Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8625782 CV EXPL 20-3227)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- Is [appellant] mede huurder van het in dit geding aan de orde zijnde restaurantgedeelte?
- Bestaat aanleiding voor vermindering van de huurprijs voor het restaurantgedeelte vanwege de coronapandemie?
- Heeft de kantonrechter ter zake huurachterstand een te hoog bedrag toegewezen?
- a. [de B.V.] exploiteert een hotel aan het adres [adre] te [plaats] .
- b. Op de begane grond van het hotel bevindt zich het restaurantgedeelte.
- c. [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) heeft volgens het door [de B.V.] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van 18 juni 2020 als activiteit “SBI-code 56101 – Restaurants”. Volgens datzelfde uittreksel is [appellant] sinds 1 november 2019 algemeen directeur van [bedrijf] , en alleen/zelfstandig bevoegd om [bedrijf] te vertegenwoordigen.
- d. [de B.V.] heeft twee schriftelijke huurovereenkomsten in het geding gebracht. Behoudens de op de eerste bladzijde van de huurovereenkomsten vermelde naam van de huurder zijn de beide huurovereenkomsten gelijkluidend. Op de ene overeenkomst is [bedrijf] vermeld als huurder, en op de andere overeenkomst [appellant] . Beide overeenkomsten zijn op 19 december 2019 ondertekend door [appellant] .
- e. In de huurovereenkomsten staat dat [de B.V.] het restaurant aan de huurder verhuurt voor een periode van 36 maanden met ingang van 1 november 2019 en dus eindigend op 1 november 2022. In artikel 3 van beide huurovereenkomsten staat wat de overeengekomen huurprijs is. De huurprijs bedroeg bij aanvang van de huurperiode € 750,-- per maand. Volgens het artikel stijgt de huurprijs vervolgens geleidelijk tot € 2.500,-- per maand met ingang van augustus 2021.
- f. [de B.V.] heeft met ingang van de maand februari 2020 geen huurbetalingen meer ontvangen. In juni 2020 was de huurachterstand opgelopen tot € 5.500,-- (drie termijnen van € 1.000,-- en twee termijnen van € 1.250,--).
- g. Op 11 mei 2020 heeft [bedrijf] en/of [appellant] een voicemailbericht verzonden aan [de B.V.] . Volgens de door [bedrijf] en [appellant] in eerste aanleg overgelegde schriftelijke weergave van dat bericht is bij dat bericht onder meer het volgende meegedeeld aan [de B.V.] :
- h. Eind mei 2020 is het restaurant gesloten en is de exploitatie ervan dus gestaakt.
- i. Bij vonnis in kort geding van 12 augustus 2020, dat door partijen overigens niet in het geding is gebracht, zijn [appellant] en [bedrijf] veroordeeld om het gehuurde binnen drie dagen te ontruimen. De in het kort geding door [de B.V.] gevorderde machtiging om het gehuurde te kunnen betreden en exploiteren of te doen exploiteren is in het kortgedingvonnis afgewezen, op grond van de overweging dat de huurovereenkomst nog niet was ontbonden.
- ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
- veroordeling van [bedrijf] en [appellant] tot ontruiming van het gehuurde;
- hoofdelijke veroordeling van [bedrijf] en [appellant] tot betaling van € 66.750,-- vermeerderd met wettelijke handelsrente, althans wettelijk rente.
- Het verweer van [appellant] dat hij geen huurder van het restaurantgedeelte is, moet worden verworpen. [appellant] en [bedrijf] zijn beiden hoofdelijk aansprakelijke huurders van het restaurantgedeelte (rov. 4.1.1).
- Het verweer van [appellant] en [bedrijf] dat [bedrijf] een tegenvordering op [de B.V.] heeft en dat na verrekening [de B.V.] niets meer te vorderen heeft aan huur over de periode tot en met juni 2020, is onvoldoende aannemelijk en moet worden verworpen (rov. 4.2.3).
- Het verweer van [appellant] en [bedrijf] dat [de B.V.] in mei 2020 het slot van het gehuurde heeft vervangen en daardoor aan [bedrijf] elk huurgenot heeft ontnomen, is niet komen vast te staan (rov. 4.2.4).
- [appellant] en [bedrijf] hebben als verweer verder aangevoerd dat de coronapandemie en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen, waaronder de gedwongen sluiting van de horeca, een onvoorziene omstandigheid oplevert op grond waarvan hun huurbetalingsverplichting tot nihil moet worden verlaagd. Over die problematiek zijn prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De kantonrechter is voornemens de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van die vragen door de Hoge Raad. De partijen mogen zich daar bij akte over uitlaten (rov. 4.2.5).
- Het beroep van [appellant] en [bedrijf] op vermindering van de huurprijs vanwege de coronacrisis is onvoldoende onderbouwd en wordt daarom verworpen (rov. 2.4).
- [appellant] en [bedrijf] zijn in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten door de huur sinds februari 2020 niet te betalen De huurovereenkomst wordt daarom ontbonden (rov. 2.5).
- De door [de B.V.] gevorderde veroordeling van [appellant] en [bedrijf] tot ontruiming van het restaurant is toewijsbaar (rov. 2.6).
- Aan achterstallige huur over de maanden februari tot en met juni 2020 is € 5.500,-- toewijsbaar (rov. 2.7).
- Daarnaast is de huur toewijsbaar vanaf juli 2020 tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, dat wil zeggen tot en met september 2022. Dit betreft een bedrag van in totaal € 56.250,-- (rov. 2.9).
- Toewijzing van een bedrag aan vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 BW over de periode na de ontbinding van de huurovereenkomst is niet mogelijk. Die vordering wordt daarom afgewezen (rov. 2.10).
- [appellant] en [bedrijf] moeten dus hoofdelijk worden veroordeeld om aan [de B.V.] € 61.750,-- te voldoen, vermeerderd met wettelijke handelsrente (rov. 2.11).
- de huurovereenkomst tussen [de B.V.] en [appellant] en tussen [de B.V.] en [bedrijf] ontbonden;
- [bedrijf] en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde;
- [bedrijf] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om aan [de B.V.] € 61.750,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de verzuimdata van de verschillende huurtermijnen;
- [bedrijf] en [appellant] hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
- opgaaf heeft gedaan van de gemiddelde huurprijs en de gemiddelde vaste lasten per maand;
- heeft aangegeven dat hij geen TVL (hof: Tegemoetkoming Vaste Lasten) heeft ontvangen;
- heeft aangegeven dat in de hele periode van corona het hotel gesloten is geweest, zodat er geen gasten waren voor het restaurant, waardoor er een omzetdaling is geweest van 100% en hij daarom geen omzetcijfers kon overleggen.
- a. De overeengekomen huurprijs wordt uitgedrukt in een percentage van het totaalbedrag aan vaste lasten.
- b. Het met dat percentage overeenstemmende deel van de TVL waarop de huurder aanspraak kan maken, wordt afgetrokken van het bedrag van de overeengekomen huurprijs.
- c. De procentuele omzetvermindering wordt vastgesteld door de omzet in de periode waarover de huurprijsvermindering berekend wordt (hierna: de lagere omzet) te vergelijken met de omzet in een vergelijkbaar tijdvak voorafgaand aan de coronapandemie (hierna: de referentieomzet) volgens de formule: 100% – (100% x (de lagere omzet: de referentieomzet)).
- d. Het met de verstoring van de waardeverhouding samenhangende nadeel wordt gelijk verdeeld over de verhuurder en de huurder (ieder 50% van het nadeel), tenzij uit de in artikel 6:258 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid een andere verdeling volgt.