ECLI:NL:GHSHE:2023:4114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
200.321.886_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaak

In deze zaak hebben de verzoekers, [verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4], een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren E.N. van der Spoel, P.Th. Gründemann en J.J.J. Wubben van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het verzoek is gedaan op 24 januari 2023, naar aanleiding van een eerdere beslissing van de raadsheren om geen kopieën van het dossier van de beklagzaak aan de verzoekers te verstrekken. De verzoekers voerden aan dat deze beslissing blijk gaf van subjectieve partijdigheid en dat de raadsheren niet onpartijdig konden oordelen over hun zaak.

De wrakingskamer heeft op 1 mei 2023 uitspraak gedaan. De kamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om het dossier in kopie te ontvangen een rechterlijke (tussen)beslissing is, die niet kan leiden tot wraking. De verzoekers stelden dat de raadsheren in strijd handelden met artikel 6 EVRM, maar de wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheren. De verzoekers hadden ook bezwaar gemaakt tegen het feit dat hun eerdere wrakingsverzoek niet openbaar was behandeld, maar dit werd niet als grond voor wraking geaccepteerd.

De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat het proces in de beklagzaak voortgezet wordt in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de verzoekers, de raadsheren en het Openbaar Ministerie werden van deze beslissing op de hoogte gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
zaaknummer: 200.321.886/01
wrakingsnummer: Wr 388-37-2022
datum beslissing: 1 mei 2023
beslissing op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering(hierna: Sv)
in de zaak met klachtnummer [klachtnummer] van
[verzoeker 1],
[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
allen wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: “de verzoekers”,
strekkende tot wraking van mrs. E.N. van der Spoel, P.Th. Gründemann en J.J.J. Wubben, respectievelijk voorzitter, oudste en jongste raadsheer in de beklagkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, belast met de behandeling van het verzoek ex artikel 12 Sv van de verzoekers (hierna gezamenlijk te noemen: “de raadsheren”).

1.Het procesverloop

1.1.
De verzoekers hebben bij brief van 24 januari 2023 de wraking van de raadsheren verzocht.
1.2.
De raadsheren hebben niet in de wraking berust. Zij hebben aangegeven geen behoefte te hebben om schriftelijk of mondeling op het wrakingsverzoek te reageren en daarom niet ter zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen.
1.3.
Advocaat-generaal mr. W.P.A. Korver is met bericht van afwezigheid niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen en heeft aangegeven niet schriftelijk te zullen reageren op het wrakingsverzoek.
1.4.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek behandeld ter zitting van 17 april 2023, in aanwezigheid van de verzoekers. Bij die gelegenheid hebben de verzoekers het wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.5. Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en heeft meegedeeld dat de wrakingskamer op 1 mei 2023 uitspraak zal doen.
1.6.
Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met deze uitspraak wordt verzonden.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
De verzoekers hebben er in hun wrakingsverzoek onder meer bezwaar tegen gemaakt dat hun vorige wrakingsverzoek niet op een (openbare) zitting is behandeld en dat de namen van de raadsheren die dat wrakingsverzoek hebben behandeld niet vooraf aan de verzoekers bekend zijn gemaakt. Die bezwaren hebben geen betrekking op de raadsheren die de beklagzaak behandelen. Een en ander kan dan ook geen grond zijn om te twijfelen aan hun onpartijdigheid.
2.4.
Op 29 november 2022 hebben de raadsheren het klaagschrift ex artikel 12 Sv van de verzoekers, in hun aanwezigheid, in raadkamer behandeld. Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de Advocaat-Generaal tijdens die behandeling (onder meer) verklaard, naar aanleiding van de stelling van de verzoekers dat zij bepaalde stukken uit het dossier van de beklagzaak niet hebben ontvangen:
“Ontbrekende stukken kunnen zij alsnog verzoeken te ontvangen.”. Bij brief aan het hof van 13 januari 2023 hebben de verzoekers verzocht om het dossier van de beklagzaak in kopie te ontvangen. Bij brief van 19 januari 2023 heeft de griffier van de beklagkamer, namens de voorzitter van die kamer, aan de verzoekers bericht
“dat aan klagers geen kopieën/afschriften van een klachtdossier beschikbaar worden gesteld, enkel aan advocaten en aan professionele gemachtigden. U kunt wel inzage van het dossier verzoeken. U kunt hiertoe een afspraak maken met de griffie.”.
2.5.
De verzoekers stellen dat de Advocaat-Generaal tijdens de behandeling op
29 november 2022 dus heeft gelogen en dat de raadsheren in die leugen zijn meegegaan.
Dat maakt volgens de verzoekers dat de raadsheren subjectief partijdig zijn.
2.6.
De wrakingskamer deelt dit standpunt niet. Een standpunt of een uitlating van de Advocaat-Generaal bindt de raadsheren niet. Daarbij zijn de raadsheren niet meegegaan in de “leugen” van de Advocaat-Generaal, voor zover daarvan al zou kunnen worden gesproken, dat de verzoekers ontbrekende stukken in de beklagzaak op verzoek kunnen ontvangen. In voornoemd proces-verbaal is, als mededeling van de voorzitter van de beklagkamer, het volgende vermeld:
“(…) Met betrekking tot verstrekking van stukken in de klachtprocedure zijn tussen de gerechten en advocaten landelijke afspraken gemaakt. Advocaten die zich stellen in een klachtprocedure krijgen een afschrift van de stukken. Voor justitiabelen zonder advocaat geldt dat zij recht hebben op inzage van de stukken. Zij kunnen hiertoe een afspraak maken bij het betreffende gerecht en kunnen daar kennisnemen van de stukken. Deze regeling heeft er mee te maken dat er een zeker vertrouwen ontstaat dat de stukken in het dossier blijven en niet naar buiten worden verspreid. (…)”.
De raadsheren zijn ook niet meegegaan in de “leugen” van de Advocaat-Generaal, omdat de raadsheren het verzoek van de verzoekers om het dossier van de beklagzaak in kopie te ontvangen, hebben afgewezen. Van subjectieve partijdigheid van de raadsheren door mee te gaan in de “leugen” van de Advocaat-Generaal, zoals de verzoekers betogen, is dan ook geen sprake.
2.7.
De verzoekers stellen verder dat de raadsheren met de afwijzende beslissing op het verzoek van de verzoekers om het dossier van de beklagzaak in kopie te ontvangen, er blijk van hebben gegeven objectief partijdig te zijn omdat de raadsheren daarmee in strijd zouden hebben gehandeld met artikel 6 EVRM en met het recht op “equality of arms” zoals dat is verwoord in de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6 EVRM. Daarover wordt het volgende overwogen.
2.8.
De afwijzende beslissing van de raadsheren op het verzoek van de verzoekers om het dossier van de beklagzaak in kopie te ontvangen, is aan te merken als een rechterlijke (tussen)beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van die afwijzende beslissing. [1] Ook uit de bewoordingen waarmee de hoofdkamer ter zitting heeft toegelicht waarom aan belanghebbende geen stukken worden toegezonden, maar wel een inzagerecht wordt gegeven, volgt niet dat sprake is van vooringenomenheid van de leden van de hoofdkamer.
2.9.
Met de wrakingsgrond dat de raadsheren door de afwijzing van het verzoek om het dossier van de beklagzaak in kopie te ontvangen, blijk hebben gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekers, komen de verzoekers, blijkens de door hen gegeven toelichting, in feite op tegen de hiervoor onder 2.6 vermelde afspraak die de rechterlijke macht heeft gemaakt met de advocatuur over het toezenden van stukken in het kader van een procedure ex artikel 12 Sv aan advocaten en het slechts geven van inzage in die stukken aan klagers zonder advocaat. Deze wrakingsgrond is daarmee in feite gericht tegen de rechtspraak in het algemeen en niet zozeer tegen de individuele raadsheren. Nog daargelaten dat het niet aan de wrakingskamer is om over de (on)juistheid en (on)rechtvaardigheid van voornoemde afspraak een oordeel te vellen.
2.10.
Met betrekking tot de aangevoerde grond voor de wraking dat de raadsheren desgevraagd niet bekend hebben willen maken (of en) van welke politieke partij zij lid zijn, verwijst de wrakingskamer naar wat de wrakingskamer (in een andere samenstelling) daarover heeft overwogen en beslist in r.o. 2.3 van de beslissing van 9 januari 2023 op het eerdere wrakingsverzoek van de verzoekers. [2]
2.11.
De conclusie is dat geen van de door de verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden, ook niet in onderling verband en samenhang bezien, kunnen leiden tot de conclusie dat in de onderhavige zaak sprake is van vooringenomenheid van (één van) de raadsheren dan wel van feiten of omstandigheden die de dienaangaande bij de verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid objectief zouden kunnen rechtvaardigen.
2.12.
Op grond van het vorenstaande dient het verzoek tot wraking van de raadsheren als ongegrond te worden afgewezen.

3.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af;
bepaalt dat het proces in de beklagzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoekers, de raadsheren en het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.A. Gladpootjes, voorzitter, mr. J.P. de Haan en
mr. M.L.P. van Cruchten, leden, bijgestaan door mr. C.J.G. Streutjes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2023.

Voetnoten

1.Zie o.a. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.