaal halen waarom er zo op mij werd gereageerd. (…) Het klopt dat ik agressief reed. (…) Ik was pissig op dat moment (…). Ze stonden nog op dezelfde plek, links op het trottoir. Ik kwam met een vaart aan rijden (…). Ik heb de mannen beide keren gezien; toen ik de eerste keer langsreed en toen ik terug reed. (…) Ik wilde bij het slachtoffer stoppen. Dat ik zo hard kwam aan rijden was een fout van mij.
15.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 21 april 2023:
De verdachte verklaart op vragen van de oudste raadsheer als volgt:
U vraagt mij waarom ik reed met hoge snelheid, zoals volgt uit twee getuigenverklaringen, op de verkeerde rijbaan. Ik was geïrriteerd. (…)
De oudste raadsheer deelt mede:
Als je op die wijze rijdt: met verhoogde snelheid, over een doorgetrokken streep op
de verkeerde weghelft in de richting van waar mensen staan en je rijdt in een
potentieel dodelijk apparaat, neem je dan als verkeersdeelnemer niet een groot risico
dat daardoor gewonden of doden kunnen vallen? Dat rijden in een auto gevaar op
kan leveren, is de reden dat een rijbewijs is vereist. Het gevaar van rijden in een
auto moet je kennen. U bent omgekeerd en bent geïrriteerd, u reed in de richting van
de mensen die daar stonden. Vervolgens is er het ongeluk waarbij de heer [slachtoffer]
gewond raakt. Nogmaals; heeft u toen niet een groot risico genomen op dat
ongeluk?
De verdachte verklaart:
Ja, dat klopt, ik heb risico genomen. Ik heb er grote spijt van. U houdt mij voor dat
het een haar heeft gescheeld of de heer [slachtoffer] was overleden, er was ernstig
letsel. Ik ben verantwoordelijk voor een grote fout, een fatale fout in mijn leven.
U, advocaat-generaal houdt mij voor dat ik aangaf dat het in een flits was gebeurd en vraagt of dat te maken had met de hoge snelheid. Ik had het niet verwacht op die weg. Ik heb een fout gemaakt en ben te laat afgeremd. (…) Natuurlijk, ik reed te hard voor dat moment. De politie zegt 56 km per uur. Ik wilde niet te hard rijden maar ik wilde snel bij hen zijn.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Daartoe is – op de gronden zoals genoemd in de pleitnota – kort gezegd aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, nu er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer om het leven zou komen en dat de verdachte, zo die kans al bestond, die kans niet bewust heeft aanvaard. [slachtoffer] is zelf de straat opgelopen, de verdachte wist niet dat [slachtoffer] daar stond en hoefde daarmee ook geen rekening te houden, de botssnelheid was niet zodanig dat het risico op overlijden aanmerkelijk is te noemen en de verdachte heeft een noodrem gemaakt en is uitgeweken, aldus de verdediging.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 24 april 2020 reed in de richting van Eygelshoven over de Rimburgerweg te Eygelshoven, waar [slachtoffer] en zijn zoon op de rijbaan met twee kleine kinderen op het trottoir stonden. Zowel aangever [aangever] als getuige [getuige 3] verklaren dat de bestuurder van de BMW, de verdachte, met hoge snelheid reed op de Rimburgerweg waar 50 km/uur de maximumsnelheid bedraagt. Omdat zij zo dicht bij de rijbaan stonden, vreesde [aangever] voor de veiligheid van zijn kinderen, zijn vader en van hemzelf en daarom zette hij een stap op de rijbaan om met armgebaren kenbaar te maken aan de naderende bestuurder dat hij zijn snelheid moest minderen. Volgens [aangever] reed de bestuurder met onverminderde snelheid door recht op hem af om pas uit te wijken naar links toen hij vlak bij hem was. De verdachte is doorgereden, bij het volgende kruispunt omgekeerd en teruggereden richting Rimburg. De verdachte heeft daarover ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij verhaal wilde halen. Hij was ‘pissig’. De verdachte reed terug in de richting van de familie [slachtoffer] . De verdachte wist dat ze daar stonden. Immers, ter terechtzitting bij de rechtbank heeft hij verklaard: ‘Ze stonden nog op dezelfde plek, links op het trottoir. Ik kwam met een vaart aan rijden (…). Ik heb de mannen beide keren gezien; toen ik de eerste keer langsreed en toen ik terug reed. (…).’
Getuige [getuige 1] heeft ter zake verklaard dat hij een man – het hof begrijpt: aangever en slachtoffer [slachtoffer] – op de rijbaan zag staan, wild met zijn armen in de lucht zwaaiend. Getuige [getuige 2] bevestigt dat een man op de weg stond die zwaaide richting de BMW. Beide getuigen verklaren dat de bestuurder van de BMW daarop van weghelft wisselde, dus op de verkeerde weghelft ging rijden, en toen met volgens getuige [getuige 1] ‘onverminderde vaart’ en volgens getuige [getuige 2] ‘gaf die auto gas’ en reed het slachtoffer aan, die daardoor door de lucht vloog.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de verdachte op het laatste moment een noodremming heeft gemaakt en naar rechts heeft gestuurd waardoor hij het slachtoffer [slachtoffer] met de voorkant van zijn BMW, ongeveer in het midden, heeft geraakt. Het slachtoffer is door de aanrijding 19 meter weggeslingerd en zeer ernstig gewond geraakt. Opvallend is ook dat de verdachte zijn noodremming heeft gestaakt meteen na het moment van de aanrijding. De verdachte is daarna met volgens de getuigen hoge snelheid gevlucht, daarbij het slachtoffer in hulpeloze toestand achterlatend. De verdachte is rijdend in een beschadigde auto door de politie gezien en vervolgens aangehouden.
Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer meerdere hoofdwonden, een hersenbloeding, diverse gebroken ribben, een gebroken ruggenwervel, een gebroken schouder en hersenletsel opgelopen. Het slachtoffer kan zich niets herinneren van het ongeval en ondervindt nog steeds grote gevolgen van het ongeval, zoals volgt uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring.
Ter zake van de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag stelt het hof het volgende voorop.
Voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag (art. 45 juncto art. 287 Sr), is vereist dat de verdachte ten tijde van de verweten gedraging(en) het voornemen had het slachtoffer van het leven te beroven, waarbij de verrichte gedraging(en) ten minste als een begin van uitvoering van het doden van het slachtoffer dient/dienen te worden aangemerkt.
Het voornemen bij poging behelst het opzet van de verdachte, waarbij dit opzet betrekking moet hebben op de voltooiing van het tenlastegelegde misdrijf, zijnde de doodslag. Daarbij kan ook sprake zijn van zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg kan worden gesproken indien de verdachte blijkens zijn gedraging(en) zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg – de dood van het slachtoffer – zal intreden. De beantwoording van de vraag of (een) gedraging(en) de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid of de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans. Ten slotte is niet alleen vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049/NJ 2003, 552 en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718).
Het voorgenoemde voornemen dient tot uiting te komen doordat met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf een begin is gemaakt. De maatstaf die daarbij geldt, is of de bewezenverklaarde feitelijke gedraging(en) naar zijn/hun uiterlijke verschijningsvorm moet(en) worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf (vgl. HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373/NJ 1979, 52 en HR 8 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0501/NJ 1998, 612). De gedraging(en) die naar zijn/hun uiterlijke verschijningsvorm op voltooiing is/zijn gericht, moet(en) wel (een) uitvoeringshande-ling(en) zijn die tot het plegen van het misdrijf behoren en in voldoende concrete mate gericht is/zijn op de voltooiing van het tenlastegelegde (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:575). De vraag of sprake is van zulke gedraging(en), laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven. Uit eerdere rechtspraak kan wel worden afgeleid dat een belangrijke beoordelingsfactor is ‘hoe dicht de vastgestelde gedraging(en) bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. (…) Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen (…). De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.’ (vgl. HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:388 en 389).
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde handelen vol opzet of intentie (‘willens en wetens’) heeft gehad om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven van het leven te beroven. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep valt immers niet op te maken dat de verdachte uit was op de dood van het slachtoffer.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, overweegt het hof als volgt.
Aanmerkelijke kans
Vaststaat op basis van de verkeersongevallenanalyse dat de verdachte kort voor de daadwerkelijke botsing met [slachtoffer] met te hoge snelheid heeft gereden. Uit botsproeven met dummy’s volgt dat een botssnelheid tussen ongeveer 45 km per uur en 63 km per uur nodig was om een dummy ongeveer 19 meter weg te werpen. Op basis van de Verkeersongevallenanalyse is onder meer gebleken dat de verdachte op het moment van de aanrijding een minimale (bots)snelheid had van 26,4 km/uur, althans meteen na de botsing een snelheid had van ongeveer 26 km per uur, en dat de verdachte daaraan voorafgaand heeft gereden met een snelheid minimaal gelegen tussen 56 en 57 km/uur, terwijl op de Rimburgerweg voor de verdachte een maximumsnelheid gold van 50 km/uur. Tevens volgt uit de verkeersongevallenanalyse dat de verdachte zover is doorgereden dat hij de auto niet meer tijdig, ter hoogte van de plaats waar de voetgangers – zijnde in de ogen van het hof in casu ‘kwetsbare verkeersdeelnemers’ – zich bevonden, tot stilstand had kunnen brengen.
Meerdere onafhankelijke getuigen hebben verklaard dat de verdachte op het slachtoffer, die als voetganger met zijn gezicht in de richting van de verdachte op de straat stond te zwaaien, is afgereden. Het rijgedrag van de verdachte is door getuigen omschreven als agressief en gevaarlijk met termen als ‘vol gas‘, ‘met onverminderde vaart op het slachtoffer afrijden’ en ‘van weghelft wisselde’. De verdachte heeft de doorgetrokken streep overschreden, hij heeft aan de uiterste linkerzijde van de linker rijstrook gereden in tegengestelde verkeersrichting en is met aanmerkelijke snelheid tegen het slachtoffer aangereden, waarna het slachtoffer door de lucht vloog en 19 meter verder op het wegdek belandde. De verdachte is daarna niet gestopt maar met hoge snelheid doorgereden.
Gelet op deze omstandigheden en uitgaande van een situatie zoals hiervoor aangehaald, waarin de verdachte kort voorafgaand aan de botsing met [slachtoffer] gevaarlijk, agressief en harder dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, in ieder geval met aanmerkelijke snelheid zonder noodzaak over een doorgetrokken streep van weghelft is gewisseld en op de verkeerde weghelft, kennelijk doelbewust in de richting van het latere slachtoffer is gaan rijden, is blijven rijden en pas op een (te) laat tijdstip is gaan remmen, overweegt het hof dat in dit geval naar algemene ervaringsregels sprake was van een aanmerkelijke kans dat er een verkeersongeval zou plaatsvinden met een dodelijke afloop. Het hof heeft bij dat oordeel tevens betrokken dat de verdachte in een personenauto reed, terwijl het slachtoffer een voetganger, een kwetsbare verkeersdeelnemer betrof die geen bescherming genoot van bijvoorbeeld een auto als schild. Daarbij kan ook nog gewezen worden op de leeftijd van het slachtoffer [slachtoffer] , die ten tijde van de aanrijding 72 jaar oud was.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte door zich, gezien de aard van de gedraging(en) en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond(en), op deze manier te gedragen en iemand aan te rijden, de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid of de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen en dus aanmerkelijke kans bestond dat deze vervolgens zou kunnen komen te overlijden.
Het verweer dat gelet op de botssnelheid geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer omdat de kans op overlijden bij deze botssnelheid slechts iets hoger dan 0,9 % en lager dan 1,5 % is geweest, waarbij is gewezen op het rapport van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid [1] , vindt onder verwijzing naar bovengenoemde afweging geen steun in het recht.
Bewustheid
De verdachte was eerder de plek van de voetgangers gepasseerd en hij wist dat zij zich daar bevonden toen hij zijn voertuig keerde en op de voetgangers afreed. De verdachte heeft verklaard dat hij pissig was, verhaal wilde halen, de man(nen) heeft gezien en wist waar de man(nen) stond(en), toen terug reed en [slachtoffer] wilde aanpreken. Voorts volgt uit getuigenverklaringen dat het slachtoffer [slachtoffer] op de rijbaan stond te zwaaien in de richting van de verdachte. De verdachte heeft zich niet bedacht om zijn rijgedrag aan te passen, maar hij is doorgegaan en op de voetganger(s) afgereden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte zich er van bewust was dat (de aanmerkelijke kans bestond dat) zich iemand op de rijweg bevond en dat deze persoon, gezien de aard van zijn gedraging(en) en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond(en), bij een aanrijding met de door hem bestuurde personenauto zou kunnen komen te overlijden.
Aanvaarding/op de koop toe nemen
Ook de beoordeling van de vraag of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een andere verkeersdeelnemer dodelijk zou verwonden, dan wel deze kans op de koop toe heeft genomen, hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn ook de aard van de gedraging(en) en de omstandigheden waaronder deze is/zijn verricht, van belang.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat uit de wijze van rijden van de verdachte bezwaarlijk anders kan volgen dan dat hij zich niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen daarvan voor de andere aanwezige verkeersdeelnemers, meer in het bijzonder de kwetsbare voetgangers. Dit wordt tevens bevestigd door de bewuste keuze om verhaal te halen en het feit dat de verdachte na de aanrijding, zonder een zichtbaar moment van aarzeling is doorgereden en zich in het geheel niet om het lot van het slachtoffer heeft bekommerd.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat de verdachte kort voor de botsing heeft geremd en naar rechts heeft gestuurd en dat daaruit volgt dat er geen sprake was van een bewuste aanvaarding van een eventueel aanmerkelijk te achten kans op een dodelijke slachtoffer, overweegt het hof als volgt.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat uit het remmen op het laatste moment moet worden afgeleid dat is geprobeerd de aanrijding te voorkomen en het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte aldus niet was gericht op het doden van andere weggebruikers en aldus sprake is van een zogenoemde contra-indicatie, verwerpt het hof dit verweer. De zeer kort voor de botsing ingezette uitwijkmanoeuvre is naar het oordeel van het hof, gezien de daaraan voorafgaande aard van zijn gedraging(en) en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond(en), dusdanig laat ingezet dat daardoor voor de verdachte niet meer te voorkomen was dat hij het slachtoffer daarmee zou raken. Naar het oordeel van het hof staat vast dat het op het allerlaatste ogenblik remmen onder de gegeven omstandigheden ook geen positief effect meer kon sorteren. De potentieel dodelijke situatie die de verdachte inmiddels had geschapen, kon hij op dat moment door het remmen dus niet meer veranderen, hetgeen de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd en gezien hetgeen vervolgens ook heeft plaatsgevonden.
Het hof is tevens van oordeel dat er geen sprake is van een enkele verkeersfout waardoor de gedraging binnen de Wegenverkeerswet zouden passen. De verdachte is door de doorgetrokken as-belijning volledig te overschrijden aan de linkerzijde van de weg/op de verkeerde weghelft – bedoeld voor tegemoetkomend verkeer – met aanmerkelijke snelheid zonder tijdig te remmen op het latere slachtoffer afgereden. De verdachte heeft derhalve meerdere verkeersregels ernstig geschonden en zich met zijn rijgedrag niet bekommerd over de mogelijke gevolgen voor andere zwakkere verkeersdeelnemers.
Voor zover met het verweer is betoogd dat met het ontbreken van het opzet bij de verdachte, de verdachte met zijn handelen niet de bedoeling had om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, overweegt het hof dat het opzet zoals dat in het bewezenverklaarde ligt besloten niet de betekenis toekomt van datgene wat verdachte als motief bij zijn handelen had, noch wat hij uiteindelijk heeft willen bereiken. Dat de verdachte niet de bedoeling had in hiervoor weergegeven zin, staat aan de bewezenverklaring van het in het daarin besloten liggende opzet niet in de weg (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1769, rov. 3.3.).
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, door op de verkeerde weghelft, met aanmerkelijke snelheid en gericht op het slachtoffer af te blijven rijden en gas te blijven geven tot hij vlak voor het slachtoffer was, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou raken en daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en/of op de koop toegenomen dat het slachtoffer dodelijk door zijn auto geraakt zou worden. Met andere woorden; het hof oordeelt dat de verdachte zich bewust was van de kwade kans op het intreden van een bepaald gevolg en niettemin heeft gehandeld ongeacht of dat gevolg zou intreden en in die zin blijkens zijn handelen op z’n minst onverschillig stond tegenover het mogelijke gevolg van zijn handelen. Daarmee heeft hij die kans ‘aanvaard’, oftewel het mogelijke gevolg ‘op de koop toe genomen’.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Begin van uitvoering
Gelet op de aard van de gedraging(en) van de verdachte en de situatie ter plaatse waren deze gedraging(en), gezien de (korte) tijd voorafgaand aan het ongeval en/of waar deze plaatsvonden en/of de concrete gerichtheid daarvan, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het (voorwaardelijk) opzettelijk veroorzaken van een potentieel dodelijk ongeval, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte door op 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade op de Rimburgerweg te Eygelshoven als bestuurder van een personenauto, met aanmerkelijke snelheid tegen [slachtoffer] aan te rijden, het voornemen had deze [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven, zoals in de bewezenverklaring is omschreven.
Het hof verwerpt het verweer op alle onderdelen.
Voor zover de verdediging overigens nog bewijsverweren heeft gevoerd, vinden deze hun weerlegging reeds in de gebruikte bewijsmiddelen, zodat deze geen (nadere) bespreking behoeven.
Het hof acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot doodslag.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994,
en
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar gevorderd.
De raadsvrouw heeft het hof primair verzocht om aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie in eerste aanleg en een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden op te leggen en subsidiair de straf zoals door de rechtbank is opgelegd te bevestigen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte heeft op 24 april 2020 een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Omdat hij gemaand werd rustiger te rijden, is de verdachte verhaal gaan halen waarbij hij op het slachtoffer die op de rijbaan stond, is afgereden. Hij reed daarbij met aanmerkelijke snelheid op de verkeerde weghelft, bestemd voor tegemoetkomend verkeer. Hij is tegen het slachtoffer aangereden, die door de klap 19 meter verder op de grond is neergekomen. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Daarbij komt dat de verdachte het slachtoffer niet alleen letsel heeft toegebracht, maar zich evenmin, door de plaats van aanrijding te verlaten, om zijn lot heeft bekommerd. De verdachte is doorgereden. Dit terwijl hij, gelet op de harde klap, wist dat hij het slachtoffer (ernstig) letsel had toegebracht. Het hof rekent de verdachte dit zeer onverantwoorde rijgedrag, waarbij hij geen enkel respect voor het leven van anderen heeft getoond, zwaar aan.
Zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen in eerste aanleg en in hoger beroep, heeft het ongeval dat heeft plaatsgevonden diepe en onherstelbare sporen nagelaten in het leven van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, dat mogelijk blijvend van aard is. Hij is hiervoor al geruime tijd onder medische behandeling en zal dit waarschijnlijk ook nog lange tijd moeten zijn. Daarnaast ondervindt hij ook nog steeds psychische klachten als gevolg van de aanrijding en heeft hij constant pijnklachten. Het ongeval heeft eveneens een grote impact gehad op de zoon, de schoondochter van het slachtoffer en zijn kleinkinderen, die ooggetuige waren van de aanrijding. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat door zijn handelen ook hun levens ingrijpend en blijvend zijn veranderd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 oktober 2023, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor verkeersdelicten is veroordeeld, waarbij in het bijzonder opvalt dat de verdachte enkele maanden na onderhavig feit opnieuw een verkeersovertreding heeft begaan waarbij hij veel te hard heeft gereden. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de ernst van de gevolgen, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en dat hij na het ongeval is doorgereden en het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Nu het hof, anders dan de rechtbank, komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag, zal het een hogere straf opleggen dan de straf die door de rechtbank is opgelegd.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof daarnaast de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 5 jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Schorsing voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is voor onbepaalde tijd geschorst. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht bij eindarrest de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen en de voorlopige hechtenis te hervatten.
Het hof is van oordeel, dat gelet op dit veroordelend arrest en in het bijzonder hetgeen het hof hiervóór onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ en ‘Op te leggen gevangenisstraf’ heeft overwogen en beslist, de verdenking, ernstige bezwaren en gronden die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn.
Bij afweging van de strafvorderlijke belangen bij opheffing van de schorsing en de persoonlijke belangen van verdachte bij de voortduring daarvan, acht het hof termen aanwezig om de schorsing met ingang van heden op te heffen.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176, en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Zak (Omschrijving: PL2300-2020063157-G1309708)
1. STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2300-2020063157-G1317533);
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 22 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.C.J.M. Hillebrandt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Berekening risicotoename bij overschrijding van de snelheidslimiet, dr. [naam 2] , rapportnummer R-2016-19, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Den Haag, 2016.