ECLI:NL:GHSHE:2023:3634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.332.686_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en faillietverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had op 19 september 2023 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c van de Faillissementswet (Fw), omdat [appellant] niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] structureel zijn sollicitatie- en informatieplicht niet naar behoren is nagekomen, ondanks herhaalde waarschuwingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 25 oktober 2023 heeft [appellant] zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn tekortkomingen vooral te wijten waren aan onkunde en niet aan onwil. Hij heeft recentelijk een baan voor 36 uur per week en is van plan om een letselschadezaak op te starten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de tekortkomingen van [appellant] hem kunnen worden verweten en dat er geen termen zijn om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en bepaalt dat [appellant] in staat van faillissement verkeert zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor verdere afhandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 2 november 2023
Zaaknummer : 200.332.686/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/22/6 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C.C. Berends te Urmond, gemeente Stein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 september 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2023, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen dat de zaak wordt verwezen naar rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, ter verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn [appellant] , bijgestaan door mr. Berends, en [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord.
[de beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is met schriftelijk bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van het verhoor door de rechter-commissaris d.d. 9 maart 2023 en de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d.7 september 2023 (beëindigingszitting);
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 20 oktober 2023;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 3 oktober 2023 en 20 oktober 2023;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 5 oktober 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 5 oktober 2023 blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij middels voornoemde brief in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 25 januari 2022 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 2 augustus 2023 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en daarbij verstaan dat de schuldsaneringsregeling van rechtswege zal eindigen op de dag waarop de slotuitdelingslijst verbindend wordt.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.6 De rechtbank is van oordeel dat de saniet niet aan de sollicitatie- en arbeidsplicht
heeft voldaan. Hij wist althans behoorde te weten dat hij bewijsstukken hieromtrent diende
over te leggen. Dit heeft hij nagelaten en ook ter zitting heeft hij er geen blijk van gegeven
deze stukken alsnog over te kunnen leggen. Dat hij een periode vanwege zijn gebroken
schouder niet heeft kunnen werken doet hier niets aan af.
2.7
Voorts is gebleken dat er veel onduidelijkheden bestaan over de afwikkeling van
het ongeluk. De saniet heeft ter zitting verklaard dat hij is aangereden op een scooter die hij
van zijn buurvrouw heeft geleend. De schade heeft hij uit zijn leefgeld aan zijn buurvrouw
voldaan. Hij was niet schuld aan het ongeluk maar hij heeft degene die het ongeluk
veroorzaakte niet aansprakelijk gesteld voor de schade, zoals de schade aan de scooter en
verminderde inkomsten. De verklaring ter zitting van de saniet dat hij niet wist hoe hij dat
aan moest pakken, overtuigt niet, aangezien - als hij er inderdaad zelf niet toe in staat is -
daarbij hulp had kunnen vragen, bijvoorbeeld aan de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder en/of het maatschappelijk werk.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] kan geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij de bewindvoerder in onvoldoende mate zou hebben ingelicht over zijn sollicitatie- en arbeidsactiviteiten. Dit vanwege verschillende redenen. Het is hem even te veel geworden in de periode dat zijn broer de diagnose kreeg van kanker. Daarvoor was het probleem dat [appellant] heel onhandig was met e-mails te versturen. Dit lukte hem niet goed en hij durfde dit niet aan de bewindvoerder mede te delen uit schaamte. Met hulp heeft hij dit aangepakt en kan nu enigszins overweg met de computer. Zijn focus lag steeds op het zoeken van werk en zoveel proberen af te dragen als mogelijk.
De verwijten kunnen [appellant] niet of slechts in beperkte mate worden verweten. Hij kampt met psychische problemen. Ondanks de problemen en de zin die hij niet heeft om te leven op dit moment, werkt hij hard bij [uitzendbureau] en heeft hij zelf aan de bewindvoerder voorgesteld dat hij overuren kan maken om zo meer af te dragen aan de boedel.
Hem overkwam een fors ongeval. Dat hij niet weet hoe zo'n letselschade zaak werkt, is helemaal niet vreemd. Hij heeft zich nu tot zijn advocaat gewend om de letselschadezaak in behandeling te nemen. De enige reden dat hij de letselschadezaak op wil starten is om geld te verzamelen voor de boedel.
Kort en goed, [appellant] valt hoogstens een beperkt verwijt te maken van zijn beperking niet
goed te weten hoe de bewindvoerder per email in te lichten. Hij is nu sinds 1 augustus 2023 fulltime aan het werk bij [uitzendbureau] en start via zijn advocaat de letselschadezaak alsnog op waarbij zijn advocaat hem kan helpen bij zaken waar hij tegenaan loopt.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat hij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet altijd perfect is nagekomen, maar dit was vooral te wijten aan onkunde en niet zozeer aan onwil. Hij heeft wel gesolliciteerd en heeft sinds 1 augustus jl. ook een baan voor bepaalde tijd (half jaar) voor 36 uur per week. Ook heeft [appellant] bij het versturen van emailberichten nu ondersteuning van [organisatie] . Daarnaast zal hij met de advocaat die hem ook in deze schuldsaneringszaak bijstaat op korte termijn een letselschadezaak opstarten. Op 13 november as. wordt zijn verzoek om een andere beschermingsbewindvoerder behandeld. De huidige beschermingsbewindvoerder heeft haar werkzaamheden volgens [appellant] niet adequaat verricht en [appellant] voelt zich daardoor ook niet langer door haar ondersteund.
[appellant] hoopt dat hij nog een kans krijgt en dat het feit dat hij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen voor hem geen al te grote consequenties heeft. Hij wil zijn schuldsaneringsregeling graag voortzetten en als dat dan met een verlenging van de looptijd gepaard zou gaan, dan is dat maar zo. Zelf is hij evenwel van mening dat zijn tekortkomingen hem niet volledig kunnen worden aangerekend. Hij stelt daarbij dat zijn bewindvoerder er ook op uit is om hem “uit de schuldsaneringsregeling te krijgen”. Maar [appellant] weet nu wat er van hem verwacht wordt, zo heeft hij zijn loonstroken over de maanden augustus en september 2023 al op een juiste wijze naar zijn bewindvoerder weten te verzenden.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het niet informeren en niet (adequaat) aantonen van sollicitatie-activiteiten speelt al vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling. In de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris krijgt [appellant] nog eens uitgelegd hoe de sollicitatie-activiteiten aangetoond moeten worden. Hij had dat dan echter ook al vernomen bij de uitspraak toelating en bij het huisbezoek van de (voorganger van de) bewindvoerder.
Het niet solliciteren loopt als een rode draad door de twintig maanden schuldsanering. Er wordt te weinig gewerkt en de sollicitatie-activiteiten worden niet aangetoond. Er worden wel activiteiten benoemd, maar niet aangetoond. Ook de vacatures waarop (klaarblijkelijk) wordt gereageerd worden niet getoond.
Er had in de eerste negen maanden van de schuldsaneringsregeling aanvullend gesolliciteerd moeten worden. Daarna zit [appellant] zonder werk en moet er volledig gesolliciteerd worden.
In de afgelopen twintig maanden had er tenminste tachtig keer gesolliciteerd moeten worden. In de eerste zes maanden is niet gesolliciteerd. Na overdracht van het dossier, in augustus 2022, heeft de bewindvoerder zes sollicitatie-activiteiten benoemd gekregen. Ook wordt inkomen te laat aangevraagd, een WW-uitkering ter zake ontslag in september 2022 wordt pas januari 2023 aangevraagd.
Wellicht wist [appellant] niet hoe hij na het ongeval diende te handelen. Het ligt dan echter op zijn pad om uit te zoeken wat er van hem verwacht wordt. Hij kan de bewindvoerder bellen en navraag doen, hij kan de maatschappelijk werker vragen om hulp en/of uitleg en ook de beschermingsbewindvoerder kan hem de goede richting in sturen.
De eerst benoemde bewindvoerder bevraagt [appellant] herhaaldelijk, maar krijgt geen reactie. Ook de beschermingsbewindvoerder krijgt geen contact en moet tot tweemaal toe overgaan tot een rigoureuze maatregel als het stoppen van leefgeld om contact te krijgen. De communicatie gaat fout, volgens [appellant] komen emailberichten niet aan en ook verstuurde post komt te laat. Het is te kort door de bocht om te stellen dat [appellant] niet weet hoe de bewindvoerder te berichten.
[appellant] toont niet aan waarom er dan nu, nu het vijf over twaalf is, opeens wél
geïnformeerd zal (gaan) worden. [appellant] heeft dan nu werk voor 36 uur, maar dat is een tijdelijke overeenkomst. De bewindvoerder ziet geen garanties dat, mocht het nodig zijn, de naleving van de sollicitatie- en arbeidsplicht wél correct aangetoond zal worden.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] kan niet stellen dat hij niet wist wat er in het kader van de schuldsaneringsregeling van hem verwacht werd. Dit is hem zorgvuldig uiteengezet tijdens de toelatingszitting, het huisbezoek, de periodieke verslagen, de waarschuwingsbrief en tijdens het verhoor door de rechter-commissaris. En toch gaat het nog steeds niet goed. Ook nu is de bewindvoerder weer niet op de hoogte van het verzoek van [appellant] om een andere beschermingsbewindvoerder, de stand van zaken met betrekking tot de letselschadezaak of het bestaan en de inhoud van een evaluatieformulier van de werkgever van [appellant] . Ook zoekt [appellant] geen hulp voor zijn psychische problemen terwijl deze door hem wel met enige regelmaat zijn aangehaald als een van oorzaken waarom hij zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren na heeft weten te komen. En om sollicitatiehulp heeft [appellant] ook nooit gevraagd. Bovendien lijkt [appellant] zelf nog steeds van mening te zijn dat hij eigenlijk niet zo heel veel verkeerd gedaan heeft. De erkenning dat de nakoming van de verplichtingen te wensen overliet komt ook nu ter zitting in hoger beroep weer vooral van zijn advocaat en niet van hemzelf. De bewindvoerder heeft er dan ook maar weinig vertrouwen in dat [appellant] , indien zijn schuldsaneringsregeling al dan niet met een verlenging van de looptijd zou worden gecontinueerd, de daaruit voortvloeiende verplichtingen nu wel ineens op een correcte wijze na zal gaan komen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu dit bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zowel door als namens hem nadrukkelijk en bij herhaling is erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, en dan met name de sollicitatie- en de (spontane) informatieplicht, structureel niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu de strekking en reikwijdte alsmede het belang van een correcte nakoming van deze kernverplichtingen meermaals door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris aan [appellant] uiteengezet zijn. Dit is niet alleen gebeurd op de gebruikelijke wijze bij gelegenheid van de toelatingszitting, het huisbezoek en in de periodieke verslagen van de bewindvoerder, maar ook in de waarschuwingsbrief van 12 september 2022 en tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris van 9 maart 2023.
3.9.3.
[appellant] heeft in eerste aanleg - kortgezegd - verklaard dat hij de bewindvoerder wel met enige regelmaat zowel per email als per reguliere post van informatie voorzien heeft, maar dat deze berichten kennelijk niet zijn aangekomen. Thans in hoger beroep heeft hij deze verklaring enigszins veranderd door - kortgezegd - te stellen dat hij niet precies wist wat er van hem in het kader van zijn schuldsaneringsregeling van hem verwacht werd en dat hij problemen heeft met het verzenden van emailberichten. Gelet op hetgeen het hof reeds bij r.o. 3.9.2. van dit arrest heeft overwogen acht het hof verre van geloofwaardig dat [appellant] niet geweten heeft op welke wijze hij aan zijn kernverplichtingen moest voldoen, daargelaten dat het nadrukkelijk op zijn weg heeft gelegen om in geval van twijfel of onzekerheid zijn bewindvoerder te raadplegen, hetgeen hij eveneens heeft nagelaten.
Ook plaatst het hof vraagtekens bij de stelling van [appellant] dat hij niet goed is met computers en dus ook niet goed in staat om emailberichten te verzenden. In het verslag van [casemanager] , casemanager bij [kredietbank] , van 3 november 2021 lees het hof immers:
“De gesprekken met [appellant] (hof: [appellant]
) hebben in eerste instantie persoonlijk plaatsgevonden en daarna via digitale weg wegens de lockdown.”
“ [appellant] heeft zelf regelmatig gebeld/gemaild om de stand van zaken na te vragen rondom zijn traject.”
Daarnaast leest het hof in het (concept) aanvangsverslag van de bewindvoerder d.d. 25 januari 2002 het navolgende:
“Tijdens het huisbezoek is gebleken, dat saniet vanaf december 2021 op zijn leefgeldrekening veelvuldig geld van derden heeft ontvangen en terugbetaald en dit geld grotendeels aanwendde om online-loterijspellen te spelen.”
“Na het huisbezoek bleek verder dat saniet van Blox in totaal € 245 ontving. Blox is een Nederlandse Crypto Broker.”
Deze constateringen van zowel de casemanager als de bewindvoerder geven toch wel blijk van enige computerkennis aan de zijde van [appellant] en staan naar het oordeel van het hof dan ook op wel erg gespannen voet met de stelling van [appellant] dat hij niet goed met computers om kan gaan c.q. het moeilijk vindt om een emailbericht te versturen en dat daarom de gebrekkige nakoming van zijn kernverplichtingen hem niet, althans in mindere mate, kan worden verweten.
3.9.4.
Voorts staat gelet op wat ter zitting van het hof door hem en de bewindvoerder naar voren is gebracht vast dat het gedrag van [appellant] ook op dit moment voor wat betreft de spontane informatieverplichting nog niet is verbeterd. Zo heeft hij de bewindvoerder wederom niet (spontaan) geïnformeerd met betrekking tot zaken waarvan hij wist, althans had dienen te onderkennen, dat deze voor een correct verloop van zijn schuldsaneringsregeling van belang (zouden kunnen) zijn. Zo heeft hij zijn bewindvoerder niet geïnformeerd inzake het door hem ingediende verzoek tot benoeming van een andere beschermingsbewindvoerder, de stand van zaken met betrekking tot de letselschadezaak en de door zijn werkgever opgestelde brief/documenten inzake het functioneren van [appellant] .
3.9.5.
Tot slot is het hof van oordeel dat [appellant] er bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook weinig blijk van heeft gegeven zijn eigen aandeel in de gebrekkige nakoming van de kernverplichtingen te erkennen. In de kern genomen blijft hij van mening dat de niet nakoming van deze verplichtingen hem niet, althans slechts in beperkte mate, kan worden aangerekend. Wel maakt hij verwijten aan het adres van zijn beschermingsbewindvoerder, zij zou hem hebben “verwaarloosd” en aan het adres van zijn bewindvoerder, zij zou hem alleen maar “uit de schuldsaneringsregeling willen hebben”. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455).
3.9.6.
Nu, tevens doordat [appellant] bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof tot slot geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen.
3.9.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal voor zover het de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] derhalve worden bekrachtigd.
3.11.
Tot slot overweegt het hof nog het navolgende. Artikel 350 lid 5 Fw bepaalt dat indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 onder c tot en met g Fw en er baten beschikbaar zijn om daaruit de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeert zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof abusievelijk verzuimd te bepalen dat er een faillissement zal volgen. Er is, zoals ook nog eens bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de bewindvoerder bevestigd, in onderhavige zaak immers sprake van een positief boedelsaldo waarbij op voorhand geenszins valt uit te sluiten dat er, ook na aftrek van het salaris van de bewindvoerder, baten ter verdeling resteren.
3.11.1
Het hof bepaalt dan ook dat [appellant] , zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gegaan is, in staat van faillissement verkeert (zie ook uitspraak Hoge Raad van 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:351). Het hof zal hiertoe de zaak terugverwijzen naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor het benoemen van een rechter-commissaris en het aanstellen van een curator.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] betreft;
bepaalt dat [appellant] in staat van faillissement verkeert zodra deze uitspraak in kracht ven gewijsde is gegaan;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor het benoemen van een rechter-commissaris en het aanstellen van een curator.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.I.M.W. Bartelds en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2023.