4.1.Het hof geeft hieronder voor de leesbaarheid van deze beschikking nagenoeg dezelfde samenvatting van de feiten als weergegeven in r.o. 2.1 t/m 2.3 van de beschikking van de Hoge Raad van 7 oktober 2022, aangevuld met enkele andere tussen partijen vaststaande feiten. Het gaat - samengevat - om het volgende:
( i) [de werknemer] is sinds 2009 als docent in dienst bij de onderwijsinstelling [de werkgever] . Sinds september 2010 maakt zij deel uit van het team Pedagogisch Werk, een van de grotere onderwijsteams binnen [de werkgever] . Het team bestaat uit ongeveer vijftig onderwijsmedewerkers en staat onder leiding van een onderwijsmanager (hierna: de onderwijsmanager).
(ii) Het team Pedagogisch Werk valt onder de directie Zorg, Welzijn, Sport & Uiterlijke Verzorging. Deze directie heeft een onderwijsdirecteur (hierna: de onderwijsdirecteur).
(iii) [de werknemer] is tevens lid van de ondernemingsraad (hierna: OR) van [de werkgever] .
(iv) Eind oktober 2018 heeft [de werknemer] bij [de werkgever] aangekondigd dat zij een boek wilde schrijven over haar ervaringen met gepersonaliseerd onderwijs, een door het team Pedagogisch Werk in het schooljaar 2017-2018 in gang gezette onderwijsvernieuwing. Daarop heeft zij reacties gekregen van de onderwijsdirecteur en van de manager van het team Communicatie en Marketing, die er beiden positief tegenover stonden.
( v) Naar aanleiding van deze aankondiging heeft [de werknemer] in november 2018 ook een gesprek gehad met de onderwijsmanager. In een daaropvolgende brief van 12 november 2018 heeft de onderwijsmanager onder meer het volgende aan [de werknemer] geschreven:
“(…)
Op 27 oktober jl. ontvingen we je email waarin je aankondigt een boek te gaan schrijven
over je ervaringen met gepersonaliseerd onderwijs (en aanverwante zaken m.b.t. het
schoolleven) op een [onderwijsinstelling] .
Je stelt in de mail dat je ervan uitgaat dat je deze in vrijheid kan schrijven.
Aan deze vrijheid zitten, wat ons betreft, wel degelijk een aantal grenzen.
Deze grenzen vloeien voort uit de verplichtingen van goed werknemerschap, onze
Gedragscode en de nieuwe privacywetgeving.
We verwachten van je dat je respectvol met studenten en collega's omgaat en dat je
voorkomt dat relaties met collega's dan wel studenten op scherp komen te staan. De vertrouwensband tussen docent en student en medewerkers onderling mag niet worden
beschaamd.
Ook verwachten we van je dat je de regels omtrent de vertrouwelijkheid van bepaalde
informatie die je ter ore komt, zowel wat betreft de organisatie van [de werkgever] als
omtrent de studenten en collega's, respecteert.”
(vi) Hierop heeft [de werknemer] bij e-mailbericht van 14 november 2018 als volgt
gereageerd:
“(...)
Vandaag overhandigde je mij een envelop met een brief erin. (...) Deze brief heb je cc. ook gestuurd naar: onderwijsdirecteur ZWS&UV, CvB en personeelsdossier.
Ik wil je bedanken voor deze brief en heb met interesse gelezen welke grenzen en
verwachtingen er in de brief staan geformuleerd m.b.t. het schrijven van dit boek. De gemiddelde docent zou na het lezen van deze brief waarschijnlijk gedacht hebben: Wow! Weet je wat? Laat dat boek maar zitten...
Gelukkig ben ik niet 'de gemiddelde docent' en ik stort me de komende tijd vol energie op het schrijven van dit boek, want ik barst van de inspiratie!”
(vii) Een jaar later, eind oktober 2019, heeft [de werknemer] het door haar geschreven boek met de titel “ [titel] ” (hierna: het boek) doen publiceren.
(viii) Nadat in het team van [de werknemer] onrust was ontstaan over de inhoud van het boek en een aantal collega’s van [de werknemer] zich bij de onderwijsdirecteur had beklaagd over de wijze waarop zij in hun ogen tot de persoon herleidbaar in het boek werden neergezet waardoor zij zich niet prettig voelden in de samenwerking met de werkneemster, heeft de onderwijsdirecteur bij e-mailbericht van 18 november 2019 het gehele team, met uitzondering van [de werknemer] , uitgenodigd om met een afvaardiging van (in eerste instantie) maximaal zeven personen in overleg te gaan over het boek. Het gesprek tussen de onderwijsdirecteur en een afvaardiging van het team heeft op 21 november 2019 plaatsgevonden.
(ix) [de werknemer] is door een collega op de hiervoor onder (viii) genoemde e-mail geattendeerd. Daarop heeft zij een reeds gepland gesprek met de onderwijsdirecteur, dat op 19 november 2019 zou plaatsvinden, afgezegd. Zij wilde eerst opheldering over deze gang van zaken door het college van bestuur. Het gesprek tussen [de werknemer] en de onderwijsdirecteur heeft wegens een aantal ziekmeldingen van [de werknemer] uiteindelijk plaatsgevonden op 2 december 2019.
( x) De onderwijsdirecteur heeft [de werknemer] bij e-mail van 28 november 2019 onder meer geschreven dat het in de gegeven omstandigheden ongewenst is dat zij in het team terugkeert en weer aan het werk gaat alsof er niets is gebeurd. Het verdient volgens hem dan ook de voorkeur dat [de werknemer] haar werkzaamheden tijdelijk neerlegt, zodat hij haar geen ordemaatregel ‘in het belang van de instelling’ hoeft op te leggen. [de werknemer] heeft daarop in het gesprek met de onderwijsdirecteur op 2 december 2019 (zie hiervoor onder (ix)) te kennen gegeven dat zij niet bereid is dat te doen, waarna de onderwijsdirecteur haar een ordemaatregel tot schorsing heeft opgelegd. Tegen deze (en later uitgesproken) schorsing(en) heeft de werkneemster beroep aangetekend. Het beroep tegen de eerste twee (aansluitende) schorsingen is gegrond verklaard en het beroep tegen de (aansluitende) derde schorsing ongegrond.
(xi) In de tussentijd, te weten op 18 december 2019, heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de werknemer] en de onderwijsdirecteur, waarin is besloten een mediationtraject in te zetten om te bezien of en in hoeverre het nog mogelijk was de verstoorde relatie met [de werknemer] te herstellen. In dit mediationtraject hebben geen gesprekken met de collega’s van [de werknemer] die zich over het boek hebben beklaagd plaatsgevonden.
(xii) [de werkgever] heeft de kantonrechter verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 oktober 2020, op – kort gezegd – primair de g-grond, subsidiair de i-grond en meer subsidiair op de d- en/of e-grond. [de werknemer] heeft zich tegen het verzoek verweerd en, voor het geval de ontbinding wordt toegewezen, verzocht haar een transitievergoeding en een billijke vergoeding (ex art. 7:671b lid 9 sub c BW) toe te kennen. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen op de g-grond, onder toekenning van de transitievergoeding en met afwijzing van de verzochte billijke vergoeding.
(xiii) Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd (ontbinding op de g-grond), behalve voor zover daarbij het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding is afgewezen, die beschikking in zoverre vernietigd en aan [de werknemer] een billijke vergoeding (ex art. 7:671b lid 9 sub c BW) van € 40.000,-- bruto toegekend.
(xiv) De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.