ECLI:NL:GHSHE:2023:4082

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.333.927_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de rol van de beschermingsbewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 17 oktober 2023 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat appellante niet aan haar verplichtingen had voldaan. Appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. F.E.L. Teerling, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat er geen boedelachterstand is. Het hof heeft vastgesteld dat er geen boedelachterstand is, maar juist een overschot. Het hof heeft ook geconstateerd dat appellante, ondanks tekortkomingen, in staat is om de schuldsanering tot een goed einde te brengen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof benadrukt dat appellante zich tijdens de resterende looptijd aan haar verplichtingen moet houden, anders kan de schuldsaneringsregeling alsnog beëindigd worden zonder schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 7 december 2023
Zaaknummer : 200.333.927/01
Insolventienummer : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[beschermingsbewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] , in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder,
appellanten,
hierna te noemen: [appellante] of appellante en de beschermingsbewindvoerder en gezamenlijk appellanten,
advocaat: mr. F.E.L. Teerling te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 oktober 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 t/m 4), ingekomen ter griffie van dit hof op 25 oktober 2023, hebben appellanten het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] niet tussentijds
wordt beëindigd, dan wel een beslissing te nemen welke het hof in goede justitie
vermeent te behoren.
2.2.
Bij brief van 8 november 2023 met bijlagen, ingekomen ter griffie van dit hof op 10 juli 2023, heeft mevrouw [bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder) haar reactie op het beroepschrift gegeven.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellante, bijgestaan door mr. Teerling;
  • de beschermingsbewindvoerder en
  • de bewindvoerder.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de rechtbank Limburg van de zitting van 5 oktober 2023, ter zake het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei en
  • de met V6-formulier ingediende aanvullende producties (nr. 5 t/m 8) namens appellanten, ingekomen ter griffie van dit hof op 20 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan appellante als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het feit dat het onderhavige hoger beroep mede door de beschermingsbewindvoerder is ingesteld, blijkt al dat voldaan is aan HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010 (inspraak beschermingsbewindvoerder).
De beschermingsbewindvoerder zal overigens in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, waarover meer onder r.o. 3.10.1. en verder.
3.2.
Bij vonnis van 18 juni 2019 is ten aanzien van appellante de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Op 8 september 2020 is appellante gehoord door de rechter-commissaris ten
aanzien van het verloop van de schuldsaneringsregeling. Uit het proces-verbaal blijkt dat er een arbeids- en sollicitatieplicht voor 20 uur per week aan appellante is opgelegd.
3.4.
De rechtbank heeft reeds eerder conform artikel 352 Fw een zitting bepaald waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is behandeld. Bij vonnis van 1 maart 2022 heeft de rechtbank toen bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet. De rechtbank heeft, ingevolge het bepaalde in artikel 349a Fw, de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling gewijzigd en vastgesteld op vijf jaar, derhalve tot 18 juni 2024 en bepaald dat gedurende de verlengde looptijd saniet maandelijks een boedelbijdrage dient te voldoen van minimaal het salaris van de bewindvoerder. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen:
“2.2. De rechtbank is gebleken dat de saniet gedurende de hele schuldsaneringsregeling onvoldoende heeft gesolliciteerd en evenmin stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat is om te werken. Volgens de laatste keuring bij het UWV is saniet in staat om 20 uur betaalde arbeid te verrichten. Tijdens het verhoor op 8 september 2020 is de arbeids- en sollicitatieplicht, evenals de informatieplicht uitgebreid aan de orde geweest en zijn er afspraken gemaakt voor het inschakelen van hulp bij het solliciteren en/of zoeken naar werk en het nakomen van de informatieplicht. Bewindvoerder heeft na het verhoor niets meer van saniet gehoord. Ook de informatieplicht is daarmee wederom onvoldoende nagekomen.
2.3.
Ter zitting heeft saniet verklaard dat ze nog steeds vrijwilligerswerk doet bij het [organisatie] , ze is bang dit kwijt te raken. Na het verhoor heeft ze wel contact opgenomen met de gemeente. Ze heeft ook gesolliciteerd, maar het lukt haar niet deze sollicitaties door te sturen naar bewindvoerder. Ze heeft liever mondeling contact met mensen. De beschermingsbewindvoerder bevestigt dat er contact met de gemeente is geweest, maar deze hebben aangegeven, geen hulp te kunnen bieden met het solliciteren.
Voorts deelt hij - kort samengevat - mee, dat saniet niet in staat is om zelfstandig te solliciteren en deze sollicitaties door te sturen, wellicht dat ze in deze “overvraagd” is.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat wat nu ter zitting besproken wordt, ook al tijdens het verhoor in september 2020 door de rechter-commissaris is besproken. Er zijn toen afspraken gemaakt om hulp in te schakelen, o.a. bij de gemeente, [organisatie] , inschrijving uitzendbureaus, solliciteren etcetera. Tot heden is er echter niets verandert, saniet heeft geen enkele actie ondernomen om de situatie te wijzigen. Er is nergens hulp
ingeschakeld. De rechtbank heeft vervolgens de uitspraak vier weken aangehouden zodat aan saniet een allerlaatste mogelijkheid wordt gegeven alsnog hulp in te schakelen en zo te laten zien dat zij deze regeling zelf wil voortzetten.
2.5.
Door mr. [mr.] is op 15 februari 2022 een update gegeven. Saniet heeft een gesprek gehad bij [betrokkene] en is doorverwezen voor een psychodiagnostisch onderzoek. Dit loopt via de huisarts, bij wie een afspraak is gepland op 18 februari 2022.
Ook heeft saniet een sollicitatiegesprek gehad bij [bedrijf] , een proefdag en twee werkdagen meegelopen. Zij hebben saniet een min/max contract aangeboden voor 20/30 uur per week. Het contract is inmiddels opgesteld, en hoeft alleen nog ondertekend te worden.
2.6.
De rechtbank acht het positief dat saniet inziet dat zij onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen en deze kans heeft gegrepen. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel, dat saniet nog een allerlaatste kans krijgt om de schuldsaneringsregeling met een positief gevolg af te sluiten. Door de termijn te verlengen wordt saniet alsnog in de gelegenheid gesteld de tekortkomingen weg te nemen. Door te gaan werken bij [bedrijf]
vergroot saniet de kans om nog iets te kunnen sparen voor de schuldeisers en voldoet ze aan de arbeidsverplichting. Naast de betaalde baan, kan saniet het vrijwilligerswerk, dat zij als zeer prettig ervaart, blijven doen. Verder heeft zij een afspraak gemaakt bij [betrokkene] en de huisarts voor verder onderzoek. De rechtbank merkt op dat de saniet zich tijdens de resterende looptijd stipt dient te houden aan de verplichtingen
voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. Indien blijkt dat de saniet dat niet doet, dan lijkt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei onafwendbaar.”
3.5.
Op 9 maart 2023 heeft een verhoor plaatsgevonden bij de rechtbank Limburg. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt dat [appellante] heeft verklaard dat zij een contract heeft voor 20-30 uur per week. Volgens de bewindvoerder heeft [appellante] een auto aangeschaft in verband met verschillende panden/werkplekken en heeft de werkgever toegezegd haar 32 uur in te gaan zetten. Verder heeft de bewindvoerder verklaard dat het salaris over oktober 2022 ontbreekt, dat op 8 maart 2023 het loon over februari 2023 nog niet is betaald en dat dit geen betrouwbare werkgever is. Volgens de rechter-commissaris moet [appellante] zo spoedig mogelijk omkijken naar een andere baan – mits [appellante] van het contract af kan komen – nu deze werkgever misbruik van haar maakt en de resterende looptijd wel perfect moet verlopen. Als [appellante] de WSNP goed wil afsluiten, dan moet zij volgens de rechter-commissaris de bewindvoerder minimaal één keer per maand informeren en – samen met de beschermingsbewindvoerder – op zoek gaan naar een andere werkgever. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal dat afgesproken is dat de beschermingsbewindvoerder gaat proberen een procedure te starten om het loon te krijgen.
3.6.
De bewindvoerder heeft op 6 juli 2023 een verzoek ingediend om de toepassing
van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen onder omzetting in een faillissement. Uit de voordracht van de bewindvoerder blijkt dat volgens haar de saniet niet
voldoet aan de sollicitatie- en arbeidsplicht zoals deze in de schuldsaneringsregeling geldt.
Saniet informeert de bewindvoerder niet en zij komt de afspraken gemaakt tijdens het
verhoor van 9 maart 2023 niet na. Naar het oordeel van de bewindvoerder is de saniet de uit
de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onvoldoende nagekomen. De
rechter-commissaris heeft zich bij dit oordeel aangesloten.
3.7.
Bij vonnis waarvan beroep van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd. Aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, zal de saniet volgens de rechtbank van rechtswege in staat van faillissement verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen:
“2.6. Op grond van dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de saniet niet aan kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat de van de saniet te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Informatieplicht:
De rechtbank is van oordeel dat de saniet gedurende de gehele schuldsaneringsregeling niet aan de informatieplicht jegens de bewindvoerder heeft voldaan. Zij is meermaals, tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris en tijdens de eerdere eindzitting bij de rechtbank, op dit verzuim gewezen. Ook in de verslagen van de bewindvoerder wordt hiervan steeds melding van gemaakt. Dat zelfs een telefoontje naar de bewindvoerder te veel gevraagd zou zijn en dat saniet dat gewoon psychisch niet voor elkaar krijgt, zoals de beschermingsbewindvoerder heeft verklaard, kan de rechtbank niet geloven.
Sollicitatie- en arbeidsplicht:
Gedurende de schuldsanering is de sollicitatie- en arbeidsplicht veelvuldig besproken. De rechtbank concludeert dat pas in het zesde verslag van de bewindvoerder vermeld wordt dat zij een baan heeft gevonden. Vóór die periode solliciteerde zij niet aantoonbaar en zocht ze niet dan wel nauwelijks hulp daarbij. Hoewel in eerste instantie aan haar een sollicitatieplicht van 20 uur werd opgelegd, blijkt uit het verhoor bij de rechter-commissaris van 9 maart 2023 dat de arbeidsuren uitgebreid kunnen worden naar 32 uur per week en haar een auto werd toegestaan. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat saniet hoe dan ook veel te weinig uren heeft gewerkt, ongeacht of daarbij wordt uitgegaan van een maximaal aantal uren van 20 of 32, en dat zij te weinig aantoonbaar heeft gesolliciteerd.
Boedelachterstand:
Zoals uit de voordracht van de bewindvoerder blijkt is er een boedelachterstand van € 2.244,75. Deze achterstand zou volgens mr. Teerling met het achterstallig salaris kunnen worden ingelopen. Nu echter is gebleken dat de bewindvoerder bij het berekenen van het vrij te laten bedrag is uitgegaan van de daadwerkelijk inkomsten, houdt dat pleidooi geen stand en staat voormelde achterstand hiermee volgens de rechtbank vast.
De rechtbank concludeert dat de saniet meerdere kansen heeft gehad om de schuldsaneringsregeling in goede banen om te leiden. Zij heeft die kansen onvoldoende benut. Het betoog van haar advocaat dat zij inmiddels ruim 4 jaar schuldsanering achter de rug heeft en dat dit heel zuur afsteekt tegen de nieuwe wet waarmee een regeling nog slechts 18 maanden duurt, houdt volgens de rechtbank geen stand. Een schuldsaneringsregeling brengt, ongeacht de termijn, nu eenmaal binnen de wettelijke kaders verplichtingen met zich mee. De saniet is deze verplichtingen niet dan wel in onvoldoende mate nagekomen. Door dit doen of nalaten is de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmerd dan wet gefrustreerd. Deze tekortkomingen kunnen de saniet worden aangerekend en zijn van dien aard dat, op grond van artikel 350 lid 3 sub c Fw, een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de schone lei gerechtvaardigd is. De wettelijke schuldsaneringsregeling is nu eenmaal een strakke regeling, met strenge voorwaarden, waarbij ook de belangen van de schuldeisers in het oog moeten worden gehouden. Met die belangen heeft saniet te weinig rekening gehouden, aan de voorwaarden heeft saniet zich te weinig gehouden, en dan behoort de schuldsaneringsregeling te stoppen.”
3.8.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Zij hebben in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Appellanten stellen primair dat geen sprake is van een schending van de informatieplicht en de sollicitatie- en arbeidsplicht en dat er geen boedelachterstand is. Subsidiair wordt door appellanten gesteld dat een eventuele schending niet van die omvang is dat zulks zou moeten leiden tot een tussentijdse beëindiging zonder schone lei. Meer subsidiair nemen appellanten het standpunt in dat eventuele schendingen niet (in die mate) aan [appellante] zijn toe te rekenen, waardoor een tussentijdse beëindiging niet op zijn plaats is.
[appellante] erkent dat zich reeds eerder problemen hebben voorgedaan bij de uitvoering van het schuldsaneringstraject. Deze beëindiging kan wat [appellante] betreft echter niet rusten op oude verwijten. Uiteraard kunnen deze in de algehele afweging een rol spelen, maar primair dient er volgens [appellante] te worden beoordeeld hoe de schuldsaneringsregeling is verlopen sinds het moment dat de rechtbank haar nog een kans heeft geboden.
Volgens appellanten blijkt uit het verzoek van de bewindvoerder in eerste aanleg juist dat de informatieplicht sinds de laatste zitting goed werd nagekomen. Het 9e verslag maakt geen melding van enige gebreken. Volgens appellanten neemt de beschermingsbewindvoerder het formele gedeelte van de informatieplicht voor zijn rekening en belt [appellante] met de bewindvoerder als er persoonlijke ontwikkelingen zijn en is deze gang van zaken akkoord bevonden. [appellante] komt dat na en informeert de bewindvoerder tevens af en toe per e-mail. Ter zitting werd [appellante] volgens haar uit het niets geconfronteerd met het gegeven dat zij niet voldoende zou hebben gebeld, terwijl er volgens de bewindvoerder een
afspraak lag om eenmaal per maand te bellen. Mocht [appellante] inderdaad een maandelijks telefoongesprek gemist hebben, dan is haar dat bij gebrek aan substantiële ontwikkelingen ontschoten en dat zou echter niet voldoende reden moeten zijn om de regeling tussentijds te
beëindigen, aldus appelanten. Daarnaast stuit het de beschermingsbewindvoerder tegen de borst dat de kantonrechter het ongeloofwaardig acht dat [appellante] vanuit haar problematiek moeite zou hebben om aan de informatieplicht te voldoen, nu [appellante] laaggeletterd is en er sprake is van een licht verstandelijke beperking (LVB-problematiek).
Op enig moment heeft [appellante] een keuring ondergaan en heeft het UWV vastgesteld dat [appellante] maximaal 20 uur belastbaar is. Volgens appellanten zijn er sedertdien geen arbeidsdeskundige onderzoeken meer gedaan waarop een hogere belastbaarheid kan worden aangenomen. Op enig moment heeft de bewindvoerder contact gehad met de (voormalig) werkgever. Volgens appellanten hebben zij toen, zonder [appellante] of de beschermingsbewindvoerder daar concreet bij te betrekken, de afspraak gemaakt dat [appellante] voor 32 uur ingezet kon worden. Volgens [appellante] heeft zij nooit aangegeven voor 32 uur belastbaar te zijn. [appellante] begrijpt dan ook niet waarop de rechter-commissaris of de WSNP-bewindvoerder kunnen baseren dat het belastbaarheidsrapport van het UWV terzijde kan worden geschoven en zij eenzijdig kunnen bepalen dat [appellante] voor 32 uur belastbaar zou zijn. [appellante] is formeel 20 uur belastbaar en zij dient derhalve in het kader van haar arbeidsverplichting tenminste 20 uur arbeid te verrichten. Mocht de rechter-commissaris of de bewindvoerder van mening zijn dat er een hogere belastbaarheid zou zijn, dan kunnen zij daartoe een nieuw onderzoek gelasten. Volgens appellanten is dat echter niet gebeurd. [appellante] merkt daarnaast nog op dat zij voor zover ze kan beoordelen wel degelijk sinds het begin van haar werkzaamheden altijd minimaal 20 uur heeft gewerkt en regelmatig ook 32 uur of meer. Appellante is derhalve niet tekortgeschoten in haar sollicitatie- en arbeidsverplichting.
Volgens [appellante] is de volledige boedelachterstand toe te rekenen aan het achterstallige salaris. De stelling van de bewindvoerder dat de achterstand echter is berekend met de daadwerkelijke betalingen die zouden zijn binnengekomen bij de beschermingsbewindvoerder, is volgens appelanten pertinent onjuist. Volgens de beschermingsbewindvoerder zou er dan zelfs sprake zijn van een voorstand van € 547,27 (zie productie 3). De rechtbank heeft bovendien de boedelachterstand gemotiveerd op basis van de stukken die achteraf door de bewindvoerder zijn toegezonden, zonder appellanten een kans op wederhoor te bieden. Alleen al vanwege deze procedurele misslag, ligt volgens appellanten het vonnis in eerste aanleg voor vernietiging gereed.
3.8.1.
Hieraan is door en namens appellante ter zitting in hoger beroep – kort weergegeven – toegevoegd dat de uitspraak waarvan beroep verrassend was gezien de goede sfeer op de zitting. Verder is aangegeven dat [appellante] de arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] heeft opgezegd nadat ze in augustus 2023 ander werk bij een schoonmaakbedrijf had gevonden. [appellante] heeft verklaard dat ze bij haar nieuwe werkgever zo’n 32-33 uur per week werkt. Volgens [appellante] doet ze alles met kleine stapjes, maar naar haar idee gaat het beter om de verplichtingen na te komen en informeert ze de beschermingsbewindvoerder voldoende.
3.8.2.
De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven dat hij kan beamen dat de sfeer op de mondelinge behandeling in eerste aanleg aangenaam was. Het vonnis waarvan beroep was dan ook voor hem verrassend. Volgens de beschermingsbewindvoerder is [appellante] hondstrouw en kan zij inderdaad – zoals door de bewindvoerder is aangegeven – moeilijk haar grenzen aangeven. Het is juist dat de beschermingsbewindvoerder veel voor [appellante] doet, maar volgens hem is sprake van een informatiebeperking. De beschermingsbewindvoerder heeft [appellante] namelijk in 2016 tijdens een intake ontmoet. Toen verbleef [appellante] nog in de dagopvang van het [organisatie] . Volgens de beschermingsbewindvoerder wist [appellante] dat zij € 6,80 voor een pakje shag per week betaalde en voor de rest wist ze niets. Nadat de bewindvoerder bedrijven had aangeschreven, is hij erachter gekomen dat [appellante] grote schulden had. Vervolgens heeft [appellante] de vragen van de beschermingsbewindvoerder niet kunnen beantwoorden. De beschermingsbewindvoerder heeft hiermee willen aangeven dat [appellante] een schat van een mens is, maar wanneer je haar vraagt een e-mail te sturen dat dit haar dan niet lukt. De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven dat hij geen psycholoog is, maar dat hij het vermoeden heeft dat er toch iets in haar psyche speelt waardoor ze informatiebeperkt is. Omdat de beschermingsbewindvoerder haar sinds 2016 kent, kan hij het dus wel geloven dat zelfs een telefoontje naar de bewindvoerder te veel gevraagd zou zijn en dat [appellante] dat gewoon psychisch niet voor elkaar krijgt. De beschermingsbewindvoerder zou dan ook graag willen dat [appellante] nog in de gelegenheid wordt gesteld om de WSNP door te zetten.
3.9.
De bewindvoerder heeft in de brief van 8 november 2023 als reactie op het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het hof bericht dat ze kort het verloop van deze WSNP wil schetsen, omdat dit tot de huidige situatie heeft geleid.
Volgens de bewindvoerder is [appellante] in juni 2019 toegelaten tot de WSNP en verricht ze dan al 16 uur per week vrijwilligerswerk bij het [organisatie] . Er wordt dan gesteld dat ze wellicht voor 16 uur beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Volgens de bewindvoerder heeft het UWV in de rapportage van 16 juli 2019 zelfs geconcludeerd dat [appellante] maximaal 20 uur inzetbaar is. Volgens de bewindvoerder wordt dan vervolgens een arbeid- en sollicitatieplicht aan haar opgelegd voor die 20 uur, maar solliciteert [appellante] niet.
In het 6e verslag heeft de bewindvoerder opnieuw (zie de eerdere verslagen) geconstateerd dat [appellante] ongewijzigd de arbeid- en sollicitatieplicht niet is nagekomen en dat zij zeer matig informeert. Daarop volgt de behandeling van het verzoek TEB (tussentijdse beëindiging) op 20 januari 2022. Volgens de bewindvoerder wordt deze zitting aangehouden, wordt met behulp van de beschermingsbewindvoerder een baan gevonden bij een schoonmaakbedrijf en besluit de rechtbank dat [appellante] (dan al) een laatste kans wordt gegund en dat de looptijd van de WSNP met twee jaar wordt verlengd.
Volgens de bewindvoerder gaat [appellante] in maart 2022 werken en verloopt dat de eerste 4-5 maanden prima. [appellante] werkt, uitdrukkelijk op eigen verzoek, zelfs meer dan de opgelegde 20-24 uur per week. Zo tegen juli-augustus 2022 gaat het volgens de bewindvoerder echter minder goed. [appellante] meent dat ze heel veel werkt, maar volgens de bewindvoerder blijkt dat uit de sporadische loonstroken niet en verlopen ook de betalingen van de werkgever steeds grilliger. Er wordt dan naar mening van de bewindvoerder te weinig actie ondernomen om dit tij te keren (zoals een loonvorderingsprocedure). Volgens de bewindvoerder blijft het een en ander voortduren en leidt dit na het 8ste verslag weer tot een hoorzitting in maart 2023. Na dit verhoor zijn de contacten met [appellante] volgens de bewindvoerder beter verlopen. Volgens de bewindvoerder heeft [appellante] regelmatig gebeld of gemaild, maar op vragen over het werk reageert ze niet (zie de e-mailberichten van de periode maart tot en met juli 2023). Het werk c.q. de betalingen blijven een probleem en in het 9e verslag (juni 2023) heeft de bewindvoerder dan ook niet anders kunnen concluderen dan dat het niet loopt zoals afgesproken tijdens het verhoor in maart 2023 en wordt opnieuw om een tussentijdse beëindiging verzocht.
De bewindvoerder heeft betwist dat zij met de werkgever zou hebben geregeld dat [appellante] meer uren zou kunnen werken als ze eigen vervoer had. Volgens de bewindvoerder heeft [appellante] al in de eerste werkweek in maart 2022 zelf aangegeven dat ze meer dan 20 uur wil werken en dat ze een auto wil om meer arbeidsplaatsen te bereiken. De bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder zijn hiermee uiteindelijk, na aandringen van [appellante] en tegen het advies van de bewindvoerder in, akkoord gegaan. De aanschaf van een auto was uitdrukkelijk verbonden met het verrichten van meer werkuren en op uitdrukkelijk verzoek van (de werkgever en) [appellante] , aldus de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft in februari 2023 een gesprek gehad met de werkgever, omdat hij [appellante] niet opriep voor de 32 uur die toegezegd zouden zijn. Volgens de bewindvoerder kwamen de werkuren enkel ter sprake, omdat niet werd voldaan aan de afspraak uit maart 2020 [het hof begrijpt 2022] dat [appellante] , met beschikking van een auto, meer dan 20 uur per week zou worden ingezet.
De bewindvoerder heeft erkend dat nergens duidelijk opdracht is gegeven om méér dan 20 uur te werken, maar [appellante] wilde dat zelf.
Volgens de bewindvoerder is het VTLB terecht gebaseerd op de bijstandsnorm (groep 1), is de herberekening van het VTLB (bijlage 3) gebaseerd op het gemiddeld inkomen conform de loonstroken (maart t/m mei 2022) en dient deze herberekening nog vastgesteld te worden door de rechter-commissaris. Volgens de bewindvoerder is er nu (t/m oktober 2023) sprake van een licht surplus van € 372,55. Wat aan loon uit de loonvorderingsprocedure komt, hoort volgens de bewindvoerder nog aan de boedel. In de tabel zijn enkel de daadwerkelijk ontvangen gelden uit loon, uitkering dan wel gelden die zonder meer aan de boedel horen, opgenomen. De beschermingsbewindvoerder laat volgens de bewindvoerder de inkomsten uit WWB echter volledig buiten beschouwing.
Op basis van de arbeids- en sollicitatieplicht en de informatieplicht heeft de rechtbank terecht de WSNP volgens de bewindvoerder zonder schone lei beëindigd. Op basis van de boedelachterstand is dat niet het geval. Volgens de bewindvoerder zijn er wellicht verzachtende omstandigheden gezien de persoonlijke beperkingen van [appellante] , maar blijft de vraag of dit in casu voldoende reden is om af te zien van het niet nakomen van de verplichtingen.
3.9.1.
De bewindvoerder heeft hieraan ter zitting in hoger beroep – kort weergegeven – toegevoegd dat zij herkent dat de zitting in eerste aanleg aangenaam was en dat daarom de uitspraak onaangenaam voelde.
Volgens de bewindvoerder is [appellante] loyaal. De bewindvoerder zou willen dat [appellante] slaagt, maar de bewindvoerder is er wel voor de schuldeisers.
Ten aanzien van de informatieplicht heeft de bewindvoerder aangegeven dat ze met [appellante] ‘over koetjes en kalfjes praat’, zodat de bewindvoerder contact met haar kan krijgen, maar dat ze op inhoudelijke vragen vervolgens geen reactie krijgt. Zo heeft de bewindvoerder pas op de dag van de mondelinge behandeling in eerste aanleg vernomen dat [appellante] inmiddels een andere baan heeft. Volgens de bewindvoerder heeft ze recent weer een e-mail van [appellante] ontvangen en informeert ze nu wel.
De bewindvoerder heeft bevestigd dat geen sprake is van een boedelachterstand, maar dat er sprake is van een overschot.
Verder heeft de bewindvoerder verklaard dat ze het niet erg had gevonden als de rechtbank had beslist dat [appellante] ‘de rit mocht uitzitten’ en dus in de schuldsanering mocht blijven. Als [appellante] in de WSNP blijft, dan zal de bewindvoerder ervoor zorgen dat er een nieuwe urenbelasting wordt vastgesteld.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
De beschermingsbewindvoerder is niet-ontvankelijk
3.10.1.
Het beroepschrift is ingediend namens [appellante] en namens de beschermingsbewindvoerder. Ten aanzien van de vraag of zij beiden in het hoger beroep ontvankelijk zijn, geldt het volgende.
3.10.2.
Artikel 1:441 lid 1 BW bepaalt dat tijdens het bewind de beschermingsbewindvoerder bij de vervulling van zijn of haar taak de rechthebbende (degene wiens goederen onder bewind zijn gesteld) in en buiten rechte vertegenwoordigt. Of de rechthebbende in een procedure bevoegd is zelf als formele procespartij op te treden, hangt dus ervan af of het voeren van de desbetreffende procedure tot de taak van de beschermingsbewindvoerder behoort. Vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010, r.o. 3.3 en HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, r.o. 3.3.2.
3.10.3.
In de beschikking van 17 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:751) heeft de Hoge Raad overwogen dat het tot de taak van de beschermingsbewindvoerder behoort om in het geval waarin op de rechthebbende de schuldsaneringsregeling is toegepast, ervoor te zorgen dat het VTLB en de boedelbijdrage juist worden vastgesteld. Daarmee kan de beschermingsbewindvoerder namelijk bijdragen aan het stabiliseren van de financiële situatie van de rechthebbende. Dit betekent dat de beschermingsbewindvoerder in procedures die de vraag betreffen welk deel van het inkomen in het kader van de schuldsaneringsregeling aan de boedel dient te worden afgedragen, op grond van artikel 1:441 lid 1 BW de rechthebbende in rechte vertegenwoordigt. De rechthebbende kan in dergelijke procedures niet zelf als formele procespartij optreden.
3.10.4.
In de onderhavige zaak heeft de procedure betrekking op de beslissing van de rechtbank om de schuldsanering van [appellante] tussentijds te beëindigen als bedoeld in artikel 350 lid 3 sub c Fw. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, betekent dit dat [appellante] in de onderhavige procedure wel zelfstandig kan optreden en dat de beschermingsbewindvoerder [appellante] tegen die beslissing niet vertegenwoordigt. De beschermingsbewindvoerder zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. [appellante] zal (wel) in haar hoger beroep worden ontvangen. Het hof doet verder recht op het door [appellante] zelf ingestelde hoger beroep.
Geen tussentijdse beëindiging
3.11.1.
Op grond van artikel 350 lid 1 Fw kan de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel van een of meer schuldeisers. Zij kan dit ook ambtshalve doen. Een beëindiging geschiedt ingevolge artikel 350 lid 3 onder c Fw indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert (c-grond).
3.11.2.
Het hof is van oordeel dat [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet (volledig gedurende de schuldsanering) naar behoren is nagekomen, zoals de arbeids- en sollicitatieplicht en de informatieplicht.
3.11.3.
De vraag die voorligt is of dit ertoe moet leiden dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd op grond van de c-grond. Naar het oordeel van het hof moet deze vraag, gezien alle omstandigheden van dit geval en rekening houdend met de persoon [appellante] , ontkennend worden beantwoord.
3.11.4.
Het is aan het hof namelijk in het bijzonder gebleken dat thans geen sprake is van een boedelachterstand. De bewindvoerder heeft in de brief van 8 november 2023 als reactie op het beroepschrift al aangegeven dat er sprake is van een licht surplus van € 372,55. Door de bewindvoerder is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep opnieuw bevestigd dat er geen sprake is van een boedelachterstand.
3.11.5.
Ten aanzien van de sollicitatie- en arbeidsplicht overweegt het hof als volgt. Op 8 september 2020 is [appellante] gehoord door de rechter-commissaris en is er een arbeids- en sollicitatieplicht voor 20 uur per week aan haar opgelegd.
Vervolgens heeft [appellante] in maart 2022 zelf aangegeven meer te willen werken bij haar werkgever [bedrijf] en dat zij dan een auto nodig heeft. De bewindvoerder heeft daarmee uiteindelijk ingestemd onder de voorwaarde dat er daadwerkelijk meer uren zouden worden gemaakt. Weliswaar heeft [appellante] niet al die tijd de door de werkgever toegezegde 32 uur per week gewerkt, maar er heeft door de RC ook geen formele aanpassing van het aantal uren plaatsgevonden. Formeel gezien is de arbeids- en sollicitatieplicht dus op 20 uur per week blijven staan. Het is het hof niet gebleken dat [appellante] dat aantal uur niet is nagekomen.
Uit het proces-verbaal van het verhoor gehouden op 9 maart 2023 blijkt dat [appellante] volgens de rechter-commissaris op zoek moet gaan naar een andere werkgever, nu de werkgever misbruik van haar maakt – zo werd het loon niet (volledig) betaald – en de resterende looptijd wel perfect moet verlopen. Dat heeft [appellante] vervolgens ook gedaan. Ter zitting in hoger beroep is door en namens [appellante] namelijk aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst met [bedrijf] heeft opgezegd nadat ze in augustus 2023 ander werk bij een schoonmaakbedrijf had gevonden voor zo’n 32-33 uur in de week. [appellante] is dus van werk naar werk gegaan en komt daarmee alsnog de afspraken na die met de bewindvoerder over de auto zijn gemaakt. Daarmee spaart ze ook voor de schuldeisers. Ondertussen is namens [appellante] een loonvorderingsprocedure gestart om van haar vorige werkgever het achterstallig loon te verkrijgen.
3.11.6.
Ten aanzien van de informatieplicht is het aan het hof gebleken dat de informatieverstrekking inderdaad niet altijd goed is gegaan. Aan het hof is het ook gebleken dat de bewindvoerder – al dan niet via de beschermingsbewindvoerder – wel de meeste informatie uiteindelijk heeft ontvangen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder aangegeven dat ze recent weer een e-mail van [appellante] heeft ontvangen en dat ze nu wel informeert.
3.11.7.
Gezien alle voornoemde omstandigheden van dit geval die aan het hof zijn gebleken – er is geen boedelachterstand maar juist een overschot, [appellante] werkt al geruime tijd meer dan de formele 20 uur, er is gespaard en de informatie wordt (via de beschermingsbewindvoerder) verstrekt –, is het hof van oordeel dat [appellante] ondanks de wel geconstateerde tekortkomingen, toch in de gelegenheid moet worden gesteld de schuldsanering tot een goed einde te brengen. Het hof heeft in zijn oordeel ook meegenomen dat zowel de beschermingsbewindvoerder als de bewindvoerder positief waren over [appellante] . Ook speelt mee dat bij het hof de indruk is ontstaan dat het bij [appellante] niet een kwestie is van ‘niet willen’, maar dat zij tegen haar beperkingen aanloopt.
3.11.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt en dat het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling (alsnog) moet worden afgewezen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep dan ook vernietigen.
3.11.9.
Het hof merkt daarbij nadrukkelijk op – nu appellante eerder al een allerlaatste kans heeft gekregen – dat appellante zich tijdens de gehele resterende looptijd stipt moet houden aan
alleverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. Als blijkt dat appellante deze verplichtingen niet nakomt, dan moet alsnog opnieuw geoordeeld worden over een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei. Of de schuldsanering ten aanzien van appellante moet worden beëindigd met of zonder schone lei, is allereerst ter beoordeling van de rechtbank die daarover moet beslissen. De rechtbank (c.q. de rechter-commissaris in het kader van zijn adviesrol) zal dan moeten beoordelen of appellante de hiervoor bedoelde verplichtingen volledig, althans in voldoende mate, is nagekomen.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk in zijn beroep;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en
wijst af de verzochte tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en C.M. Molhuysen, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2023.