ECLI:NL:GHSHE:2023:4031

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.308.156_01 en 200.398.545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling, alimentatie en financiële afwikkeling van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling, kinder- en partneralimentatie, en de financiële afwikkeling van de echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.V. Scheffer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2021, die op 17 februari 2022 is hersteld. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.G.F.M. Dusée-Gloudemans, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak betreft onder andere het hoofdverblijf van de kinderen, de zorgregeling, en de alimentatieverplichtingen van de man. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in een co-ouderschapsregeling moeten worden geplaatst, waarbij de zorg en opvoeding gelijkwaardig tussen beide ouders wordt verdeeld. De man is verplicht om € 11,-- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de vrouw de woning mag overnemen, maar het hof heeft de voorwaarden voor deze overname aangescherpt en een bindende taxatie van de woning gelast. De vrouw moet ook een gebruiksvergoeding aan de man betalen voor de periode waarin zij de woning alleen heeft gebruikt. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de noodzaak van een constructieve samenwerking in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.308.156/01 en 200.308.545/01
zaaknummer rechtbank : C/01/360336 / FA RK 20-3150
beschikking van de meervoudige kamer van 30 november 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.G.F.M. Dusée-Gloudemans te Oss.
In zijn hoedanigheid als omschreven in art. 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

Aan het hof ligt voor het hoofdverblijf van de kinderen, de zorgregeling tussen hen en de man, de kinder- en partneralimentatie en de financiële afwikkeling van de echtscheiding.

2.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 21 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking is verbeterd bij herstelbeschikking van 17 februari 2022.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
De man is op 21 maart 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 21 december 2021, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022.
3.2.
De vrouw heeft op 23 mei 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
3.3.
De man heeft op 5 juli 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
3.4.
De procedure in hoger beroep betreffende het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinder- en partneralimentatie is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.308.156/01. De procedure in hoger beroep betreffende de verdeling is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.308.545/01.
3.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 17 augustus 2023 met producties 30 tot en met 35;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 augustus 2023 met producties 37 tot en met 66.
3.6.
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2023 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Scheffer;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Dusée-Gloudemans;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
3.7.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

4.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
a. a) Partijen zijn op 27 september 2005 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
b) Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
c) Op 8 juli 2020 heeft de man een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Daarop is bij de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022, de echtscheiding uitgesproken.

5.De omvang van het geschil

5.1.
Bij de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022, heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw;
  • een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven;
  • bepaald dat de man € 85,76 per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • bepaald dat de man € 135,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap gelast als aangegeven onder 2.9.9., 2.9.10., 2.9.16. en 2.9.19. van de bestreden beschikking;
  • de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling (waaronder begrepen de regeling ten aanzien van de vakanties en feestdagen) en de beslissing ter zake de kinder- en partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad bepaald.
De rechtbank heeft bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt;
5.2.
De grieven van de man gaan over:
- de zorgregeling (grief I);
- het hoofdverblijf (grief II);
- de kinderalimentatie (grief III);
- de partneralimentatie (grief IV) en
- de verdeling (V t/m VIII);
- de gebruiksvergoeding (grief IX);
- de verrekening (grief X).
5.2.1.
De man verzoekt, na aanvulling ter mondelinge behandeling:
de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022, te vernietigen voor zover hij daartegen is opgekomen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van de zorgregeling
- een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat:
primair
de kinderen in de weken buiten de schoolvakanties, in een vier wekelijkse cyclus, bij de vrouw verblijven: de eerste week van maandag 19.00 uur tot en met donderdag 19.00 uur, de tweede week van woensdag 19.00 uur tot en met de derde week donderdag 19.00 uur en de vierde week van maandag 19.00 uur tot en met donderdag 19.00 uur, en de rest van de tijd bij de man (conform het schema bij prod. 25 bij het hoger beroepschrift);
subsidiair
de kinderen in de weken buiten de schoolvakanties de ene week van woensdag 19.00 uur tot (de volgende) woensdag 19.00 uur bij de man verblijven, en de andere week van woensdag 19.00 uur tot (de volgende) woensdag 19.00 uur bij de vrouw;
meer subsidiair
de kinderen in de weken buiten de schoolvakanties in de oneven weken van zondag 19.00 uur tot dinsdag 12.00 uur, in de even weken van donderdag 17.00 uur tot maandag 12.00 uur, in de oneven weken van donderdag 12.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de man zullen verblijven;
de kinderen tijdens de schoolvakanties:
in de zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken en in de kerstvakantie en meivakantie (van twee weken) gedurende een week bij de man verblijven, waarbij partijen jaarlijks om en om (de man voor het eerst in 2022, de vrouw in 2023, en zo verder) als eerste recht hebben om de betreffende weken aan te wijzen;
in de herfstvakantie en in de carnavalsvakantie gedurende een week, waarbij in het ene jaar de kinderen in de herfstvakantie bij de man verblijven en in de carnavalsvakantie bij de vrouw en in het andere jaar andersom, waarbij partijen jaarlijks om en om (de man voor het eerst in 2022, de vrouw in 2023, en zo verder) als eerste mogen kiezen gedurende welke van deze vakanties de kinderen bij deze partij zullen zijn;
met de bepaling dat iedere vakantie start op de vrijdag na school (of uiterlijk om 12.00 uur) en loopt tot maandag na die vakantie naar school (of uiterlijk 12.00 uur) en dat de wisseldag in de vakantie is de zaterdag in het midden van die vakantie om 12.00 uur;
en voor wat betreft de verdeling bijzondere dagen dat de kinderen op Moederdag bij vrouw verblijven en op Vaderdag bij de man, namelijk vanaf de dag vóór hun Vader- of Moederdag 20.00 uur tot en met de dag erna 12.00 uur;
alle overige niet benoemde vrije dagen van de kinderen en of feestdagen geldt de reguliere zorgregeling.
en voor wat betreft de verjaardagen:
[minderjarige 1] haar verjaardag samen met [minderjarige 2] in de even jaren bij de vrouw viert, en in de oneven jaren bij de man, en dat [minderjarige 2] zijn verjaardag samen met [minderjarige 1] in de oneven jaren bij de vrouw viert, en in de even jaren bij de man, namelijk vanaf de dag vóór hun verjaardag 20.00 uur tot en met de dag erna 12.00 uur, en dat de kinderen op de verjaardagen van de man en de vrouw bij hen verblijven tevens vanaf de dag vóór hun verjaardag 20.00 uur tot en met de dag erna 12.00 uur;
ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen
- het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw te bepalen;
ten aanzien van de kinderalimentatie
- de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op € 11,-- per kind per maand;
ten aanzien van de partneralimentatie
- de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op nihil;
ten aanzien van de verdeling van de woning
- met betrekking tot de voormalig echtelijke woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning) te bepalen dat:
de man en de vrouw binnen twee weken na de datum van de beschikking gezamenlijk een door de man te benoemen makelaar opdracht dienen te geven tot verkoop van de woning tegen een door de makelaar vast te stellen vraag- en laatprijs;
indien de man en de vrouw niet binnen voornoemde twee weken na de beschikking gezamenlijk de door de man te benoemen makelaar opdracht hebben gegeven tot verkoop van de woning, de man (alléén) bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht tot verkoop aan deze makelaar tegen een door de makelaar in overleg met de man vast te stellen vraag- en laatprijs;
de vrouw te allen tijde haar medewerking dient te verlenen aan bezichtiging van de woning door de makelaar en potentiële kopers;
de man en de vrouw in overleg met de makelaar een verkoopovereenkomst (zullen) aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens de man en de vrouw en de makelaar, gezien de onroerend goed markt ter plaatse, en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval de man en de vrouw het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend vaststellen;
als de verkoopprijs bindend is vastgesteld de man en de vrouw verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan koper;
de netto verkoopopbrengst van de woning, verminderd met de kosten van de verkoop, bij helfte dient te worden verdeeld tussen de man en de vrouw;
ten aanzien van het gebruik van de woning door de vrouw
- te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na de datum van de beschikking over de periode van 12 juni 2020 tot en met 30 oktober 2021 een gebruiksvergoeding aan de man dient te betalen van € 2.565,84, alsmede over de periode vanaf 1 november 2021 tot de datum van de overdracht van de woning aan een derde € 166,67 per maand;
ten aanzien van de bankrekeningen op naam van de man en de bankrekeningen op naam van de vrouw
- met betrekking tot de verdeling van de bankrekeningen te bepalen dat de vrouw de man binnen zeven dagen na de datum van de beschikking dient te voldoen het bedrag van € 6.270,33;
ten aanzien van door de vrouw aan de man te betalen bedragen
- te bepalen dat de vrouw de man binnen twee weken na de datum van de beschikking dient te voldoen de bedragen van € 795,09, € 324,60 en € 125,14;
ten aanzien van de inboedel
- primair te bepalen dat van de inboedel aan de man wordt toegedeeld de goederen en het gereedschap die vermeld staan op de lijsten bij producties 32 en 33 bij dit hoger beroepschrift zonder nadere verrekening en voorts te bepalen dat de vrouw binnen één week na de datum van de beschikking onderbouwd opgaaf dient te doen van de goederen uit de woning die zij verkocht heeft en de opbrengsten daarvan en dat zij de helft van de totaalopbrengst binnen twee weken na de datum van de beschikking aan de man dient te betalen. Subsidiair te bepalen dat de inboedel van partijen wordt verdeeld ten overstaan van een door het hof te benoemen notaris, binnen één maand na de datum van de beschikking.
5.3.
De grief van de vrouw gaat over de peildatum en over een aantal verrekenvorderingen.
5.3.1.
De vrouw heeft in het principaal hoger beroep verzocht de grieven van de man af te wijzen en de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022, in stand te laten.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt zij de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022, te vernietigen en opnieuw rechtdoende of alsnog en aanvullend, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
a. de partij die de keuze heeft voor de vakanties, deze keuze uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vakanties vallen, doorgeeft aan de andere partij;
de man € 147,-- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
de man € 196,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
de vrouw de woning mag overnemen voor de getaxeerde waarde van € 420.000,--, onder de verdere voorwaarden zoals door de rechtbank opgenomen onder punt 2.9.9. van de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022, met als aanvulling dat het hof de vrouw machtigt om, namens de man, alles te doen om te bewerkstelligen dat het aandeel van de man in de woning en in de daarop rustende hypotheekschuld aan haar wordt overgedragen met ontslag en uitkoop van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schuld;
deze beschikking op grond van art. 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de man en die als zodanig in de plaats treedt van de wilsverklaringen van de man die nodig zijn voor de rechtshandelingen om het onder punt d) te bewerkstelligen;
van de inboedel ieder van partijen de goederen behoudt die hij/zij onder zich heeft en de man € 6.792,45 aan de vrouw dient te voldoen, uiterlijk te betalen binnen twee weken na afgifte van de door het hof te wijzen beschikking;
voor de verdeling van de banksaldi 8 juli 2020 als peildatum geldt;
de ING Groei Groter Rekeningen met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] door de vrouw zullen worden beheerd en dat de vrouw houder is van de polissen met de nummers [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] ;
i. de man binnen twee weken na de datum van afgifte van de beschikking aan de vrouw dient te voldoen de bedragen van € 1.004,97, € 506,--, € 281,50, € 150,47 en € 83,47 alsmede de helft van de nog te verrekenen gemeentelijke heffingen en de waterschapslasten vanaf 1 januari 2022;
bij een peildatum van 1 februari 2020 de man binnen twee weken na de datum van afgifte van de beschikking aan de vrouw aanvullend dient te voldoen de bedragen van € 362,48, € 57,52, € 18,--, € 49,80 en € 60,--.
5.3.2.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat het verzoek om partneralimentatie (het hof begrijpt: alsnog) wordt afgewezen en haar verzoek ten aanzien van de partneralimentatie ingetrokken. Gelet hierop zal het hof de beschikking van de rechtbank vernietigen en het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud alsnog afwijzen. Grief IV van de man behoeft daarmee geen bespreking.
5.4.
De man heeft in het incidenteel hoger beroep verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
5.5.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

6.De motivering van de beslissing

De zorgregeling
De standpunten
6.1.1.
De
manvoert, samengevat, het volgende aan.
De zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld, is niet in het belang van de kinderen. Zij kunnen nu veel minder tijd met hem doorbrengen dan zij willen en ook gewend waren onder de regeling die in het kader van de voorlopige voorzieningen was vastgesteld. Er zijn nu veel wisselmomenten, die bovendien op school plaatsvinden en de vrijdagavond waarop de kinderen eens per twee weken bij hem zijn, is erg kort. Hij is nu veel minder betrokken bij het leven van de kinderen en staat regelmatig buiten spel. De kinderen voelen zich fijn bij hem. Bij de vrouw voelen zij zich niet prettig. Zij heeft een nieuwe baan en de regeling combineert niet goed met haar werkrooster. Als de echtscheiding is afgerond, komt er meer rust en zou er net als eerst een co-ouderschapsregeling kunnen worden uitgevoerd.
De regeling ten aanzien van feest- en vakantiedagen dient, om discussies te vermijden, worden aangevuld met wisseltijden en de tijden waarop de vakantie begint en eindigt. Ook moet aanvullend worden bepaald dat de kinderen om het jaar hun verjaardagen in het bijzijn van het andere kind bij één van de ouders mogen vieren (met tijden erbij) en dit geldt ook voor de verjaardagen van partijen. Als geen co-ouderschap wordt vastgesteld, dan moeten ook de overige feestdagen bij helfte worden verdeeld.
6.1.2.
De
vrouwvoert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met de werkdagen van partijen en heeft het aantal wisselingen beperkt. De kinderen zijn nu veel rustiger dan tijdens de regeling die in het kader van de voorlopige voorzieningen was vastgesteld. In de tijd dat de kinderen bij haar zijn, hebben zij veelvuldig contact met de man. De vrouw stimuleert dat ook. De zorgregeling combineert (wel) goed met haar werk. Zij is voor haar werk alleen van locatie veranderd. De regeling die de man voorstelt is niet haalbaar qua werk, biedt haar bijna geen kwalitatieve tijd meer met de kinderen en maakt dat er meer opvang nodig is. De vakantieregeling die de man voorstelt is wel akkoord, zij het dat voor de verjaardagen van de kinderen, die meestal in de vakanties vallen, de vakantieregeling moet worden aangehouden, om teveel wisselingen te voorkomen.
6.1.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de man in de zorgregeling een meer gelijkwaardige rol te geven. Omdat er in die situatie meer overleg nodig zal zijn, adviseert de raad psycho-educatie voor de ouders.
Het oordeel van het hof
6.1.4.
Ingevolge art. 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op art. 1:253a lid 2 aanhef en sub a BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
6.1.5.
Het hof stelt vast dat de man en de vrouw niet goed met elkaar communiceren en samenwerken. In het kader van hulp bij scheiding hebben zij bij [instantie] een traject ouderschapsbemiddeling gevolgd. Hoewel zij zich daar hebben ingezet en ‘kleine stappen’ hebben gemaakt, is het hen (nog) gelukt niet om dit door te zetten naar de praktijk. Constructief communiceren en maken van afspraken over de kinderen lukt hen (nog) niet. Omdat dit mogelijk te maken heeft met de nog lopende juridische procedures, heeft [instantie] partijen geadviseerd deze procedure(s) eerst af te ronden en dan een nieuw hulpverleningstraject aan te gaan. Partijen hebben daarmee ingestemd (verslag [instantie] prod. 40 van de man). Daartegenover staat dat in de thuissituatie bij elk van partijen sprake is van ‘stabiele en langdurige veiligheid’ (brief van Veilig Thuis aan de man van 23 juni 2023, prod. 44 van de man) en dat [minderjarige 1] uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven meer tijd bij de man te willen doorbrengen. De raad adviseert om die reden een gelijkwaardiger rol van de man in de zorgregeling. Die gelijkwaardige rol was er reeds in de zorgregeling die in het kader van de voorlopige voorzieningen was vastgesteld en niet gebleken is dat de kinderen toen meer last hadden van de gebrekkige communicatie tussen partijen dan zij thans hebben onder de zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld.
In het licht van het voorgaande zal een co-ouderschapsregeling met zo min mogelijk wisselingen worden vastgesteld. Het subsidiaire verzoek van de man, te bepalen dat de kinderen buiten de schoolvakanties de ene week van woensdag 19.00 uur tot (de volgende) woensdag 19.00 uur bij hem verblijven en de andere week van woensdag 19.00 uur tot (de volgende) woensdag 19.00 uur bij de vrouw zal daarom worden toegewezen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de vrouw inmiddels evenveel werkt als de man zodat zij beiden evenveel beschikbaar zijn.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, hebben de kinderen beide ouders nodig, maar gaat gelijkwaardig ouderschap over meer dan de hoeveelheid tijd die de kinderen bij ieder van hen doorbrengen. Het gaat er vooral om dat partijen elkaar als ouders respecteren en elkaar een rol gunnen in het leven van de kinderen. Het hof geeft ouders daarom mee om, overeenkomstig het advies van zowel de raad als [instantie] , in het belang van de kinderen (opnieuw) een hulpverleningstraject (psycho-educatie) aan te gaan.
De vakantieregeling
6.1.6.
Het hof ziet in de verzoeken van partijen aanleiding de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling als volgt te wijzigen:
- in de schoolvakanties verblijven de kinderen:
o in de zomervakantie:
in de even jaren de eerste drie aaneengesloten weken bij de man en de daaropvolgende drie aaneengesloten weken bij de vrouw en in de oneven jaren in omgekeerde volgorde:
o in de kerstvakantie en meivakantie (van twee weken):
in de even jaren de eerste week bij de man en de daaropvolgende week bij de vrouw en in de oneven jaren in omgekeerde volgorde;
o in de herfstvakantie en de carnavalsvakantie (van een week):
in de even jaren in de herfstvakantie bij de man en in de carnavalsvakantie bij de vrouw en in de oneven jaren andersom;
- iedere vakantie start op de vrijdag na school (of uiterlijk om 12.00 uur) en eindigt op maandag na die vakantie naar school (of uiterlijk 12.00 uur) en de wisseldag in de vakantie (van meer dan één week) is de zaterdag in het midden van die vakantie om 12.00 uur;
- de kinderen verblijven op Moederdag bij de vrouw en op Vaderdag bij de man, ingaande de zaterdag vóór Vader- of Moederdag 20.00 uur tot en met de maandag erna 12.00 uur;
- voor de overige feestdagen (en verjaardagen) geldt dat de kinderen bij de ouder verblijven bij wie zij conform de reguliere zorgregeling zijn, tenzij partijen hierover andere afspraken maken.
Het hof zal de andersluidende verzoeken van partijen afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
6.2.1.
De man verzoekt voorwaardelijk, indien een co-ouderschap of een voor hem ruimere zorgregeling wordt vastgesteld, het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw te bepalen.
6.2.2.
De vrouw verzoekt dit verzoek van de man af te wijzen.
6.2.3.
Volgens de raad zijn er geen zwaarwegende argumenten om het hoofdverblijf te wijzigen.
6.2.4.
Het hof overweegt als volgt. Aannemelijk is dat een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , zoals door de man verzocht, ertoe zal leiden dat partijen meer met elkaar moeten communiceren. Nu partijen, zoals hiervóór overwogen, daartoe (nog) niet in staat zijn, heeft een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] voor haar op dit moment geen meerwaarde en acht het hof die wijziging niet in haar belang. Het hof zal het (voorwaardelijke) verzoek daarom afwijzen.
De kinderalimentatie
Behoefte van de kinderen
6.3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2020 € 418,--
per kind per maand bedroeg. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de behoefte per 1 januari 2023 € 453,64 per kind per maand.
Ingangsdatum
6.3.2.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, is niet in geschil, zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt. Omdat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven, ligt de ingangsdatum in ieder geval niet voor de tweede helft van 2023.
Het hof zal de kinderalimentatie hierna vaststellen aan de hand van de meest recente inkomensgegevens van partijen.
Draagkracht man
6.3.3.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificaties van mei tot en met juli 2023 € 2.320,70 bruto per maand, te verminderen met pensioenpremie en een premie aanvulling WW en WGA en te vermeerderen met vakantiegeld.
Het hof houdt rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Anders dan de rechtbank, houdt het hof rekening met de forfaitaire woonlast. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard daartegen geen bezwaar (meer) te hebben en het hof heeft ook geen aanwijzingen dat de werkelijke woonlasten van de man aanmerkelijk en duurzaam lager zijn dan het forfaitaire bedrag.
Onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte en van deze beschikking deel uitmakende berekening begroot het hof de draagkracht van de man op € 202,-- per maand.
Draagkracht vrouw
6.3.4.
Het inkomen van de vrouw bedraagt blijkens de salarisspecificaties van mei tot en met juli 2023 € 2.394,-- bruto per maand, te verminderen met pensioenpremie en een premie aanvulling WW en WGA en te vermeerderen met vakantiegeld.
Het hof houdt rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en een kindgebonden budget van € 7.300,--.
Onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte en van deze beschikking deel uitmakende berekening begroot het hof de draagkracht van de vrouw op € 624,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking
6.3.5.
De totale draagkracht van partijen bedraagt (202 + 624) € 826,-- per maand. Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen (van € 907,28 per maand) te voorzien. Dit betekent dat er geen grond is voor een draagkrachtvergelijking.
Zorgkorting
6.3.6.
Zoals hiervoor overwogen, zal het hof een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen. Het hof zal daarom uitgaan van een zorgkorting van 35% van de totale behoefte. Dit komt in 2023 neer op een bedrag van € 317,55 (35% van € 907,28) per maand voor beide kinderen. Het tekort aan draagkracht van partijen om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, vermindert de zorgkorting. Het tekort bedraagt € 81,28 per maand. Gelijke toerekening van het tekort aan de beide ouders, leidt tot toerekening van de helft van het tekort, dus met € 40,64. Toepassing van de resterende zorgkorting van € 276,91 brengt, gezien zijn draagkracht van € 202,-- mee, dat de man geen ruimte heeft voor een bijdrage in de kosten van de kinderen aan de vrouw.
De slotsom
6.3.7.
Gelet op de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep zal het hof, overeenkomstig het verzoek van de man, zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vaststellen op € 11,-- per kind per maand.
De verdeling
De woning (grief V)
6.4.1.
Met grief V komt de man op tegen rov. 2.9.9. van de bestreden beschikking. Daarin heeft de rechtbank de verdeling gelast in die zin dat:
- de woning wordt toegedeeld aan de vrouw indien zij daartoe financieel in staat is;
- de waarde waartegen de vrouw de woning mag overnemen in onderling overleg tussen partijen dient te worden vastgesteld en
- de woning dient te worden getaxeerd door taxateur/makelaar [taxateur/makelaar] (hierna: [taxateur/makelaar] ).
6.4.2.
De
manvoert het volgende aan. De woning is getaxeerd op € 420.000,-- en, zoals blijkt uit de e-mail van 18 februari 2022 (prod. 30), zijn partijen het erover eens geworden dat de vrouw de woning voor € 434.500,-- mag overnemen. De vrouw is er vervolgens niet in geslaagd de woning binnen de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn van vier maanden aan zich te laten toedelen. Daarom dient de woning nu te worden verkocht. De vrouw heeft haar tijd gehad.
6.4.3.
De
vrouwweerspreekt dat partijen het eens waren over de prijs van de woning. De waarde van de woning is € 420.000,--. Bij een prijs rond de taxatiewaarde en de toezegging van een derde haar te helpen bij de financiering, heeft zij goede hoop de woning te kunnen overnemen.
6.4.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
De door de rechtbank gelaste verdeling van de woning heeft niet geleid tot verdeling. Partijen zijn het niet eens geworden over de prijs waartegen de vrouw de woning mag overnemen. De man stelt wel dat partijen het erover eens waren dat de vrouw de woning voor € 434.500,-- mag overnemen, maar de vrouw betwist dit en uit de e-mail van 18 februari 2022 blijkt niet dat de man akkoord gaat met de voorwaarden die de vrouw in haar e-mail van 13 februari 2022 had gesteld voor haar instemming met een overname tegen € 434.500,-- (te weten: niet in hoger beroep gaan en de akte van berusting tekenen).
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht dat de woning aan haar wordt toegedeeld, de man wil dat de woning wordt verkocht. Nu het stranden van de door de rechtbank gelaste verdeling geen van beide partijen valt aan te rekenen (daarvan is niet gebleken), de vrouw de woning nog steeds wil overnemen, ‘vooral ook voor de kinderen’, en zij verwacht dat zij, met steun van een derde en bij een waarde ongeveer gelijk aan de getaxeerde waarde, financieel daartoe ook in staat is, ziet het hof aanleiding haar eerst de mogelijkheid te bieden te woning over te nemen. Dit laatste tegen de waarde van de woning per datum bestreden beschikking, omdat in hoger beroep in de kern alleen de waarde van de woning in geschil is (in die zin HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176).
6.4.5.
Om uit de impasse over de waarde van de woning te komen, zal het hof bepalen dat er een voor partijen bindende taxatie moet komen, wegens zijn bekendheid met de woning, uit te voeren door, wederom, [taxateur/makelaar] (bij de mondelinge behandeling uitdrukkelijk daarnaar gevraagd, hebben partijen tegen genoemde persoon als taxateur geen bezwaar gemaakt).
6.4.6.
[taxateur/makelaar] zal daarbij de voorschriften in acht dienen te nemen die gelden bij de totstandkoming van een bindend advies (titel 15 van Boek 7 BW). Ingevolge de strikte maatstaf van art. 7:904 lid 1 BW jo. art. 7:906 lid 1 BW kan de bindende kracht van een advies door een betrokken partij worden aangetast indien gebondenheid hieraan in verband met inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0727). De taxatie dient plaats te vinden in aanwezigheid van beide partijen.
6.4.7.
Partijen dienen binnen twee weken na de datum van deze beschikking met [taxateur/makelaar] de bindende taxatie overeen te komen. Voor het geval de vrouw geen opdracht geeft aan [taxateur/makelaar] , dient de woning te worden verkocht (conform het verzoek van de man). Voor het geval de man de opdracht aan [taxateur/makelaar] niet verleent, mag de vrouw de woning overnemen tegen € 420.000,--. De kosten van de taxatie komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. Alvorens een definitief rapport op te maken, dient [taxateur/makelaar] partijen een conceptrapport toe te sturen, waarop partijen, indien gewenst, binnen twee weken dienen te reageren.
6.4.8.
De toedeling aan de vrouw zal geschieden onder de voorwaarde dat binnen twee maanden na uitgifte van het definitieve taxatierapport vaststaat dat zij de overname van de woning zal kunnen financieren en de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De vrouw doet zodra vaststaat dat aan genoemde voorwaarden is voldaan (dus o.m. binnen twee maanden na uitgifte van het definitieve taxatierapport) daarvan bij aangetekend schrijven mededeling aan de man. De levering van de woning aan de vrouw dient vervolgens plaats te vinden binnen twee maanden, na bedoelde mededeling. De kosten van het notariële transport komen voor rekening van de vrouw. Indien, door toedoen van de vrouw, levering niet plaatsvindt binnen genoemde termijn van twee maanden, dient de woning alsnog te worden verkocht en geleverd zoals hierna nader omschreven.
6.4.9.
Zodra vaststaat dat aan de genoemde voorwaarden hiervóór genoemd onder 6.4.8 niet wordt voldaan (ook hiervoor geldt voor alle duidelijkheid de termijn van twee maanden na uitgifte van het definitieve taxatierapport), dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde. Daarbij worden de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel wordt een eventuele restschuld door partijen gelijkelijk gedeeld. Deze verkoop dient te geschieden door middel van een opdracht aan [taxateur/makelaar] daartoe, te verlenen binnen drie maanden na uitgifte van het definitieve taxatierapport. Ieder van partijen is gehouden [taxateur/makelaar] daartoe opdracht te geven (waarbij aan [taxateur/makelaar] de bevoegdheden worden verleend als nader omschreven hieronder in rov. 6.4.10. en 6.4.11.).
6.4.10.
Partijen zullen in overleg met [taxateur/makelaar] de vraagprijs bepalen. Deze dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal [taxateur/makelaar] de woning te koop aanbieden tegen een bindende marktconforme vraagprijs.
6.4.11.
Partijen zullen in overleg met [taxateur/makelaar] de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal [taxateur/makelaar] die naar beste weten en kunnen bindend bepalen.
6.4.12.
Iedere partij is bij overdracht van de woning aan een derde gehouden de helft van de kosten van [taxateur/makelaar] , de notaris en de overige kosten van de verkoop en levering te dragen.
Indeplaatsstelling ex artikel 3:300 lid 1 BW
6.5.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat deze beschikking op grond van art. 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de man en die als zodanig in de plaats treedt van de wilsverklaringen van de man die nodig zijn voor de rechtshandelingen om het onder punt d) (hof: samengevat: toedeling van de woning aan de vrouw voor de getaxeerde waarde van € 420.000,--) te bewerkstelligen. Dit verzoek wijst het hof af. Er zijn geen aanwijzingen dat de man niet zal meewerken aan de verdeling, integendeel hij heeft verklaard dat hij uit de onverdeeldheid met de vrouw wil komen, zodat hij verder kan met zijn leven.
De inboedel (grief VI)
6.6.1.
Met grief VI komt de man op tegen rov. 2.9.14. van de bestreden beschikking, waarin de
rechtbankals volgt heeft overwogen:
‘ (…) Zoals de rechtbank ter zitting al aan partijen heeft voorgehouden, is niet komen vast te staan welke inboedelgoederen tot de gemeenschap behoren, wie welke goederen in bezit heeft, wat de aanschafwaarde was van de goederen en wat daarop is afgeschreven. Evenmin is komen vast te staan welke goederen (eventueel) nog verdeeld zouden moeten worden en of er eventueel plaats is voor een overbedelingsvergoeding van de een aan de ander.’
6.6.2.
De
manstelt dat hij wil voorkomen dat de inboedel (helemaal) niet tussen partijen wordt verdeeld en bij de vrouw zal blijven. Hij verzoekt primair aan hem toe te delen de goederen en gereedschap vermeld op, zoals ter mondelinge behandeling gecorrigeerd, de in eerste aanleg als producties 24 overgelegde lijst, zonder verrekening van waarde, subsidiair de verdeling van de inboedel tussen partijen ten overstaan van een door het hof te benoemen notaris, binnen één maand na de datum van de beschikking. Als productie 32 heeft de man een lijst van de complete inboedel overgelegd.
6.6.3.
De
vrouwbetwist de door de man toegekende waardes op de inboedellijst en stelt dat de lijst niet correct en niet compleet is en dat de man voor een kapitaal aan gereedschappen heeft meegenomen. Zij verzoekt (in haar petitum) te bepalen dat van de inboedel ieder van partijen de goederen behoudt die hij/zij onder zich heeft en de man € 6.792,45 aan haar dient te voldoen, uiterlijk te betalen binnen twee weken na afgifte van de door het hof te wijzen beschikking. Het hof stelt vast dat dit verzoek afwijkt van haar verzoek in het verweerschrift. Daarin verzoekt zij primair de grief van de man ongegrond te verklaren, ‘secundair’ te bepalen dat ieder van hen de goederen krijgt toegedeeld die hij/zij onder zich heeft, waarbij de man aan haar nog € 6.792,45 dient te voldoen (vws p. 10).
6.6.4.
Het
hofoverweegt als volgt. De man heeft verzocht de verdeling vast te stellen van de inboedelgoederen vermeld op de door hem overgelegde inboedellijsten. Die verdeling vindt plaats bij helfte. Partijen dienen ieder een gelijke waarde van de (inboedel)zaken toegedeeld te krijgen. Daarbij gaat het om de waarde in het economisch verkeer. Over die waarde heeft de man zich niet, althans onvoldoende uitgelaten (bijvoorbeeld door een overzicht te geven van wat vergelijkbare zaken op Marktplaats opleveren), waardoor het voor het hof niet mogelijk is een verdeling vast te stellen waarbij beide partijen qua waarde een even groot deel van de inboedel krijgen. De kosten van de voor de man verzochte verdeling ten overstaan van een notaris wegen niet op tegen de gemiddelde waarde van een gemiddelde inboedel. Dat hier afgeweken moet worden van de waarde van de gemiddelde inboedel is niet gebleken. De verzoeken van de man worden afgewezen. Ook de verzoeken van de vrouw zullen worden afgewezen. Bij toewijzing daarvan is geen sprake van verdeling bij helfte (zoals art. 1:100 BW voorschrijft).
De saldi op de bankrekeningen op naam (grief VII van de man)
6.7.1.
Grief VII keert zich tegen rov 2.9.19. van de bestreden beschikking. De
rechtbankheeft daarin als volgt overwogen:
‘2.9.19. Verder zijn partijen het erover eens dat de saldi op de bankrekeningen op naam van de man en de saldi op de bankrekeningen op naam van de vrouw per peildatum (1 februari 2020) bij helfte worden verdeeld. De rechtbank zal hierbij aansluiten.’
6.7.2.
De
manverzoekt, ter uitvoering van de door partijen bereikte overeenstemming over de verdeling van genoemde banksaldi per 1 februari 2020, te bepalen dat de vrouw hem binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking € 6.270,33 dient te voldoen.
6.7.3.
De
vrouwvoert daartegen aan dat zij is akkoord gegaan met een, voor haar ongunstigere, eerdere peildatum voor de verdeling van de banksaldi van genoemde bankrekeningen, in de hoop de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap te bespoedigen. Nu de man toch hoger beroep heeft ingesteld, verzoekt zij primair als peildatum toch de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift aan te houden, zijnde 8 juli 2020.
6.7.4.
Het
hofoverweegt als volgt. Partijen hebben bij de mondelinge behandeling voor dit hof bevestigd dat zij het er ten tijde van de procedure voor de rechtbank over eens waren dat de saldi op de bankrekeningen op naam van de man en de saldi op de bankrekeningen op naam van de vrouw per peildatum 1 februari 2021 bij helfte worden verdeeld. Een verdeling is een rechtshandeling die tot levering verplicht (HR 8 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2274, rov. 3.4.2). De vrouw is dus verplicht aan de verdeling van de saldi van genoemde rekeningen haar medewerking te verlenen. Bij de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat zij akkoord gaat met betaling aan de man van het door hem verzochte bedrag van € 6.270,33. Het hof zal conform het verzoek van de man bepalen dat zij genoemd bedrag binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking dient te voldoen.
De kinderrekeningen (grief VIII man en verzoek vrouw)
6.8.1.
Partijen hebben met grief VIII (de man) en als verzoek (de vrouw) het beheer over de kinderrekeningen aan het hof voorgelegd.
6.8.2.
Het
hofoverweegt als volgt. Krachtens art. 1:253l BW heeft elke ouder die het gezag over zijn kind uitoefent, slechts het vruchtgenot over het vermogen van zijn kind. De (opgenomen) saldi van de bankrekeningen van de kinderen behoren tot het vermogen van de minderjarige. Op ouders rust op grond van art. 1:253j BW de verplichting het bewind over het vermogen van hun kind als goede bewindvoerders uit te voeren. Het hof ziet geen aanleiding om de man of de vrouw eenhoofdig met de verplichting het bewind uit voeren te belasten. Waarom zij dit niet samen zouden kunnen doen, is niet aangevoerd.
De vrouw heeft er tijdens de mondelinge behandeling mee ingestemd dat de kinderrekeningen om praktische redenen worden gekoppeld aan een bankrekening van de man. Het ligt op de weg van partijen om daaraan verder uitvoering te geven.
De gebruiksvergoeding grief IX van de man
6.9.1.
Grief IX van de man keert zich tegen rov. 2.9.20. De
rechtbankheeft daarin het volgende overwogen.
‘(…) Het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding toe te kennen is - zo begrijpt de rechtbank - gegrond op het door hem gemiste genot en gebruik van de eigendom van de gezamenlijke woning, een en ander als bedoeld in artikel 3:169 BW. Dit kan recht geven op schadeloosstelling. Met de enkele stelling dat alleen de vrouw het genot en gebruik heeft van de voormalige echtelijke woning heeft de man naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, zoals de man zelf heeft gesteld, de waarde van de woning aanzienlijk is toegenomen waardoor de man niet is verarmd maar zijn vermogen juist is toegenomen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen.’
6.9.2.
De
manvoert het volgende aan. De vrouw heeft op basis van de beschikking voorlopige voorzieningen de gezamenlijke woning en de volledige inboedel daarin sinds 12 juni 2020 alleen en met uitsluiting van hem gebruikt, terwijl hij maandelijks de helft van alle eigenaarslasten van de woning betaalt. Hierdoor woont hij inmiddels al bijna twee jaar noodgedwongen in bij zijn ouders.
6.9.3.
De
vrouwvoert daartegen aan dat er geen sprake is verarming aan de zijde van de man. Sinds partijen voorafgaand aan de echtscheiding hebben besproken dat de man de woning voor € 300.000,-- wilde overnemen, is de waarde van de woning namelijk aanzienlijk gestegen.
6.9.4.
Het
hofoverweegt als volgt. Een gebruiksvergoeding vindt haar grondslag in art. 3:169 BW. Dit artikel bepaalt:
‘Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is.’
Deze wettelijke bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot (in dit geval de vrouw) die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot (in dit geval de man) gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en/of genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De grondslag voor die schadeloosstelling kan naar het oordeel van het hof zijn gelegen in het gemiste rendement doordat de mede-eigenaar verstoken blijft van zijn aandeel in de waarde van de woning, maar ook in het gemiste genot van de eigendom. Het voorbehoud aan het gebruik van een gemeenschapsgoed (‘mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is’) is zo ruim geformuleerd om voldoende ruimte te laten voor toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid (MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 3, pag. 587).
6.9.5.
Het hof begrijpt de stelling van de man aldus dat hij schade heeft geleden omdat hij sinds 12 juni 2020 geen gebruik van de woning heeft kunnen maken.
Een gebruiksvergoeding kan worden gevorderd voor de periode vanaf de datum waarop de huwelijksgemeenschap van partijen is ontbonden (8 juli 2020). Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw sinds 12 juni 2020 het uitsluitend gebruik van de woning heeft. Voor dat gemiste gebruik en genot dient zij, naar redelijkheid gelet op het bepaalde in art. 3:169 BW, de man schadeloos te stellen. Dat de waarde van de woning is gestegen, maakt dat niet anders. Ook de vrouw heeft daar voordeel van. Het hof zal het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding daarom toewijzen, zij het met ingang van 8 juli 2020.
6.9.6.
De wetgever heeft geen regels geformuleerd op grond waarvan de gebruiksvergoeding dient te worden vastgesteld. Het hof acht het redelijk het te derven genot van de man door gebruik van de vrouw, zoals ook de man heeft gedaan (brief van 29 september 2021), te stellen op 2% over zijn aandeel in de overwaarde van de woning.
Periode 8 juli 2020 tot en met 30 oktober 2021
6.9.7.
De man heeft onweersproken aangevoerd dat:
  • de waarde van de woning in de periode van 8 juli tot en met 30 oktober 2021 kan worden vastgesteld op € 375.000,--;
  • op de woning een hypothecaire geldlening rust van € 190.000,-- maar tegelijk voor de hypotheek in deze periode een bedrag is gespaard van (circa) € 19.000,--.
De overwaarde bedraagt aldus € 204.000,-- (375.000 – (190.000 - 19.000)). Het aandeel van de man hierin is € 102.000,--. Op grond van deze gegevens becijfert het hof de gebruiksvergoeding over deze periode op: (2% over 102.000 =) € 2.040,-- per jaar, ofwel € 170,-- per maand, hetgeen voor de periode van 8 juli 2020 tot en met 30 oktober 2021 neerkomt op (15,5 x 170 =) € 2.635,--. Het hof zal – gelet op de grenzen van de rechtsstrijd (het hof kan niet meer toewijzen dan verzocht) – de gebruiksvergoeding over deze periode vaststellen op het door de man verzochte lagere bedrag van € 2.565,84.
Periode vanaf 1 november 2021
6.9.8.
Voor de periode vanaf 1 november 2021 is de man onweersproken uitgegaan van een (gemiddelde) waarde van de woning van € 410.000,--. Eveneens onweersproken is dat in deze periode voor de hypotheek circa € 20.000,-- is gespaard. De overwaarde bedraagt aldus € 240.000,-- (410.000 – (190.000 – 20.000)). Het aandeel van de man hierin bedraagt € 120.000,--. Het hof becijfert de gebruiksvergoeding over deze periode op: (2% over 120.000 =) € 2.400,-- per jaar ofwel € 200,-- per maand.
Het hof zal – wederom gelet op de grenzen van de rechtsstrijd – de gebruiksvergoeding vaststellen op het door de man verzochte bedrag van € 166,67 per maand.
De einddatum van de gebruiksvergoeding dient te worden bepaald op de datum van verdeling van de woning (ingeval van toedeling aan de vrouw; waarvoor het hof aansluit bij de datum van de bindende taxatie) dan wel (ingeval van verkoop van de woning de (notariële) levering van de woning aan een derde).
Slotsom gebruiksvergoeding
6.9.9.
Het hof zal bepalen dat de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking een gebruiksvergoeding aan de man dient te betalen van € 2.565,84 over de periode van 12 juni 2020 tot en met 30 oktober 2021 en € 166,67 per maand over de periode vanaf 1 november 2021 tot de datum van verdeling van de woning als hiervóór omschreven dan wel de notariële overdracht van de woning aan een derde.
Overige vorderingen van de man op de vrouw (grief X van de man)
6.10.1.
Grief X van de man keert zich tegen rov. 2.10.4. van de bestreden beschikking, waarin de rechtbank als volgt heeft overwogen:
‘De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw dc man binnen twee weken na de datum van de beschikking dient te voldoen de bedragen van € 795,09, € 113,64 en € 250,28.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ook de man onvoldoende gesteld om tot toewijzing van zijn verzoek te kunnen komen. De man heeft geen juridische grondslag gesteld en ook heeft hij nagelaten voldoende rechtsfeiten te stellen om het verzoek te kunnen beoordelen.
Dit klemt temeer gelet op de gekozen peildatum van 1 februari 2020, die immers is gelegen voor de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.’
De man heeft in hoger beroep zijn verzoek vermeerderd. Hij verzoekt te bepalen dat de vrouw hem binnen twee weken na de datum van deze beschikking de bedragen van € 795,09, € 324,60 en € 125,14 moet voldoen.
Zorgverzekering € 795,09
6.10.2.
De vordering van € 795,09 betreft de zorgverzekering. De vrouw heeft laten weten dat zij akkoord gaat met de door de man gevorderde teruggaaf. Het hof zal de vordering van de man daarom in zoverre toewijzen.
Begrafenisverzekering € 324,60
6.10.3.
Ter toelichting voert de
manhet volgende aan. Op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen van 12 juni 2020 is de vrouw gehouden alle kosten van de kinderen te betalen, waaronder de premies van de begrafenisverzekering. Ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, heeft de vrouw die premies niet betaald. Inmiddels heeft hij voor [minderjarige 2] € 113,64 (2021) en € 115,92 (2022) aan premies betaald en voor [minderjarige 1] € 95,04 (2021), in totaal € 324,60.
6.10.4.
De
vrouwvoert daartegen aan dat het niet aan de man is om te beslissen welke bedragen zij voor de kinderen voldoet, zeker niet nu zij geen enkele informatie krijgt over deze polis en ook geen inzage hierin heeft.
6.10.5.
Het
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft de stelling van de man dat zij op basis van de beschikking voorlopige voorzieningen € 324,60 voor de begrafenisverzekering moet betalen, niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Evenmin heeft zij betwist dat de man genoemd bedrag voor de begrafenisverzekering heeft betaald. Het hof zal de vordering van de man daarom ook in zoverre toewijzen.
Gemeentelijke belastingen € 125,14
6.10.6.
De
manvoert aan dat hij de aanslag gemeentelijke belastingen van 29 februari 2020 (rioolheffing gebruik en afvalstoffenheffing) ter hoogte van € 250,28 (prod. 22 eerste aanleg) heeft voldaan en dat, gezien de afspraak tussen partijen de eigenaarslasten van de woning ieder voor de helft te (zullen) betalen, de vrouw de helft daarvan (€ 125,14) aan hem dient te vergoeden.
6.10.7.
De
vrouwvoert daartegen slechts aan dat zij deze aanslag nimmer heeft gezien.
6.10.8.
Het
hofoverweegt als volgt. De vrouw betwist niet de door de man gestelde afspraak – ter zitting hebben partijen die afspraak zelfs bevestigd – noch dat de aanslag eigenaarslasten betreft of dat de man deze lasten heeft voldaan. Het hof zal de vordering van de man ook voor dit bedrag daarom toewijzen.
Verrekenvorderingen van de vrouw (grief van de vrouw)
6.11.1.
De
vrouwstelt dat de man van haar rekening/de rekening die aan haar is toegedeeld, de volgende bedragen voor zichzelf heeft uitgegeven:
  • € 362,48 ( [naam 1] ) voor onderhoud van zijn auto, op 10 en 11 maart 2020 (prod. 25);
  • € 57,52 voor brandstof, op 16 juni 2020 (prod. 26);
  • € 18,-- ( [naam 2] ), op 3 juni 2020 (prod. 27);
  • € 49,80 ( [naam 3] ), op 3 juni 2020 (prod. 28);
  • € 60,--: op 3 juni 2020 gepind (prod. 29).
6.11.2.
Het
hofoordeelt als volgt. Weliswaar is 1 februari 2020 de peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap, maar de man betwist dat hij nadien deze kosten heeft voldaan van de rekening van de vrouw of van haar rekening heeft gepind. Voor dat laatste geeft de vrouw ook onvoldoende onderbouwing, zodat het hof de verzoeken zal afwijzen.
Kindgebondenbudget en kinderbijslag
6.12.1.
De
vrouwvoert het volgende aan. De man heeft op 16 juni 2020 de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekening opgenomen en daarmee ook de ontvangen kindgebonden budget en kinderbijslag. De man moet haar de helft daarvan minus de kosten van de kinderen over die periode terugbetalen. Dit is een bedrag van € 1.004,97 (prod. 18, 19 en 20 bij vws tevens incidenteel hb).
6.12.2.
De
manvoert daartegen het volgende aan. Tot en met 15 juni 2020 heeft hij, net als de vrouw, financieel bijgedragen aan de gezamenlijke huishouding van het gezin van partijen en dus ook aan de kosten van de kinderen in die periode. De bedragen waarvan de vrouw terugbetaling wenst, zijn opgegaan in de gezamenlijke huishouding van partijen. Hij is dus niet tot terugbetaling gehouden.
6.12.3.
Het
hofoverweegt als volgt. De man heeft de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekening opgenomen op 16 juni 2020. De vrouw laat in het midden of dit de helft was van het saldo op 1 februari 2020 (waartoe de man gerechtigd was) of de helft van het saldo op 15 juni 2020. Reeds daarom zal haar verzoek worden afgewezen. Voor zover het zou gaan om de helft van het saldo op 15 juni 2020, beroept de man zich erop dat de gelden waar het de vrouw om te doen was al waren verteerd en geen deel uitmaakten van het saldo en dat hij naar rato heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Aldus heeft de man de vordering voldoende gemotiveerd betwist. Het hof zal de vordering afwijzen.
Voorlopige aanslag 2020
6.13.1.
De
vrouwstelt dat zij de voorlopige aanslag van 2020 aan de Belastingdienst heeft terugbetaald en dat de man de helft daarvan aan de gemeenschap moet vergoeden (en de helft daarvan aan haar moet betalen). De voorlopige aanslag was gebaseerd op de inkomens van beide partijen en verdeling van de aftrekposten (hypotheek), maar partijen hebben hun definitieve aangifte IB apart gedaan (prod. 21).
6.13.2.
De
manweerspreekt de vordering. De vrouw heeft geen volledige inzage gegeven en een overzicht van het totaal te betalen of ontvangen bedrag over 2020 ontbreekt. Pas als dit overzicht er is, kan beoordeeld worden wie welk bedrag moet betalen.
6.13.3.
Het
hofoverweegt als volgt. Partijen hebben een voorlopige aanslag ontvangen die vervolgens weer is terugbetaald. De vrouw maakt niet duidelijk waarom de man in verband daarmee moet terugbetalen en het hof ziet dat ook niet in. Het hof zal ook deze vordering afwijzen.
Laptop [minderjarige 1]
6.14.1.
De
vrouwvoert het volgende aan. Op 7 juli 2020 heeft zij voor [minderjarige 1] een laptop gekocht die zij nodig heeft voor school. Een dergelijk dure uitgave kan zij redelijkerwijs niet voldoen van de relatief lage kinderalimentatie. Bovendien was de gemeenschap tussen partijen op dat moment nog niet ontbonden. Daarom dient de man haar de helft van dit bedrag (€ 281,50) te vergoeden (prod. 22).
6.14.2.
De
manvoert daartegen aan dat deze uitgave valt onder de kosten van de kinderen, die de vrouw op basis van de beschikking voorlopige voorzieningen moet dragen. Naast de kinderalimentatie ontvangt zij ook kinderbijslag en kindgebonden budget en heeft zij eigen inkomen, waardoor zij heel wel in staat is om de laptop voor [minderjarige 1] te betalen.
6.14.3.
Het
hofoverweegt als volgt. Anders dan de vrouw meent, zijn partijen voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap uitgegaan van de peildatum 1 februari 2020. De schuld die de vrouw stelt te hebben voldaan valt dus niet in de huwelijksgemeenschap. In hetgeen de vrouw overigens aanvoert, bestaat geen grond voor toewijzing van de vordering. Het hof zal de vordering daarom afwijzen.
Gemeentelijke heffingen en waterschapslasten 2021 en 2022
6.15.1.
De
vrouwverzoekt te bepalen dat de man binnen twee weken na de datum van afgifte van deze beschikking de helft van de gemeentelijke heffingen en waterschapslasten over 2021 (bedragen van respectievelijk € 150,47 en € 83,74) aan haar dient te voldoen, alsmede de helft van de nog te verrekenen gemeentelijke heffingen en de waterschapslasten vanaf 1 januari 2022. Zij stelt dat zij de gemeentelijke heffingen en waterschapslasten over 2021 volledig heeft voldaan. Met betrekking tot de gemeentelijke heffingen en waterschapslasten over 2022 verzoekt zij, ‘omdat op voorhand nog niet duidelijk is welke bedragen dit uiteindelijk zal betreffen’, te bepalen dat bij de overdracht van de woning aan haar dan wel een derde de door haar nog te betalen of reeds betaalde gemeentelijke heffingen en waterschapslasten over 2022, worden verrekend (vws hb, tevens inc. hb, p.14).
6.15.2.
De
manweerspreekt de beweerde vorderingen. Niet is gebleken dat de vrouw deze aanslagen heeft voldaan.
6.15.3.
Het
hofoverweegt als volgt. De man betwist dat de vrouw de genoemde eigenaarslasten heeft voldaan en de vrouw heeft geen bewijzen van de door haar gestelde betaling(en), ook niet vanaf 1 januari 2022, in het geding gebracht. Het hof zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen. Het ligt op de weg van partijen uitvoering te geven aan hun afspraak de eigenaarslasten van de woning ieder voor de helft te dragen, zij kunnen dat doen voor of bij de overdracht van de woning aan de vrouw dan wel een derde.

7.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
7.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna onder 8 is weergegeven.
7.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 21 december 2021, zoals hersteld bij beschikking van 17 februari 2022, voor zover het betreft:
- de in rov. 3.3. en 3.4. van die beschikking bepaalde zorgregeling;
- de in rov. 3.5. van die beschikking bepaalde kinderalimentatie;
- de in rov. 3.6. van die beschikking bepaalde partneralimentatie;
- de daarbij gelaste wijze van verdeling als weergegeven onder rov. 2.9.9. (de woning) van die beschikking;
- de afwijzing van de gebruiksvergoeding (rov. 2.10.2 van die beschikking) en
- de afwijzing van de door de man gevorderde bedragen van € 795,09, € 324,60 en € 125,14 (rov. 2.10.1. van die beschikking);
en in zoverre opnieuw en voorts aanvullend beschikkende:
ten aanzien van de zorgregeling
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast:
- buiten de schoolvakanties verblijven de kinderen de ene week van woensdag 19.00 uur tot (de volgende) woensdag 19.00 uur bij de man en de andere week van woensdag 19.00 uur tot (de volgende) woensdag 19.00 uur bij de vrouw;
- gedurende de schoolvakanties verblijven de kinderen:
o in de zomervakantie:
in de even jaren de eerste drie aaneengesloten weken bij de man en de daaropvolgende drie aaneengesloten weken bij de vrouw en in de oneven jaren in omgekeerde volgorde:
o in de kerstvakantie en meivakantie (van twee weken):
in de even jaren de eerste week bij de man en de daaropvolgende week bij de vrouw en in de oneven jaren in omgekeerde volgorde;
o in de herfstvakantie en de carnavalsvakantie (van een week):
in de even jaren in de herfstvakantie bij de man en in de carnavalsvakantie bij de vrouw en in de oneven jaren andersom;
- iedere vakantie start op de vrijdag na school (of uiterlijk om 12.00 uur) en eindigt op maandag na die vakantie naar school (of uiterlijk 12.00 uur) en de wisseldag in de vakantie (van meer dan één week) is de zaterdag in het midden van die vakantie om 12.00 uur;
- de kinderen verblijven op Moederdag bij de vrouw en op Vaderdag bij de man, ingaande de zaterdag vóór Vader- of Moederdag 20.00 uur tot en met de maandag erna 12.00 uur;
- voor de overige feestdagen geldt dat de kinderen bij de ouder verblijven bij wie zij conform de reguliere zorgregeling zijn tenzij partijen hierover andere afspraken maken;
ten aanzien van de kinderalimentatie
bepaalt dat de man € 11,-- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
ten aanzien van de partneralimentatie
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in haar levensonderhoud;
ten aanzien van de woning
gelast de wijze van verdeling van de woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna ook: de woning) als volgt:
bepaalt dat taxateur/makelaar [taxateur/makelaar] de woning, in aanwezigheid van beide partijen, (opnieuw) zal taxeren tegen de waarde in het economisch verkeer ten tijde van de bestreden beschikking en dat deze taxatie tussen partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van art. 7:900 lid 1 BW;
bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van deze beschikking met [taxateur/makelaar] de bindende taxatie overeen komen;
voor het geval de vrouw geen opdracht geeft aan [taxateur/makelaar] , dient de woning te worden verkocht;
voor het geval de man de opdracht niet aan [taxateur/makelaar] verleent, mag de vrouw de woning overnemen tegen het bedrag van € 420.000,--;
bepaalt dat de kosten van de taxatie door beide partijen worden gedragen, ieder voor de helft;
alvorens een definitief rapport op te maken, dient [taxateur/makelaar] partijen een conceptrapport toe te sturen, waarop partijen desgewenst, binnen twee weken dienen te reageren;
voor het geval binnen twee maanden na de datum van uitgifte van het (definitieve) taxatierapport vaststaat dat de vrouw de overname van de woning zal kunnen financieren en de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening:
- bepaalt dat, zodra vaststaat dat aan genoemde voorwaarden is voldaan (dus o.m. binnen twee maanden na uitgifte van het definitieve taxatierapport), de vrouw daarvan bij aangetekend schrijven mededeling doet aan de man;
- deelt toe aan de vrouw de woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , onder de verplichting:
- de hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening en
- de helft van de eventuele overwaarde van de woning (deze overwaarde bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan de vrouw) aan de man te vergoeden;
- bepaalt dat een eventuele onderwaarde door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedragen;
- bepaalt dat de levering van de woning aan de vrouw dient plaats te vinden binnen twee maanden, nadat zij de man bij aangetekend schrijven heeft medegedeeld dat aan de voorwaarden voor overname is voldaan;
- bepaalt dat de kosten van het notariële transport van de woning voor rekening van de vrouw komen;
- bepaalt dat, indien, door toedoen van de vrouw, levering niet plaatsvindt binnen genoemde termijn van twee maanden, de woning alsnog dient te worden verkocht en geleverd zoals hierna nader omschreven;
voor het geval niet binnen twee maanden na de datum van uitgifte van het (definitieve) taxatierapport vaststaat dat de vrouw de overname van de woning zal kunnen financieren en de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening:
- bepaalt dat de verkoop van de woning geschiedt door middel van een opdracht aan [taxateur/makelaar] , te verlenen binnen drie maanden na uitgifte van het (definitieve) taxatierapport; ieder van partijen is gehouden [taxateur/makelaar] daartoe opdracht te geven;
- bepaalt dat partijen in overleg met [taxateur/makelaar] de vraagprijs bepalen; deze dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning; indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk met [taxateur/makelaar] de vraagprijs te bepalen dan zal [taxateur/makelaar] de woning te koop aanbieden tegen een door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs;
- bepaalt dat partijen in overleg met [taxateur/makelaar] de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal [taxateur/makelaar] die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan derden;
- bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
- bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
- bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan een derde gehouden is de helft van de kosten van [taxateur/makelaar] , de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning te dragen;
ten aanzien van de bankrekeningen
bepaalt dat de vrouw ter uitvoering van de verdeling van de saldi op de bankrekeningen op naam van de man en de saldi op de bankrekeningen op naam van de vrouw binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking € 6.270,33 aan de man dient te voldoen;
ten aanzien van de gebruiksvergoeding
bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking een gebruiksvergoeding aan de man dient te betalen van € 2.565,84 over de periode van 8 juli 2020 tot en met 30 oktober 2021 en € 166,67 per maand over de periode vanaf 1 november 2021 tot de datum van toedeling van de woning aan de vrouw dan wel de notariële overdracht van de woning aan een derde;
ten aanzien van de door de man gevorderde bedragen
bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de man dient te voldoen de bedragen van € 795,09, € 324,60 en € 125,14;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, G.J. Vossestein en
T.J. Mellema-Kranenburg en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.