ECLI:NL:GHSHE:2023:360

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.272.095_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brand in woning met hennepkwekerij leidt tot geschil over uitkering inboedelverzekering

In deze zaak gaat het om een brand die op 7 juli 2017 ontstond in de woning van de appellant, waar een hennepkwekerij was gevestigd. De appellant had een inboedelverzekering afgesloten bij Interpolis, maar na de brand weigerde de verzekeraar uitkering op basis van de verzekeringsvoorwaarden die schade door illegale activiteiten uitsluiten. De rechtbank oordeelde dat de appellant zijn mededelingsplicht had geschonden door de hennepkwekerij niet te melden. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de brand was veroorzaakt door een airco-unit en dat de hennepkwekerij niet als illegale activiteit kon worden gekwalificeerd. Het hof oordeelde dat de brand haar oorzaak vond in de hennepkwekerij en dat de appellant frauduleus had gehandeld door de omvang van de kwekerij te verdoezelen. Het hof vernietigde de veroordeling van de appellant in reconventie tot betaling van onderzoekskosten, maar bekrachtigde de afwijzing van zijn vorderingen. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.272.095/01
arrest van 31 januari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.C. Leinders te Echt,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Interpolis,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Interpolis,
advocaat: mr. drs. J.E.G. Joosten te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 februari 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/261295/ HA ZA 19-131 gewezen vonnis van 25 september 2019 (hierna: het bestreden vonnis).

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 25 februari 2020 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 28 juni 2021;
- de memorie van grieven met acht producties, zijnde de processtukken met producties uit de procedure bij de rechtbank en de vonnissen van de rechtbank als ook de dagvaarding in hoger beroep, het tussenarrest van 25 februari 2020 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 28 juni 2021;
- de memorie van antwoord met één productie;
- het door mr. Leinders namens [appellant] ingediende en op 16 december 2022 bij het hof ingekomen H.12 formulier met daarbij een afschrift van een aan het hof gezonden brief van 16 december 2022 ter begeleiding van een bijgevoegde akte overlegging productie, met één (1) productie;
- de mondeling behandeling, waarbij [appellant] spreeknotities heeft overgelegd.
5.2.
Het hof heeft na het sluiten van de mondelinge behandeling een datum voor arrest bepaald.
5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling maakte Interpolis bezwaar tegen de hiervoor genoemde, op 16 december 2022 ingekomen productie van [appellant] , genummerd 9. Interpolis betoogde, kort gezegd, dat deze productie, gelet op het bepaalde in artikel 85 Rv en het toepasselijke procesreglement, te laat was ingediend, dat het gaat om een stuk uit 2017 dat daarom eerder had kunnen en moeten worden ingediend en dat zij niet in de gelegenheid is geweest de inhoud van de productie te verifiëren, zodat toelating in strijd komt met de goede procesorde. Het hof verwerpt het bezwaar van Interpolis. Het door [appellant] op 16 december 2022 ingediende stuk betreft een kennelijke kopie van een mutatierapport van de politie (eenheid Limburg) betreffende de brand in de woning van [appellant] dat klaarblijkelijk is opgemaakt op 18 juli 2017. Op zichzelf kan aan Interpolis worden toegegeven dat, nu het stuk dateert uit juli 2017, dit door [appellant] eerder had kunnen worden opgevraagd en ook eerder in het geding had kunnen worden gebracht. Daar staat tegenover dat Interpolis geacht mag en moet worden bekend te zijn geweest met het bestaan van dit politierapport en de (globale) inhoud ervan. Er wordt immers aan gerefereerd in het [---] -rapport naar aanleiding van een daarin gedeeltelijk geciteerd nieuwsbericht op de website van de politie (pag. 25). Daarbij wordt ook aangehaald dat van de zijde van de politie erop is gewezen dat Interpolis de mogelijkheid heeft de politie te verzoeken haar een kopie van het rapport te verstrekken. Kennelijk heeft Interpolis daar vervolgens, om haar moverende redenen, vanaf gezien. Daarnaast is van belang dat Interpolis niet in haar verdedigingsbelang is geschaad nu zij in de stukken al heeft gereageerd op stellingen van [appellant] die zijn gebaseerd op de inhoud van het mutatierapport en dat ook ter zitting heeft kunnen doen en heeft gedaan. Gelet op een en ander acht het hof toelating van productie 9 niet strijdig met de eisen van een goede procesorde. Productie 9 maakt daarmee deel uit van de processtukken.
5.4.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] heeft bij Interpolis de inboedelverzekering
“Interpolis Alles in één Polis”met [polisnummer] (hierna: de inboedelverzekering) afgesloten. Van die inboedelverzekering maken de verzekeringsvoorwaarden met kenmerk AV-02-171 en met kenmerk INB-RV-50-171 deel uit. De voorwaarden met kenmerk INB-RV-50-171 bepalen onder meer het volgende:
“4.Welke veranderingen meldt u binnen 14 dagen?

(…).

Het gebruik van de woning verandert.
-
U gaat bijvoorbeeld de woning voor zakelijke doeleinden gebruiken.
5.Wat als u deze veranderingen niet binnen 14 dagen meldt?
Wij betalen geen schade.

Als wij door de verandering de verzekering gestopt hadden.

Als wij door de verandering de verzekering aangepast hadden.
-
Volgens de nieuwe voorwaarden was de schade niet verzekerd.
(…).

24.Wanneer is schade en het gevolg van schade niet verzekerd?

(…).
Bij schade door illegale activiteiten.

En alles wat ermee te maken heeft.

Bijvoorbeeld hennep kweken of xtc maken.
(…).
b. Op 7 juli 2017 is in de door [appellant] gehuurde woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) brand ontstaan. [appellant] heeft de brand en de schade gemeld bij Interpolis. Na het uitbreken van de brand waren naast de brandweer en de politie ook de door Interpolis ingeschakelde deskundige [persoon A] enige tijd ter plaatse.
c. Interpolis heeft de brand en de schade laten onderzoeken:
- [persoon B] , werkzaam bij Achmea als toedrachtonderzoeker, heeft [appellant] op 11 juli 2017 geïnterviewd. De schriftelijke weergave daarvan is door [appellant] op 13 juli 2017 ondertekend.
- [persoon C] (hierna: [persoon C] ), forensisch expert van [---] Expertise B.V. (hierna: [---] ), heeft op 11 en 18 juli 2017 het ontstaan van de brand onderzocht en zijn bevindingen daarover vermeld in het rapport van 31 juli 2017.
- [persoon D] , werkzaam als toedrachtonderzoeker bij Achmea, heeft [appellant] op 20 september 2017 (opnieuw) geïnterviewd. [appellant] heeft de schriftelijke weergave ervan op 5 oktober 2017 ondertekend.
- [appellant] heeft op 21 augustus 2017 de akte van benoeming van Dekra Experts te Capelle a/d IJssel ondertekend. Daarna heeft Dekra Experts, Business Unit Brand , te Rotterdam de schade van [appellant] vastgesteld op in totaal € 24.950,-- inclusief btw.
- [---] (in de persoon van de hiervoor genoemde [persoon C] ) heeft op 16 november 2017 een nader rapport opgesteld.
- Achmea heeft een nader onderzoek ingesteld naar de toedracht en omstandigheden van de voornoemde brand en een rapport toedrachtonderzoek van 4 december 2017 opgesteld.
d. Bij brief van 15 december 2017 heeft Interpolis [appellant] onder meer het volgende bericht:
Uw schade en de kosten van de contra-expert worden niet vergoed
U heeft opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken gedaan. Er volgen maatregelen. U leest dit verderop in deze brief.
Daarnaast is er geen verzekeringsdekking op grond van de volgende uitsluitingen in de voorwaarden:
-
U meldde een verandering in het gebruik van de woning niet. Door de aanwezigheid van de hennepkwekerij is sprake geweest van een verandering in het gebruik van de woning.
-
Bij schade door illegale activiteiten. Bijvoorbeeld hennep kweken of xtc maken.
Oorzaak van de schade
Als oorzaak van de brand geeft u aan dat sprake zou zijn geweest van (kort)sluiting in een losstaande airco in een aan de linker achterzijde gesitueerde kamer op de 1e verdieping. (…). De airco-unit wordt als brandoorzaak uitgesloten omdat deze niet was aangesloten op de vaste elektrische installatie. (…). De brand is ontstaan op de zolder omdat daar een inwerking zijnde hennepkwekerij was gesitueerd. Op zolder stond een kweektent met een vloeroppervlakte van 1 x 2 meter en een omvang van 25 hennepplanten. Tussen, dan wel naast de restanten van de kweektent, zijn de restanten aangetroffen van: 3 assimilatielampen, 3 voorschakelunits, 2 koolstoffilters, een ventilator-box en een waterreservoir. (…). De zolder was voornamelijk ingericht voor de teelt van hennep.
Goederen/attributen deel uitmakende van de hennepkwekerij, welke door [---] Expertise op 11 juli 2017 op de zolderverdieping terzijde zijn gelegd, bleken bij voortzetting van de technische expertise op 18 juli 2017 te zijn weggenomen.
(…).
Mijn conclusie na beoordeling van de onderzoeksbevindingen.
U verklaarde onwaar over:
-
De aanwezigheid van een hennepkwekerij op uw zolder.
-
De omvang van de hennepkwekerij. Zoals de kweektent, het aantal planten en het aanwezige apparatuur.
-
de airco-unit. In tegenstelling tot wat u verklaarde, was de airco-unit niet aangesloten op het stroomnetwerk.
-
(…).
-
Uw aanwezigheid in de woning na de technische expertise door [---] . In tegenstelling tot wat u verklaarde, bent u na de inspectie van [---] nog op de bovenverdieping van uw woning geweest.
Bovendien is geconstateerd dat er goederen/attributen van de zolderverdieping zijn verdwenen tussen de 1e en 2e inspectie van de onderzoeker van [---] .
Op grond van de bevindingen van het onderzoek kan ik niet anders concluderen dan dat u opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken hebt gedaan. U probeert immers voor te doen of werd de zolder niet gebruikt voor een hennepkwekerij en/of de aanwezige kweek van hennep kleiner te doen lijken dan in werkelijkheid het geval was. Ook wil u doen voorkomen of was de brandoorzaak gelegen in de airco, terwijl u wist c.q. had moeten weten dat deze niet was aangesloten. U heeft ons hiermee proberen te misleiden met het doel verzekeringsdekking te verkrijgen en hiermee een uitkering te ontvangen.
(…).
Het vertrouwen is geschaad
(…).
Er volgen maatregelen
(…).
De schade wordt niet vergoed en de gemaakte kosten moet u terugbetalen
(…).
Al uw verzekeringen worden beëindigd
(…).
Wij nemen uw gegevens voor de duur van 8 jaar op in het Incidentenregister
(…).
Wij nemen uw gegevens op in het Externe verwijzingsregister voor een duur van 5 jaar
(…).
Het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) is op hoogte gebracht
(…).
e. [appellant] heeft Interpolis bij brief van 4 april 2018 onder meer gesommeerd tot betaling van de door hem geleden schade.
De procedure bij de rechtbank
6.2.
In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellant] in conventie:
1. veroordeling van Interpolis om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de door hem ten gevolge van de brand geleden schade ad € 58.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente;
2. veroordeling van Interpolis om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW ad € 2.300,--, te vermeerderen met 21% btw en 6% kantoorkosten;
3. 1) Interpolis te gebieden over te gaan tot intrekking van de eenzijdige beëindiging van 15 december 2017 van de tussen partijen bestaande verzekeringsovereenkomst;
2) Interpolis te gelasten om binnen twee dagen na dagtekening van het vonnis [appellant] schriftelijk omtrent die intrekking te berichten;
3) op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat Interpolis nalaat aan dit vonnis te voldoen;
4. 1) Interpolis te verbieden tot het doen opnemen, althans Interpolis te gebieden tot intrekking, dan wel Interpolis te gebieden tot ongedaanmaking van de registratie in het Incidentenregister en de melding aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: het CVB) van de hiervoor genoemde eenzijdige beëindiging;
2) evenals de persoonsgegevens van [appellant] ;
3) op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat Interpolis nalaat aan het vonnis te voldoen;
5. een en ander met veroordeling van Interpolis in de kosten van het geding, vermeerderd met wettelijke rente.
6.3.
Zakelijk weergegeven, heeft [appellant] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij als verzekerde, op grond van de inboedelverzekering recht heeft op uitkering van de door hem ten gevolge van de brand geleden schade en opheffing van de door Interpolis getroffen maatregelen. De gronden waarop Interpolis haar weigering om uit te keren baseert, gaan niet op.
Er is geen sprake van een wijziging in het gebruik van de woning. De daaruit voortvloeiende mededelingsverplichting is door [appellant] niet geschonden. De illegale hennepkweek, van een gedoogde hoeveelheid hennepplantjes, doet immers niet af aan het gebruik van de woning voor bewoning; zij kwalificeert ook niet als een commerciële hennepkwekerij in bedrijf.
Voor zover toch heeft te gelden dat het gebruik van de woning is gewijzigd en de mededelingsplicht daarmee is geschonden, is in het expertise-rapport van [---] het causaal verband tussen de gestelde wijziging van het gebruik van de woning en de brand, zijnde het verwezenlijkte risico, niet komen vast te staan. Op grond van artikel 7:930 lid 2 BW is Interpolis daarom gehouden de schade van [appellant] onverkort te vergoeden.
Interpolis heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de verzekeringen zou hebben beëindigd, wanneer zij kennis zou hebben gehad van de gestelde wijziging van het gebruik van de woning. Artikel 7:930 lid 5 BW mist daarom toepassing, aldus nog steeds [appellant] .
6.4.
Interpolis heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
Daarnaast heeft Interpolis in reconventie gevorderd, kort samengevat, [appellant] te veroordelen tot betaling van de kosten van expertise van [---] van € 5.544,53, de kosten van Dekra van, na kenbaar gemaakte correctie, € 1.521,15 en de kosten van expertise van Interpolis van € 532,--, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente. Verder vorderde Interpolis veroordeling van [appellant] in, kort gezegd, de proceskosten met nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Interpolis heeft aan haar vordering in reconventie ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat als blijkt van fraude door [appellant] als verzekeringnemer, Interpolis op grond van artikel 7 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden met kenmerk AV-02-171 het recht heeft alle door haar gemaakte kosten van [appellant] terug te vorderen. Dat recht volgt ook uit het bepaalde in de artikelen 6:74 BW en 6:162 BW.
[appellant] heeft in het geding in reconventie verweer gevoerd.
6.5.
Bij rolbeslissing van 1 mei 2019 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze heeft op 4 juli 2019 plaatsgevonden en daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
6.6.
Kort samengevat, heeft de rechtbank in het bestreden vonnis in conventie beslist tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van Interpolis. De rechtbank heeft die beslissing in essentie gebaseerd op het bepaalde in artikel 4 en artikel 5 van de INB-RV-50-171. [appellant] heeft met het plaatsen van een hennepkwekerij op de zolder van de woning het gebruik van de woning veranderd in de zin van artikel 4 en had deze verandering binnen 14 dagen aan Interpolis moeten melden. Door dat na te laten heeft [appellant] artikel 4 geschonden. Op grond van artikel 5 heeft Interpolis het recht om uitkering van schadevergoeding onder de inboedelverzekering te weigeren als ook de inboedelverzekering te beëindigen. Daarbij betrekt de rechtbank dat [appellant] met het plaatsen van een hennepkwekerij met de bijbehorende elektrische installatie het risico op brand heeft vergroot en dat dit risico zich blijkens het rapport van [---] daadwerkelijk heeft verwezenlijkt omdat daarin de hennepkwekerij als aannemelijke oorzaak van de brand wordt aangewezen. Ook betrekt de rechtbank hierbij dat het kweken van hennep een illegale activiteit is die Interpolis niet behoeft te verzekeren. Een en ander brengt de rechtbank er ook toe, kort gezegd, de registratie door Interpolis van de beëindiging van de inboedelverzekering met [appellant] en diens frauduleus handelen als ook haar melding daarvan bij haar beroepsgroep, in stand te laten.
In reconventie heeft de rechtbank het door Interpolis gevorderde toegewezen op de wijze zoals opgenomen in het dictum van haar vonnis. De rechtbank heeft deze beslissing in de kern gegrond op het bepaalde in artikel 7 AV-02-171 in combinatie met de daarin opgenomen begrippenlijst over frauduleus handelen door de verzekeringnemer. Door niet tijdig het gewijzigde (illegale) gebruik van de zolder aan Interpolis te melden en door het, na de melding van de schade, afleggen van tegenstrijdige verklaringen over het aantal gekweekte hennepplantjes heeft [appellant] frauduleus gehandeld. Dat rechtvaardigt dat [appellant] aan Interpolis de door haar gevorderde kosten vergoed.
Het hoger beroep
6.7.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd die steeds zijn voorzien van een toelichting. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis in conventie en in reconventie en tot, kort gezegd, het alsnog niet-ontvankelijk verklaren van Interpolis in al haar vorderingen, althans tot ontzegging daarvan, als ook tot toewijzing van zijn vorderingen zoals verwoord aan het slot van zijn memorie van grieven.
6.8.
Interpolis heeft de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten op de wijze zoals verwoord aan het slot van de memorie van antwoord.
6.9.
De grieven kunnen [appellant] niet baten behoudens grief 7. Het hof zal het vonnis daarom slechts vernietigen voor wat betreft de veroordeling van [appellant] in reconventie tot betaling van € 7.597,68 en het vonnis voor het overige bekrachtigen, onder verbetering van gronden. Het hof zal hierna uiteenzetten waarom dat zo is.
De grieven
6.10.
Met grief 1 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inrichting van de zolder niet is te kwalificeren als opslag en niet langer een normaal gebruik van de woning voor wonen betreft.
Met grief 2 komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] de (vermeende) wijziging in het gebruik van de woning op grond van artikel 4 INB-RV-50-171 bij Interpolis had behoren te melden.
Grief 3 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de (kleine) kwekerij van [appellant] kwalificeert als een hennepkwekerij welke door Interpolis niet wordt verzekerd, vanwege een toename van het algemeen bekende risico dat de (elektrische) installatie van een hennepkwekerij met zich brengt ten aanzien van het ontstaan van brandschade.
Met grief 4 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat in deze zaak het algemeen bekende risico, dat de (elektrische) installatie van een hennepkwekerij met zich brengt, zich heeft verwezenlijkt.
Met grief 5 bepleit [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Interpolis de door [appellant] geleden schade op grond van de uitzonderingsbepalingen in de artikelen 4 en 5 INB-RV-50-171 terecht niet heeft vergoed alsmede de inboedelverzekering heeft beëindigd.
Grief 6 houdt in dat de rechtbank de vorderingen van [appellant] ten onrechte heeft afgewezen, alsmede [appellant] ten onrechte - als de in het ongelijk gestelde partij - heeft veroordeeld in de proceskosten.
Met grief 7 betoogt [appellant] dat de rechtbank hem in reconventie ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van € 7.597,68.
6.11.
De rechtbank heeft haar beoordeling van deze zaak gestoeld op een toetsing aan de artikelen 4 en 5 INB-RV-50-171 en artikel 7 AV-02-171 in combinatie met de bijbehorende begrippenlijst. Ook de grieven van [appellant] , zoals het hof deze begrijpt, spitsen voornamelijk toe op de daarin bestreden toetsing aan die bepalingen. Uit de brief van Interpolis aan [appellant] van 15 december 2017 als ook uit haar betoog in zowel de procedure bij de rechtbank als dit hoger beroep blijkt dat Interpolis zich niet uitsluitend en alleen beroept op de gestelde schending door [appellant] van artikel 4 INB-RV-50-171 en de gevolgen daarvan op grond van artikel 5 INB-RV-50-171. Interpolis beroept zich immers ook op het bepaalde in artikel 24 INB-RV-50-171 (zie onder andere de conclusie van antwoord, randnummers 31, 33 e.v. en 49, en de memorie van antwoord, randnummer 27), waartoe zij aanvoert dat blijkens de bevindingen van de ingeschakelde expert [---] (in de persoon van [persoon C] ) de oorzaak van de brand is gelegen in de hennepkwekerij althans dat dit aannemelijk is. Daarmee is volgens Interpolis de brand veroorzaakt door in artikel 24 bedoelde illegale activiteiten, zodat de daaruit resulterende schade niet verzekerd is en zij mocht weigeren de schade uit te keren veroorzaakt door de in de woning aanwezige (per definitie illegale) hennepkwekerij. Daarnaast beroept Interpolis zich op gesteld frauduleus handelen van [appellant] , wat volgens Interpolis op basis van artikel 7 AV-02-171 in combinatie met de daarvan deel uitmakende begrippenlijst ook een grond oplevert voor haar weigering schade uit te keren.
6.12.
De zogeheten devolutieve werking van het hoger beroep brengt - zeer vereenvoudigd weergegeven - mee dat als één of meer van de op de toetsing aan de artikelen 4 en 5 INB-RV-50-171 en artikel 7 AV-02-171 toegespitste grieven van [appellant] zou slagen, het hof procesrechtelijk in principe verplicht is de eventuele andere verweren of stellingen die Interpolis heeft ingebracht tegen de vorderingen van [appellant] en die door de rechtbank niet zijn behandeld in het bestreden vonnis, in zijn beoordeling dient te betrekken. Dit betekent dat, in het geval één of meer van de grieven van [appellant] slaagt, dit nog niet zonder meer meebrengt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het hof moet dan ook (alsnog) het beroep van Interpolis op artikel 24 INB-RV-50-171 betrekken in zijn beoordeling. Als dat beroep vervolgens slaagt, dient het hof toch het bestreden vonnis te bekrachtigen. Gelet daarop en uit oogpunt van efficiëntie ziet het hof aanleiding om het beroep van Interpolis op artikel 24 INB-RV-50-171 eerst te beoordelen.
Het beroep van Interpolis op artikel 24 INB-RV-50-171: is de brand, en daarmee de inboedelschade, veroorzaakt door illegale activiteiten?
6.13.
Naar het oordeel van het hof beroept Interpolis zich terecht op het bepaalde in artikel 24 INB-RV-50-171. Dat levert een aparte en op zichzelf staande grond op voor Interpolis om uitkering onder de inboedelverzekering te weigeren. Alleen al daarop strandt de vordering van [appellant] voor zover deze is gericht op verkrijging van schadevergoeding onder de inboedelverzekering. Aan een beoordeling van (de juistheid van) de toetsing aan het bepaalde in artikel 4 en 5 INB-RV-50-171 wordt dan niet toegekomen. [appellant] heeft aldus geen belang bij zijn grieven voor zover deze als uitkomst nastreven dat Interpolis de inboedelschade aan [appellant] moet vergoeden onder de inboedelverzekering. Het hof wijst op het volgende.
6.14.
Voorop staat dat artikel 24 INB-RV-50-171 deel uitmaakt van een set verzekeringsvoorwaarden die bestemd is om in een veelheid van contractrelaties tussen Interpolis en haar verzekeringnemers te worden gebruikt. Artikel 24 dient daarom te worden uitgelegd aan de hand van de maatstaven die zijn uiteengezet in het arrest DSM/Fox (HR 20 februari 2004, NJ 2005/493; vergelijk HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83, NJ 2015/263). Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken, zoals steeds wanneer de uitleg van een contractueel beding aan de orde is. Nu [appellant] de verzekeringsovereenkomst is aangegaan als consument geldt daarnaast de eis dat voor hem bij de totstandkoming van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest dat een schadevoorval zoals het onderhavige met artikel 24 van dekking zou zijn uitgesloten (HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83, NJ 2015/263).
6.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich op de zolder van de woning van [appellant] een hennepkwekerij bevond en dat de aanwezigheid daarvan niet aan Interpolis is gemeld bij het aangaan c.q. de continuering op 28 juni 2017 van de inboedelverzekering (productie 1 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie), en dat zij daarvan toen ook anderszins niet op de hoogte is geraakt. Artikel 24 INB-RV-50-171 bepaalt dat de schade en het gevolg van de schade niet verzekerd zijn bij (onder andere) schade ‘door illegale activiteiten’ en ‘alles wat daarmee te maken heeft’. Als voorbeeld noemt de polis daarbij uitdrukkelijk en, naar het oordeel van het hof in voldoende duidelijke bewoordingen, het kweken van hennep. [appellant] had daarom bij kennisneming van (artikel 24 van) deze voorwaarden kunnen en moeten begrijpen dat als zich in de woning een brand zou voordoen die haar oorzaak zou vinden in een daar aanwezige hennepkwekerij met toebehoren, de inboedelschade die daarvan het gevolg is in beginsel niet gedekt werd (en wordt) onder de inboedelverzekering.
6.16.
Zoals hiervoor al verkort is weergegeven (rechtsoverweging 6.11), heeft Interpolis met een beroep op artikel 24 INB-RV-50-171 aangevoerd dat de inboedelschade van [appellant] het gevolg is van een brand die haar oorzaak vond in de door [appellant] aangelegde hennepkwekerij met toebehoren. Zij heeft zich daarvoor beroepen (onder meer in de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, randnummer 16) op de bevindingen van het door haar ingeschakelde expertisebureau [---] , zoals deze zijn neergelegd in een rapport van 31 juli 2017 (hierna: het [---] -rapport) van de hand van de aan [---] verbonden [persoon C] , technisch onderzoeker met als specialisatie brandonderzoek. Dat rapport omvat 29 pagina’s (exclusief bijlage) waarin uitvoerig wordt ingegaan op wanneer en hoe het onderzoek door [persoon C] heeft plaatsgevonden en wat zijn bevindingen en conclusies zijn.
6.17.
Hoofdstuk 8 van het [---] -rapport bevat een samenvatting van de bevindingen en conclusies. Tot de bevindingen behoren dat:
“(…);
- is vastgesteld dat de deur van ‘kamer LA’ ten tijde van de brand dicht was en dat de airco-unit als brandoorzaak wordt uitgesloten daar deze niet was aangesloten op de vaste elektrische installatie;
- in ‘kamer LA’ een elektrisch technische brandoorzaak kan worden uitgesloten en in deze kamer geen sporen zijn aangetroffen van een ontbrandbare vloeistof (…);
- gelet op het vorenstaande de brand op de zolderverdieping moet zijn ontstaan;
(…);
- de brand op de zolderverdieping is ontstaan onder het voorste dakvlak, globaal tussen het midden-spant en de kweektent;
- aldaar de zoldervloer op meerdere plaatsen was doorgebrand (indicatie specifiek ontstaansgebied) en aan de randen daarvan restanten van elektrische componenten werden aangetroffen zoals van tafelcontactdozen (verlengblokken) en een voorschakelunit;
- boven het centrum van deze doorbrandingen op/tegen het midden-spant zowel delen/componenten van de vaste elektrische installatie waren gepositioneerd als ook van de elektrische installatie aangelegd ten behoeve van de hennepkwekerij;
- op de vaste elektrische installatie slechts de cv-ketel was aangesloten welke, gezien de positie, als brandoorzaak wordt uitgesloten;
(…).
6.17.
De conclusie in hoofdstuk 8 luidt dat:
“(…) in technische zin de oorzaak voor het ontstaan van de onderhavige brand op de zolderverdieping niet meer exact kon worden vastgesteld. Desondanks dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat er een causaal verband bestaat tussen het ontstaan van de brand en de op de zolderverdieping aanwezige hennepkwekerij, welke volgens [appellant] ten tijde van de ontdekking van de brand in werking was. Immers de brand is ontstaan nabij de kweektent en wel binnen het gebied waar zowel delen/componenten van de vaste elektrische installatie waren gepositioneerd als van de ten behoeve van de hennepkwekerij aangelegde elektrische installatie, waaronder installatie-/aansluitdraden en een voorschakelunit. Daarbij aangetekend dat deze door [appellant] zijn aangesloten op de vaste elektrische installatie. Voorts dat behoudens een aangesloten Cv-ketel de oorspronkelijk vaste elektrische installatie niet werd belast. Sporen en/of aanwijzingen welke duiden op een andere dan vorenstaande brandoorzaak c.q. causaal verband zijn gedurende deze expertise niet aangetroffen.”
6.18.
[appellant] heeft het [---] -rapport en de daarin opgenomen bevindingen en conclusie over de oorzaak van de brand bestreden. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de opdracht voor het onderzoek eenzijdig, zonder overleg met hem, is gegeven en dat het niet onpartijdig is als ook dat de door hem aangezochte contra-expert Horsius te laat kwam om deel te nemen aan het oorzaak-onderzoek althans door Interpolis is afgehouden van het doen van contra-expertise. Daarnaast heeft [appellant] betoogd dat het [---] -rapport diverse onjuistheden bevat, en dat de werkelijke oorzaak van de brand is gelegen in de airco-unit. Een en ander kan [appellant] niet baten. Het volgende is daarvoor redengevend.
6.19.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het rapport van een gedegen en gedetailleerd onderzoek door [persoon C] , waarbij deze op navolgbare en onderbouwde wijze, op basis van specifiek aangeduide feitelijk-technische gegevens en geadstrueerd met foto’s, voldoende concrete conclusies trekt over de oorzaak van de brand, met aanduiding en duiding van de redenen daarvoor. De enkele omstandigheid dat het [---] -rapport is tot stand gekomen in opdracht van Interpolis, doet aan het voorgaande niet af en diskwalificeert op zichzelf en zonder meer het [---] -rapport niet als bewijs voor het (bevrijdend) verweer van Interpolis dat de brand, en daarmee de door [appellant] geleden inboedelschade, haar oorzaak vindt in de hennepkwekerij met toebehoren. [appellant] heeft niet op voldoende concreet onderbouwde wijze toegelicht dat en waarom het onderzoek van [---] (in de persoon van [persoon C] ) niet deugdelijk was en tot onjuiste bevindingen en conclusies heeft geleid. Weliswaar heeft [appellant] op diverse plaatsen in zijn processtukken gesteld dat sprake is van onvolkomenheden in het door [---] (in de persoon van [persoon C] ) verrichte onderzoek als ook van onjuiste bevindingen en conclusies, maar hij heeft dat betoog niet onderbouwd met stukken die zijn betoog staven, zoals een rapport of een schriftelijke verklaring van een andere technisch expert waaruit gemotiveerd volgt dat en waarom het onderzoek en de bevindingen en conclusies van [---] ondeugdelijk zijn. In dit verband acht het hof ook van belang dat [---] (in de persoon van [persoon C] ) in een apart rapport van 16 november 2017 (productie 7 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie) op gedegen, gedetailleerde, navolgbare en voldoende onderbouwde wijze is ingegaan op diverse door [appellant] gestelde onjuistheden en onvolkomenheden in het eerdere [---] -rapport, en daarbij op overtuigende wijze heeft weerlegd dat van onjuistheden en onvolkomenheden sprake is.
6.20.
Het voorgaande geldt in het bijzonder ook voor de stelling van [appellant] dat de oorzaak van de brand is gelegen in de airco-unit. Daarover heeft [appellant] nog wel betoogd dat ook de brandweer, de politie en de ten tijde van de brand met de brandweer ter plaatse zijnde salvage-expert [persoon A] de airco-unit als (waarschijnlijke) brandoorzaak hebben aangewezen. Ter verdere onderbouwing heeft [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog gewezen op de als productie 9 in het geding gebrachte rapportage van de politie van 18 juli 2017. Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist staat echter vast dat - naar het hof begrijpt: wegens asbestgevaar - de brandweer, de politie en [persoon A] , anders dan [---] (in de persoon van [persoon C] ), geen onderzoek hebben verricht naar de oorzaak van de brand. Alleen al daarom kan aan de gestelde bevindingen van brandweer, politie en [persoon A] over de brandoorzaak - wat er verder van die bevindingen zij - bewijsrechtelijk niet hetzelfde gewicht toekomen als aan de bevindingen en conclusies over de brandoorzaak in het rapport- [---] die immers wel zijn gebaseerd op (uitvoerig) onderzoek ter plaatse.
6.21.
Ook de stelling van [appellant] dat de door hem aangezochte contra-expert Horsius te laat kwam om nog deel te nemen aan het oorzaak-onderzoek althans door Interpolis is afgehouden van het doen van contra-expertise en dat daarom voorbij moet worden gegaan aan het [---] -rapport, kan [appellant] niet baten. Ten eerste diskwalificeert die enkele omstandigheid, als zij al juist zou zijn, op zichzelf en zonder meer de inhoud van het [---] -rapport niet. Verder geldt dat deze omstandigheid in beginsel voor rekening en risico komt van [appellant] als diens opdrachtgever. [appellant] heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat dit anders is. Van belang is verder dat door Interpolis hierover is aangevoerd - onder verwijzing naar wat daarover in het [---] -rapport is te lezen (pag. 6) - dat op 17 juli 2017 bleek, na overleg met Horsius, dat het geplande afrondende onderzoek door [persoon C] doorgang kon vinden en dat namens [appellant] geen contra-onderzoeker zou aansluiten. [appellant] heeft dit niet (voldoende) weersproken, zodat het hof daarvan uitgaat. Dat Horsius geen contra-expertise heeft verricht, is dan het gevolg van een aan de zijde van [appellant] gemaakte keuze die voor zijn rekening en risico komt. Ten slotte neemt het hof de oordelen van de rechtbank in r.o. 4.6 van haar vonnis over en maakt deze tot de zijne. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het rapport blijkt dat [appellant] voldoende betrokken is geweest bij het onderzoek van [persoon C] en dat de verklaringen van [appellant] over de airco-unit in dat rapport (voldoende) zijn betrokken.
6.22.
Het hof acht gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk dat de brand haar oorzaak vindt in de door [appellant] op de zolder van de woning aanwezige hennepkwekerij met toebehoren. Anders dan [appellant] aanneemt, is het kweken van hennep een activiteit die op grond van de Opiumwet is verboden; het kwalificeert daarmee als zodanig als een illegale activiteit. In dit verband heeft [appellant] nog wel betoogd dat in deze zaak een uitzondering op dat uitgangspunt aan de orde is, omdat het ging om het kweken van hennep voor eigen gebruik, in de zin van gebruik door zijn ex-partner om medische redenen (en anderen). Ook dat betoog kan [appellant] echter niet baten. Het hof heeft immers in 6.15 overwogen dat [appellant] bij kennisneming van artikel 24 van de verzekeringsvoorwaarden had kunnen en moeten begrijpen dat als zich een brand zou voordoen die haar oorzaak zou vinden in de hennepkwekerij met toebehoren, de inboedelschade die daarvan het gevolg is in beginsel niet gedekt zou zijn onder de inboedelverzekering.
6.23.
Het voorgaande betekent dat Interpolis zich terecht heeft beroepen op artikel 24 INB-RV-50-171. Alleen al op deze grond heeft Interpolis terecht geweigerd om aan [appellant] zijn inboedelschade te vergoeden. Het beroep dat [appellant] in dit verband nog heeft gedaan op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW gaat niet op, omdat een dergelijk beroep moet worden onderbouwd met concrete feiten en (bijzondere) omstandigheden die dat beroep rechtvaardigen, wat [appellant] heeft nagelaten.
Artikel 7 (en 5) AV-02-171 met de bijbehorende begrippenlijst: heeft [appellant] tegenover Interpolis frauduleus gehandeld?
6.24.
Interpolis heeft haar weigering om aan [appellant] zijn inboedelschade te vergoeden mede gegrond op gesteld frauduleus handelen door [appellant] tegenover Interpolis, zich daarbij beroepend op het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 BW en artikel 5 en 7 AV-02-171 in combinatie met de begrippenlijst. Nu naar het oordeel van het hof Interpolis terecht uitkering heeft geweigerd aan [appellant] op grond van het bepaalde in artikel 24 INB-RV-50-171, behoeft dit betoog van Interpolis geen behandeling meer.
6.25.
Interpolis heeft het gestelde frauduleuze handelen van [appellant] echter ook ten grondslag gelegd aan haar beëindiging van de inboedelverzekering en aan de andere tegen [appellant] getroffen maatregelen, te weten de registratie in het Incidentenregister en de melding aan het CBV. Zoals het hof hiervoor in rechtsoverweging 6.6 al heeft aangehaald, heeft de rechtbank de registratie door Interpolis in het Incidentenregister van de beëindiging van de inboedelverzekering met [appellant] en diens frauduleus handelen als ook haar melding daarvan bij haar beroepsgroep, in stand gelaten in weerwil van de vordering van [appellant] in conventie sub 4 (zie hiervoor rechtsoverweging 6.2). Ook heeft de rechtbank in reconventie op deze grond de door Interpolis gevorderde vergoeding van de kosten voor de verrichte onderzoeken toegewezen. Met de grieven 6 en 7 komt [appellant] hiertegen op, waarbij hij ter toelichting wijst op alles wat hij met betrekking tot de grieven 1 tot en met 5 naar voren heeft gebracht. In reactie hierop heeft Interpolis bij memorie van antwoord betoogd, kort gezegd, dat de grieven 6 en 7 moeten worden aangemerkt als veeggrieven die daarom niet kunnen slagen. Ook heeft Interpolis betoogd dat door [appellant] geen grief is gericht tegen onder andere rechtsoverweging 4.8 van het bestreden vonnis. Volgens Interpolis moet het hof daarom uitgaan van de juistheid van het daarin opgenomen oordeel dat terecht registratie in het Incidentenregister heeft plaatsgevonden en terecht melding bij het CBV is gedaan van frauduleus handelen door [appellant] . Het hof overweegt over een en ander het volgende.
6.26.
Naar het oordeel van het hof zijn de grieven 6 en 7 niet te kwalificeren als ‘veeggrieven’. Zo is voor wat betreft grief 6 duidelijk dat zij zich richt tegen de overwegingen van de rechtbank die haar ertoe brengen de hiervoor bedoelde registratie in het Incidentenregister en de melding bij het CBV in stand te laten en de daartegen gerichte vordering van [appellant] af te wijzen, waaronder de overweging dat [appellant] frauduleus heeft gehandeld. Bij grief 7 is duidelijk dat zij is gericht tegen de veroordeling van [appellant] tot betaling van het bedrag van € 7.597,68 aan door Interpolis gemaakte kosten voor expertise, waaronder wederom de overweging dat [appellant] frauduleus heeft gehandeld. Dat [appellant] ter toelichting op deze grieven verwijst naar wat hij met betrekking tot de grieven 1 tot en met 5 naar voren heeft gebracht, maakt de grieven 6 en 7 evenmin tot ‘veeggrieven’. Het betekent immers dat [appellant] meent dat de redenen waarom de grieven moeten slagen, zijn te vinden in wat hij ter toelichting op de grieven 1 tot en met 5 heeft aangevoerd. Ook Interpolis kon en moest dat redelijkerwijs begrijpen. Met wat [appellant] zodoende in de memorie van grieven aanvoert, moet het er naar het oordeel van het hof ook voor worden gehouden dat hij voldoende duidelijke bezwaren heeft verwoord tegen rechtsoverweging 4.8 van het bestreden vonnis, zodat zij moeten worden behandeld. Interpolis wordt daardoor niet in haar verdediging geschaad.
6.27.
Een andere vraag is echter of de bezwaren van [appellant] gegrond zijn. Daarover overweegt het hof het volgende.
6.28.
Interpolis heeft het gestelde frauduleuze handelen van [appellant] onderbouwd met het betoog, zakelijk weergegeven, dat [appellant] opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven teneinde een uitkering te krijgen waarop hij volgens de polisvoorwaarden geen recht had. Die opzettelijk gegeven verkeerde voorstelling van zaken bestond erin dat [appellant] in strijd met de waarheid (i) een andere oorzaak voor de brand heeft aangewezen, te weten de airco-unit, dan de ware oorzaak, te weten de hennepkwekerij, en (ii) de hennepkwekerij qua aantal hennepplanten, de grootte van de kweektent en de ten behoeve van de hennepkwekerij gebruikte goederen en apparatuur geringer voor te stellen dan deze in werkelijkheid was (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, randnummer 36). Interpolis heeft daarbij verwezen naar de als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde brief van Interpolis aan [appellant] van 15 december 2017, de als producties 5 en 6 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie overgelegde verklaringen van [appellant] tegenover de toedrachtonderzoekers van Interpolis en het [---] -rapport.
6.29.
Uit de begrippenlijst die deel uitmaakt van de polisvoorwaarden met kenmerk AV-02-171 volgt, voor zover hier relevant, dat als fraude heeft te gelden de situatie waarin de verzekeringnemer niet de waarheid vertelt, dan wel niet alles vertelt, om van Interpolis een (hogere) vergoeding te krijgen. Artikel 7 AV-02-171 noemt de mogelijke gevolgen van vastgestelde fraude. Naar het oordeel van het hof dienen deze bepalingen te worden uitgelegd met inachtneming van wat in verzekeringsrechtelijke zin gewoonlijk als frauduleus handelen heeft te gelden. Daarbij moet naar het oordeel van het hof aansluiting worden gezocht bij wat geldt met betrekking tot het opzet de verzekeraar te misleiden als bedoeld in artikel 7:930 lid 5 en artikel 7:941 lid 5 BW. Wil daarvan sprake zijn, is nodig dat de verzekeringnemer, in dit geval [appellant] , met de door hem gegeven onjuiste voorstelling van zaken de bedoeling heeft gehad de verzekeraar, in dit geval Interpolis, te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die de verzekeraar zonder de gegeven onjuiste voorstelling van zaken niet zou hebben verstrekt (vergelijk HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311, rov. 3.1.5). Bij de vraag of de betreffende misleiding de daaraan door de verzekeraar verbonden gevolgen rechtvaardigt mag de rechter rekening houden met de bijzonderheden van het geval (vergelijk HR 3 december 2004, NJ 2005/160). Het is aan verzekeraar om te bewijzen dat de verzekeringnemer opzet tot misleiden had. Slaagt deze daarin, dan is het aan de verzekeringnemer om te bewijzen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de misleiding de door de verzekeraar nagestreefde sanctie niet rechtvaardigt.
6.30.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat [appellant] over de oorzaak van de brand een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met de opzet om Interpolis te misleiden in de hiervoor bedoelde zin. Daartoe acht het hof doorslaggevend dat op grond van wat in dit geding door partijen over en weer is betoogd en aan stukken in het geding is gebracht, vaststaat dat politie en brandweer op 7 juli 2017 van oordeel waren dat de brand waarschijnlijk haar oorzaak vond in de airco-unit. Naar het oordeel van het hof kan zonder nadere toelichting, die door Interpolis niet is gegeven, niet worden uitgesloten dat [appellant] bij het afleggen op 11 juli 2017 van zijn verklaring tegenover [persoon B] , toedrachtonderzoeker van Interpolis, en op 20 september 2017 van zijn verklaring tegenover [persoon D] , eveneens toedrachtonderzoeker van Interpolis, (mede) is afgegaan op dat oordeel van de politie en brandweer. Van de vereiste opzet om Interpolis te misleiden om zo een uitkering te krijgen waarop hij geen recht had, kan wat betreft zijn verklaring over de oorzaak van de brand dan niet worden uitgegaan. Dat het [---] -rapport de hennepkwekerij als oorzaak aanwijst, maakt het voorgaande niet anders. Waar het hier op aankomt, is dat is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan [appellant] redelijkerwijs mocht denken dat de airco-unit de oorzaak was van de brand, en niet de hennepkwekerij met toebehoren. Naar het oordeel van het hof is de bevinding van de politie en de brandweer dat de airco-unit de waarschijnlijke oorzaak was van de brand zo’n omstandigheid. Door Interpolis is niet met concrete feiten en omstandigheden betoogd waarom [appellant] bij het afleggen van verklaringen over de oorzaak van de brand niet mocht afgaan op de bevindingen daarover van politie en brandweer; gelet op de hier toepasselijke regels over stelplicht en bewijslast lag dat wel op haar weg. Daarbij betrekt het hof ook dat uit de stukken en het door partijen over en weer gestelde, blijkt dat een forensisch onderzoek door een expert nodig was om duidelijkheid te verschaffen over de oorzaak van de brand; [appellant] was niet zo’n expert.
6.31.
Naar het oordeel van het hof is daarentegen wel komen vast te staan dat [appellant] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de omvang van de aanwezige hennepkwekerij met toebehoren en dat hij dit deed om een uitkering onder de inboedelverzekering te krijgen waarop hij geen recht had. Dat baseert het hof ten eerste op de steeds wisselende verklaringen van [appellant] over het aantal door hem gekweekte hennepplanten. Zo blijkt uit het hiervoor al besproken rapport van de politie van 18 juli 2017 (productie 9 in hoger beroep) dat hij in eerste instantie verklaarde dat sprake was van 10 hennepplanten. Tegenover de aan Interpolis verbonden toedrachtonderzoeker [persoon B] heeft hij over 7 á 8 hennepplanten gesproken (productie 5 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie), terwijl hij tegenover de eveneens aan Interpolis verbonden toedrachtonderzoeker [persoon D] een aantal van 6 á 7 heeft genoemd (productie 6 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie). In dit geding heeft [appellant] het over 4 á 5 hennepplanten, waarbij hij ook aanvoert, verkort weergegeven, dat het kweken van een dergelijk gering aantal hennepplanten door de autoriteiten wordt gedoogd, zodat geen sprake is van illegale activiteiten als bedoeld in de polisvoorwaarden. [appellant] heeft geen concrete en overtuigende verklaring gegeven voor zijn steeds verdergaande neerwaartse bijstellingen van het aantal hennepplanten, ook niet in antwoord op vragen daarover van het hof tijdens de mondelinge behandeling. Verder is van belang dat het [---] -rapport een aantal van 25 hennepplanten noemt, waarbij concreet is uitgelegd hoe tot dat aantal is gekomen, onder verwijzing naar de foto met nummer 102 met daarop de wortels van in ieder geval (beduidend) meer dan 4 á 5 hennepplanten.
6.32.
Ook over de grootte van de kweektent heeft [appellant] naar het oordeel van het hof tegenover de hiervoor genoemde toedrachtonderzoekers van Interpolis een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Hij heeft immers verklaard, kort gezegd, dat het zou gaan om een kweektent van 1 meter bij 1 meter (het hof merkt op: die dan dus de vorm van een vierkant zou moeten hebben gehad), waarin volgens [appellant] maar een zeer beperkt aantal hennepplanten gekweekt kon worden. Blijkens het [---] -rapport is tijdens het onderzoek door [persoon C] waargenomen dat de kweektent een grootte van 1 meter bij 2 meter moet hebben gehad, waarbij opnieuw concreet is uitgelegd hoe hij tot die grootte is gekomen, onder verwijzing naar de foto met nummer 101 waarop de restanten van de kweektent zijn te zien.
6.33.
In het licht van het voorgaande acht het hof ook de bevindingen in het [---] -rapport over de hoeveelheid ten behoeve van de hennepkwekerij gebruikte goederen en apparatuur aannemelijk, zodat ook daarvoor geldt dat [appellant] een en ander onjuist heeft voorgesteld.
6.34.
Op grond van het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat [appellant] over het aantal hennepplanten, de grootte van de kweektent en de hoeveelheid ten behoeve van zijn hennepkwekerij gebruikte goederen en apparatuur een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en dat hij daarbij de bedoeling heeft gehad om Interpolis te bewegen tot het doen van een schade-uitkering waar hij geen recht op had. Daarmee heeft Interpolis zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] tegenover haar frauduleus heeft gehandeld in de zin van wat de begrippenlijst van de voorwaarden met kenmerk AV-02-171 bepaalt over fraude.
6.35.
Vervolgens is de vraag of deze fraude van [appellant] rechtvaardigt dat Interpolis de inboedelverzekering heeft beëindigd, een registratie heeft doen verrichten in het Incidentenregister en een melding heeft gedaan bij het CBV als ook dat [appellant] aan Interpolis de kosten van het verrichte onderzoek dient te vergoeden.
6.36.
Nu de polisvoorwaarden bij fraude uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid dat Interpolis de verzekering beëindigt, heeft Interpolis naar het oordeel van het hof op grond van de hiervoor vastgestelde fraude de inboedelverzekering van [appellant] mogen beëindigen. Daarbij betrekt het hof dat een verzekeringsovereenkomst ook een vertrouwenselement behelst, in de zin dat Interpolis als verzekeraar erop moet kunnen vertrouwen dat [appellant] als verzekeringnemer waarheidsgetrouw verklaringen aflegt over de toedracht van het schadevoorval en de feiten en omstandigheden die daarbij van belang zijn. De vordering van [appellant] tot ongedaanmaking daarvan strandt daarmee. Om dezelfde redenen geldt dat ook voor de vordering tot ongedaanmaking van de registratie in het Incidentenregister en de melding bij het CBV.
6.37.
Anders ligt dat naar het oordeel van het hof ten aanzien van de door Interpolis in reconventie gevorderde terugbetaling door [appellant] van de door Interpolis gemaakte kosten voor de diverse onderzoeken naar de toedracht en oorzaak van de brand. Die onderzoeken zijn niet, althans niet in overwegende mate, nodig geworden door het hiervoor vastgestelde frauduleuze uitingen van [appellant] over het aantal hennepplanten, de grootte van de kweektent en de hoeveelheid ten behoeve van zijn hennepkwekerij gebruikte goederen en apparatuur, maar zijn nodig geworden omdat in media-berichten de airco-unit als oorzaak voor de brand werd genoemd, en niet de hennepkweek terwijl van dat laatste in de woning van [appellant] sprake was. Het hof baseert dit op het [---] -rapport, waarover partijen zich in dit geding over en weer uitvoerig hebben uitgelaten. Op pagina 4 staat te lezen:
“(…). Volgens berichtgeving in de media (internet) zou de onderhavige brand zijn ontstaan in een mobiele airco-unit en was de brandoorzaak niet gerelateerd aan een in de onderhavige woning aangetroffen hennepkwekerij, welke een omvang zou hebben gehad van 10 hennepplanten.
Naar aanleiding van het voorgaande verzocht opdrachtgever I[Interpolis, toevoeging hof]
[---] Expertise (…) een technische expertise in te stellen naar de oorzaak van het ontstaan van de onderhavige brand. (…).”
De door Interpolis aan de expertise door [---] gespendeerde kosten zijn dus niet veroorzaakt door de door [appellant] gedane frauduleuze uitingen. Zij vormen dus ook geen grond voor vergoeding door [appellant] van die kosten op de voet van artikel 7 AV-02-171. Door Interpolis zijn geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die dat anders maken.
6.38.
Waarom grond zou bestaan voor terugvordering van de kosten van Dekra voor de schadevaststelling heeft Interpolis niet voldoende concreet toegelicht. De enkele omstandigheid dat vast is komen te staan dat [appellant] zich frauduleus heeft uitgelaten over het aantal hennepplanten, de grootte van de kweektent en de hoeveelheid ten behoeve van zijn hennepkwekerij gebruikte goederen en apparatuur is daartoe naar het oordeel van het hof niet voldoende. Daarmee is immers niet gezegd dat de met de schadevaststelling door Dekra gemoeide kosten daardoor nodig zijn geworden.
6.39.
Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van het hof geen grond voor de door Interpolis gevorderde terugbetaling van de onderzoekskosten en de met de schadevaststelling gemoeide kosten. Daarmee slaagt grief 7.
Tot slot
6.40.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat alleen grief 7 slaagt. Ook volgt uit het voorgaande dat voor verdere bewijslevering, zoals door zowel [appellant] als Interpolis in hoger beroep is aangeboden, geen grond bestaat. Wat betreft de door [appellant] aangeboden bewijslevering over de gang van zaken na de brand en de gang van zaken voorafgaand aan, tijdens en na het onderzoek van [---] valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien dat zij bij kan dragen aan de verdere beoordeling en beslissing van de zaak, zodat zij niet ter zake dienend is. Wat betreft de door [appellant] aangeboden bewijslevering over het aantal hennepplantjes, de daarbij benodigde en gebruikte materialen en de wijze waarop de installatie is aangelegd geldt dat [appellant] daarover al ettelijke malen verklaringen heeft afgelegd en daarover ook in deze procedure een standpunt heeft ingenomen dat zijn weerlegging vindt in wat hiervoor is overwogen, zodat het bewijsaanbod in zoverre niet ter zake dienend is. Ten aanzien van de voorgestelde getuigen [persoon E] , [persoon F] , en [persoon A] is niet concreet aangegeven wat maakt dat zij daarover concrete kennis hebben en waarom die eventuele kennis dan afbreuk zou doen aan de hiervoor aangehaalde bevindingen daarover in het [---] -rapport. Ook het bewijsaanbod van Interpolis is niet ter zake dienend, nu het niet bijdraagt aan de beoordeling en beslissing van de zaak.
6.41.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd waar het betreft de veroordelingen van [appellant] in reconventie, onder 5.3 en 5.4, van het bestreden vonnis. Voor het overige zal het worden bekrachtigd.
6.42.
[appellant] is de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij. [appellant] zal daarom in de kosten van het geding worden veroordeeld op de wijze zoals in het dictum van dit arrest is uiteengezet, zij het dat daarbij ten aanzien van het aantal toe te kennen punten aan salaris advocaat enige matiging zal plaatsvinden wegens de afwijzing van de vordering in reconventie, namelijk van 2 punten naar 1,5 punten.

7.De uitspraak

Het hof:
7.1.
vernietigt het bestreden vonnis waar het betreft de veroordelingen van [appellant] in reconventie onder 5.3 en 5.4 van het dictum;
7.2.
wijst de vordering in reconventie van Interpolis af;
7.3.
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
7.4.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Interpolis op € 2.020,-- aan griffierecht en op € 3.046,50 (1,5 punten maal tarief IV) aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat de bedragen van € 2.020,-- en € 3.046,50 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
7.5.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de onder 7.3 uitgesproken kostenveroordeling;
7.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, B.E.L.J.C. Verbunt en M.E. Bruning en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2023.
griffier rolraadsheer