ECLI:NL:GHSHE:2023:3841

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
20-000762-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij was gestraft met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 120 uren. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een zwaardere straf van 2 maanden gevangenisstraf. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte voldoende bewijs had om hem schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. Het hof overwoog dat de verdachte als bestuurder van een auto waarin drugs werden aangetroffen, wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter enkel voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op het beslag, en legde een gevangenisstraf van 2 maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werden de in beslag genomen geldbedragen en drugs onttrokken aan het verkeer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000762-23
Uitspraak : 17 november 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-298189-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 1) en, ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter een beslissing genomen op het beslag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, zo begrijpt het hof, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op het beslag, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op het beslag. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de overweging van de politierechter te vervallen en zal deze worden vervangen door de hierna volgende overweging.
Aanvullende bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is ter zake van feit 2 in de kern aangevoerd dat de herkenning van de verdachte op de A27 door de verbalisanten niet is gebaseerd op specifieke persoonskenmerken, dat het door [medeverdachte] gegeven signalement van de verkoper van de heroïne en cocaïne onvoldoende is om tot een herkenning van de verdachte te komen en dat de verbalisanten hebben geverbaliseerd over een witte Renault met kenteken [kenteken 1] , terwijl [medeverdachte] rijdt in een witte Renault met kenteken [kenteken 2] . Ter zake van feit 1 is in de kern aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne en cocaïne in zijn auto.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het thans voorliggende procesdossier volgt dat de verbalisanten de verdachte en diens auto, zijnde een Volkswagen met kenteken [kenteken 3] op 15 november 2022 vanaf 15.40 uur tot aan 18.59 uur hebben geobserveerd en gevolgd. Verbalisant Bogaarts heeft gerelateerd dat hij op 15 november 2022 om 18.00 uur de Volkswagen met kenteken [kenteken 3] zag rijden op de rijksweg A27 en dat hij de bestuurder van deze auto voor honderd procent herkende als zijnde de verdachte. Deze herkenning was gestoeld op een pasfoto van de verdachte gemaakt in 2020. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning van de verbalisant.
Ten aanzien van het verweer betreffende het door [medeverdachte] gegeven signalement van de verkoper van de harddrugs, is het hof van oordeel dat dit signalement, tezamen met de verklaring van [medeverdachte] dat hij al vier jaar om de dag drugs bij hem koopt, en in samenhang met de andere gebezigde bewijsmiddelen, voldoende is om tot een herkenning van de verdachte te komen.
Ten aanzien van het verweer betreffende de kentekens van de witte Renault, is het hof van oordeel dat, gelet op het thans voorliggende dossier, sprake is van een kennelijke verschrijving en dat de verbalisanten telkens de witte Renault met kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan [medeverdachte] hebben bedoeld.
Met betrekking tot het verweer van het ontbreken van wetenschap van de aanwezigheid van de heroïne en cocaïne in de Volkswagen met kenteken [kenteken 3] stelt het hof het volgende.
Op grond van bestendige jurisprudentie ter zake van het aanwezig hebben verdovende middelen is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren, noch is vereist dat bij de verdachte sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Voor het tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is vereist dat deze zich
a)in de machtssfeer van de verdachte bevinden, dat wil zeggen dat de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Daarnaast is vereist dat de verdachte
b)wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarbij geldt dat ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn in een bepaalde ruimte onder deze wetenschap kan worden geschaard (vgl. o.a. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1263; HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945).
De hoedanigheid van bestuurder van een auto waarin drugs wordt aangetroffen, veronderstelt naar het oordeel van het hof reeds enige feitelijke macht over de in aan hem toebehorende auto aangetroffen drugs. Immers, de bestuurder van een auto heeft toegang tot en kan beschikken over alle delen van de auto. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan volgens het hof ook enige wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen aan de bestuurder van de auto worden toegerekend (vgl. HR 7 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:16 en HR 7 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1517).
Verdachte is herkend als bestuurder van de Volkswagen met het kenteken [kenteken 3] waarin, na enige tijd later blijkt, de verkoop van heroïne en cocaïne aan [medeverdachte] heeft plaatsgevonden. In de Volkswagen wordt na onderzoek tussen de bestuurdersstoel en de bijrijdersstoel in een armleuning een verborgen ruimte gevonden met daarin verdovende middelen bestaande uit heroïne en cocaïne (proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2022/bewijsmiddel 8). Hieruit leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte als bestuurder van de Volkswagen waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen, van deze verdovende middelen wetenschap had en hij derhalve deze verdovende middelen aanwezig heeft gehad.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, gelet op hetgeen door de politierechter en hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in en het bezit van harddrugs, te weten heroïne en cocaïne. De handel in verdovende middelen heeft, behalve gezondheidsrisico’s voor de gebruikers ervan, veel negatieve bijeffecten voor de samenleving in zijn geheel. De handel gaat immers vaak gepaard met andere ernstige vormen van criminaliteit, zoals bedreiging met geweld, liquidaties en witwassen. Daardoor wordt de samenleving in ernstige mate ondermijnd. De verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven en heeft slechts gehandeld met het oog op zijn eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 15 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder, zij het enige tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het handelen in strijd met de Opiumwet.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte als zzp’er werkt als installateur, dat hij twee kinderen heeft en dat hij een vrouw heeft.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat bij gelegenheid van het vooronderzoek onder de verdachte een geldbedrag van € 7,70, een geldbedrag van € 1.255,00, 8 stuks cocaïne zonder vermelding van de hoeveelheid (uit het proces-verbaal bevindingen (p. 26) blijkt dat het in totaal om 4 gram gaat), 40 stuks heroïne in totaal 10 gram heroïne, 31 stuks cocaïne in totaal 10 gram cocaïne en 1 stuk heroïne zonder vermelding van de hoeveelheid in beslag zijn genomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken de geldbedragen van € 7,70 en € 1.255,00, tijdens de fouillering in de jaszakken van de verdachte werden aangetroffen. De voornoemde hoeveelheden heroïne en cocaïne werden in de auto waarin de verdachte reed ten tijde van zijn aanhouding, aangetroffen.
De geldbedragen van € 7,70 en € 1.255,00 zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het voorwerpen zijn die door middel van of uit de baten van het onder feit 2 bewezenverklaarde zijn verkregen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen hoeveelheden cocaïne en heroïne is het hof van oordeel dat deze dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, omdat het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs een strafbaar feit oplevert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b en 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op het beslag, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een geldbedrag van € 7,70 en een geldbedrag van € 1.255,00;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 8 stuks cocaïne, 10 gram heroïne, 14 gram cocaïne en 1 stuk heroïne.
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. M.A.A. van Capelle, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 17 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.