ECLI:NL:GHSHE:2023:4015

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.333.368_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een dwangakkoord door de rechtbank Limburg. De appellant, die onder beschermingsbewind staat, had een verzoek ingediend om haar schuldeisers te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet voldoende had aangetoond dat het aanbod het uiterste was waartoe zij financieel in staat was. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2023 is de appellant bijgestaan door haar advocaat, mr. Q.J. van Riet, en is er ook een informant van de gemeente gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op dat moment niet in staat was om aan het arbeidsproces deel te nemen vanwege medische klachten en dat het aanbod aan schuldeisers het uiterste was waartoe zij financieel in staat was. Het hof heeft geconcludeerd dat de weigerende schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldeisers bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De beschermingsbewindvoerder is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 30 november 2023
Zaaknummer : 200.333.368/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/320144 / FT RK 23/301 en C/03/320145 / FT RK 23/302
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
en
[beschermingsbewindvoerder],
h.o.d.n. [naam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [appellant] ,
hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder,
appellanten,
advocaat voor beiden: mr. Q.J. van Riet te Venlo,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2] ,
en
[geïntimeerde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in behandeling bij Gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 3] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 oktober 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2023, hebben [appellant] en haar beschermingsbewindvoerder het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zo nodig met aanvulling en/of verbetering van de gronden, primair [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] op de voet van artikel 287a Faillissementswet (Fw) te bevelen in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldregeling, subsidiair ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.2.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Van Riet;
  • de beschermingsbewindvoerder, ;
  • de heer [medewerker] (gemeente [gemeente] ) in zijn hoedanigheid van informant, hierna te
noemen: [medewerker] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 september 2023;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] en de beschermingsbewindvoerder d.d. 2 november 2023 en 15 november 2023;
- de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het feit dat het beroepschrift mede door haar is ingediend blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
Nu, mede ingevolge de voornoemde rechtspraak van de Hoge Raad, het indienen van een toelatingsverzoek noch het opkomen door middel van een rechtsmiddel als, kort samengevat, een daad van beschikking over de onder bewind staande goederen moet worden beschouwd, dient de beschermingsbewindvoerder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2.
[appellant] heeft op 14 juli 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing
van de wettelijke schuldsaneringsregeling, een verzoek op grond van artikel 287a, lid 1
Faillissementswet (Fw) ingediend teneinde [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , die weigeren mee te werken aan, althans niet hebben gereageerd op, de door [appellant] aan haar schuldeisers aangeboden schuldenregeling dat een aanbod van 3,47 % aan de concurrente crediteuren inhoudt, te bevelen daarmee in te stemmen.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank zowel het verzoek om [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] te bevelen in te stemmen met de aangeboden minnelijke schuldregeling als het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw afgewezen.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
[
Ten aanzien van het verzoek van [appellant] om [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] te bevelen in te stemmen met de aangeboden minnelijke schuldregeling, toevoeging hof]
“3.7. Verzoekster heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende duidelijk
gemaakt dat het gedane aanbod het uiterste is waartoe zij financieel in staat moet worden
geacht. Verzoekster ontvangt een ziektewetuitkering, een aanvulling vanuit de
participatiewet en alimentatie. Het totale bedrag komt uit op bijstandsniveau. Volgens de
rapportage van [instantie] is verzoekster aangewezen op weinig stresserend werk, rekening
houdend met beperkingen, en zijn vanwege psychische beperkingen excessieve
urenaantallen (meer dan 40 uur per week/8 uur per dag) af te raden, waarbij verbeteringen te verwachten zijn. Dit houdt in dat verzoekster fulltime werkzaam kan zijn, rekening houdend met beperkingen. Tegen dit rapport heeft verzoekster geen beroep ingesteld.
Het UWV heeft in mei 2023 geen WIA-uitkering toegekend omdat het
arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35 % ligt. Op dit moment nemen mentale
problemen verzoekster volledig in beslag en moet zij eerst gaan werken aan stabilisatie van
deze problemen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende duidelijk is gemaakt,
dat het gedane aanbod, het uiterst haalbare is. Als verzoekster behandeling/therapie volgt.
kan de situatie in de toekomst nog wijzigen, waarna zij middels werk een hoger aanbod aan
schuldeisers kan doen. Door verzoekster zijn geen medische stukken van behandelingen
en/of therapie overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat is om te werken en/of dat zij een
behandeling of therapie volgt. (…)
[Ten aanzien van het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de WSNP, toevoeging hof]
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij
ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend. te goeder trouw is geweest. Zij heeft immers niet
geprobeerd haar inkomenspositie te verbeteren duur behandelingen/therapie te ondergaan
voor haar lichamelijke en psychische klachten en heeft nagelaten (met stukken) te
onderbouwen dat deze klachten in de weg staan aan fulltime werken. Sterker: uit de stukken
volgt dat verzoekster in staat moet worden geacht om fulltime te werken, terwijl zij dat niet
heeft gedaan. Ook heeft zij niet gesolliciteerd. (…)
3.13.
Vanwege de lichamelijke en psychische klachten, is door verzoekster niet
aannemelijk gemaakt dat haar situatie voldoende bestendig is om de uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Gelet op
de zware verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt dient
verzoekster aan de stabilisatie van haar situatie te werken. (…)”
3.5.
[appellant] , daarin gesteund door de beschermingsbewindvoerder, kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het schikkingsvoorstel is door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst. Het voorstel is goed en betrouwbaar gedocumenteerd. Het voorstel maakt wel degelijk duidelijk dat het aanbod het uiterste is waartoe [appellant] financieel in staat moet worden geacht. De verzekeringsarts UWV
heeft [appellant] tot en met april 2024 arbeidsongeschikt geoordeeld. Het alternatief van faillissement of schuldsanering biedt juist niet enig uitzicht voor de schuldeisers. Het uitzicht is in die situatie dan juist dat de schuldeisers geen enkele uitkering zullen ontvangen. Een gedwongen medewerking aan de schuldregeling werkt voor de schuldeisers niet concurrentieverstorend.
Er is geen precedentwerking voor vergelijkbare gevallen te verwachten. De schuldeisers hebben niets verklaard over de zwaarte van hun respectievelijke financiële belangen bij volledige nakoming. Het aandeel van de weigerende schuldeisers in de totale schuldenlast is zéér beperkt. De drie weigerende schuldeisers staan nagenoeg alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers. Er is niet eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
Derhalve kan van de drie weigerende schuldeisers wel degelijk verwacht worden dat zij instemmen met de aangeboden schuldregeling. Het hof wordt daarom primair gevraagd het vonnis te vernietigen en om de schuldeisers [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] het
aangeboden dwangakkoord op te leggen.
[appellant] heeft verder wel degelijk geprobeerd haar (inkomens)positie te verbeteren door
behandelingen/therapie te ondergaan voor haar lichamelijke en psychische klachten. Het verwijt dat de rechtbank [appellant] maakt, dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is omdat zij niet heeft gesolliciteerd, is niet terecht. Bovendien plaatst de rechtbank het on hold zetten van eerdere medische interventies in een verkeerd perspectief, namelijk in het (verkeerde) perspectief dat dit een vrije keuze van [appellant] zou zijn en dat die keuze haar bovendien te verwijten is. De situatie van [appellant] is voldoende stabiel en de omstandigheid dat de zogeheten stabiliteitsverklaring niet is overgelegd, behoort aan (de subsidiair verzochte) toelating tot de schuldsaneringsregeling niet in de weg te staan. De eis van een stabiliteitsverklaring is niet op de wet gegrond. [appellant] kan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen wel degelijk naar behoren nakomen. Het subsidiaire verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten is ten onrechte afgewezen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Slechts drie van de achttien schuldeisers hebben niet met het aangeboden akkoord ingestemd. Hun aandeel in de totale schuldenlast is bovendien beperkt, afgerond € 4.000,- op een totaal van € 54.000,-. Daarbij is bij het opstellen van het akkoord uitgegaan van een looptijd van drie jaren terwijl de looptijd van een schuldsaneringsregeling slechts achttien maanden bedraagt. Daarnaast heeft de rechtbank bij de beoordeling van de verzoeken een verkeerde maatstaf gebruikt door te stellen dat [appellant] in de toekomst, wanneer zij in staat zal zijn om te werken, in een schuldsaneringsregeling mogelijk meer geld voor haar schuldeisers bijeen kan sparen dan dat zij hen thans tegen finale kwijting aanbiedt. Ook heeft de rechtbank de reden voor het beëindigen van de medische (psychische) behandeling van [appellant] verkeerd geïnterpreteerd. Deze behandeling is niet op verzoek of door toedoen van [appellant] beëindigd, maar juist op initiatief van haar behandelaar(s) omdat gegeven de actuele situatie van [appellant] de kans op het mislukken van die behandeling naar hun idee te groot was en nog steeds is. Dat [appellant] op dit moment psychisch wel stabiel is blijkt uit de verklaring van de GZ-psycholoog. Wel is er nog steeds sprake van veel stress door toedoen van haar ex-partner, wat ook een zeer grote negatieve invloed heeft op het welbevinden van [appellant] , maar stap voor stap is er desondanks sprake van herstel.
Waarschijnlijk zal [appellant] binnenkort ook een maagverkleining krijgen, wat ook weer een aanzienlijk herstelproces met zich brengt, zowel fysiek als mentaal. Het kan [appellant] dus niet worden verweten dat zij op dit moment geen behandeling voor haar klachten heeft en daardoor niet kan werken en dus een ZW-uitkering geniet. [appellant] heeft nu ook geen sollicitatieplicht.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep nog het navolgende gesteld. De vordering van een van de weigerende schuldeisers, [geïntimeerde 3] , is middels een beslag inmiddels nagenoeg geheel voldaan. Daarbij is [appellant] al geruime tijd financieel stabiel. [appellant] werkt goed mee, vraagt nooit om extra geld en heeft zelfs al wat voor haar schuldeisers weten te sparen. Ook wil [appellant] wel werken, maar op dit moment kan zij dat niet.
3.8.
[medewerker] heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep het volgende aangevoerd. Het beslag van [geïntimeerde 3] ten laste van [appellant] bedroeg € 60,- per maand, maar hiervan kwam (naar zijn mening: ten onrechte) klaarblijkelijk steeds € 10,- ten goede aan zogenaamde verdeelkosten. Effectief werd er op de vordering dus maar € 50,- per maand afgelost. Het restant van de vordering bedraagt nu nog € 50,-. Zonder die verdeelkosten zou de vordering van [geïntimeerde 3] dus al geheel afgelost zijn.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Ingevolge het in artikel 287a lid 5 Fw bepaalde wordt een verzoek om in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad. Uitgangspunt daarbij is dat het elke schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat honderd procent van zijn of haar vordering wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een door de schuldeiser aangeboden akkoord (vgl. HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7799; zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 28 juni 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0359).
3.9.2.
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol spelen (vgl. ook de conclusie van Advocaat-Generaal Timmerman vóór Hoge Raad 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0969, nr. 2.6. e.v.):
  • is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
  • is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
  • is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
  • biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
  • biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
  • is aannemelijk dat gedwongen medewerking aan een schuldregeling voor de schuldeiser concurrentieverstorend werkt;
  • bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;
  • wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
  • hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
  • staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;
  • is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij Kamerstukken II 2004-2005, 29 942, nr. 3, blz. 19, is de in artikel 287a lid 5 Fw neergelegde toets die de rechter toepast alvorens het verzoek om een gedwongen schuldregeling toe- of af te wijzen “zeer zorgvuldig”, mede in aanmerking genomen dat de gedwongen schuldregeling een beperking vormt “op het eigendomsrecht die in algemene zin voldoet aan de vereisten van het EVRM.”
3.9.3.
Op grond van de door [appellant] overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk gemaakt is dat [appellant] op dit moment, en gelet op de naar alle waarschijnlijk op korte termijn op handen zijnde operatie die zij zal ondergaan ook in de voorlopige toekomst, niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen. Zo leest het hof in de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 25 september 2023 onder andere:
“Gezien anamnese, dagverhaal, bevindingen bij onderzoek en beschikbare medische informatie is er sprake van medische objectiveerbare klachten.
Vanwege intensieve behandeling op korte termijn en reconvalescentie daarna is cliënt momenteel niet belastbaar voor werk.”
Nu [appellant] derhalve niet in staat kan worden geacht om nu dan wel op de korte termijn haar inkomsten middels het aanvaarden van een betaalde arbeidsbetrekking te verhogen is het hof van oordeel dat het aanbod dat zij haar schuldeisers gedaan heeft het uiterste is waartoe zij op dit moment financieel in staat moet worden geacht.
Het hof overweegt hierbij dat de weigerende schuldeisers niet op de hoogte konden zijn van de inhoud van deze door [appellant] bij indieningsformulier d.d. 15 november 2023 overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapportage van 22 september 2023, maar overweegt daarbij dat deze rapportage ter zitting in hoger beroep inhoudelijk nadrukkelijk behandeld is en de weigerende schuldeisers door het hof voor deze zitting op de gebruikelijke wijze zijn opgeroepen en derhalve in staat gesteld om bij die gelegenheid van de inhoud van deze rapportage kennis te nemen en hierop een mondelinge reactie te geven.
3.9.4.
Gelet op de eerdergenoemde belangenafweging ex art. 287a Fw overweegt het hof voorts dat het voorstel van [appellant] door een onafhankelijke deskundige partij getoetst is en betrouwbaar is gedocumenteerd. Ook is niet gebleken van een eerdere minnelijke dan wel gedwongen schuldregeling welke niet door [appellant] zou zijn nagekomen. Bovendien acht het hof de kans dat het alternatief van een toelating tot de schuldsaneringsregeling, althans indien zij zou worden toegelaten, voor de schuldeisers een groter bedrag op zal leveren niet aannemelijk nu bij het opstellen van het aanbod is uitgegaan van een looptijd van drie jaren terwijl de looptijd van de schuldsaneringsregeling in beginsel thans achttien maanden bedraagt, daargelaten nog dat [appellant] ook gedurende (de eerste maanden van) een schuldsaneringsregeling vanwege haar medisch objectiveerbare klachten waarschijnlijk van de daaruit voortvloeiende arbeids- en sollicitatieverplichting zal worden vrijgesteld en haar inkomen, en daarmee haar spaarcapaciteit voor de schuldeisers, dus niet middels inkomsten uit arbeid zal weten te verhogen.
3.9.5.
Daarbij komt dat het aandeel van de weigerende schuldeisers ten aanzien van de totale schuldenlast zowel getalsmatig (drie van de achttien) als procentueel (afgerond ongeveer 7%) relatief beperkt is. Uiteraard dient er vanuit gegaan te worden dat de schuldeisers in beginsel voldoende belang hebben bij het ontvangen van een volledige betaling van hun vordering en pakt de wettelijke regeling van het dwangakkoord voor dergelijke geringe percentages bijzonder in het nadeel van schuldeisers uit. Maar het hof dient ook mee te wegen dat de overgrote meerderheid van schuldeisers (93%) zich wel akkoord hebben verklaard. Bovendien hebben de weigerende schuldeisers hun (verdere) belang om niet met het aangeboden akkoord in te stemmen ook maar zeer summier geduid. Zo zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg in het geheel niet verschenen en heeft [geïntimeerde 2] bij die gelegenheid blijkens het proces-verbaal van die zitting, kort samengevat, uitsluitend gesteld dat het voor hem een principekwestie geworden is. Ten overvloede, ter zitting in hoger beroep is geen van de drie weigerende schuldeisers verschenen. Tot slot overweegt het hof nog dat niet aannemelijk is dat een gedwongen medewerking aan de schuldregeling voor een der schuldeisers concurrentieverstorend werkt.
3.9.6.
Het hof concludeert op grond van het vorengaande dat zowel [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] als [geïntimeerde 3] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van [appellant] dat door die weigering wordt geschaad. Het hof zal derhalve het primaire verzoek van [appellant] toewijzen. De overige standpunten van [appellant] betreffende haar subsidiaire verzoek (toelating tot de schuldsaneringsregeling) behoeven geen bespreking meer.
3.10.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, en [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en (voor zover nog van toepassing) [geïntimeerde 3] bevelen om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Reeds omdat door [appellant] als in het gelijk gestelde partij niet is verzocht om een kostenveroordeling zal het hof de kosten compenseren in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
3.11.
Zoals reeds bij r.o. 3.1. van dit arrest overwogen dient de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk in dit (mede) door haar ingestelde hoger beroep te worden verklaard.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
beveelt [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] om in te stemmen met de door [appellant] aan haar crediteuren aangeboden schuldregeling;
compenseert de kosten in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.I.M.W. Bartelds en R.L.G. Kraaijvanger en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023.