Uitspraak
1.Inleiding
2.Het verloop van het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
4.De feiten
5.De omvang van het geschil
rechtbank, voor zover thans van belang:
vrouwheeft in principaal hoger beroep drie grieven aangevoerd. Deze gaan over:
Primairde verdeling vast te stellen (overeenkomstig punt 34 tot en met 36 van het beroepschrift) en te bepalen dat de man aan de vrouw uit hoofde van verdeling (een en ander overeenkomstig punt 34 tot en met 36 van het beroepschrift) een door het hof - na raadpleging van deskundigen - nader te bepalen bedrag verschuldigd is, waarbij in ieder geval de actuele waarde van het onroerend goed aan de [adres 1] te [plaats 3] en aan de [adres 2] te [plaats 4] , alsmede de actuele waarde van [BV 1] BV moet worden vastgesteld, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de in deze procedure te wijzen beschikking,
subsidiairte bepalen dat tot 21 juni 2013 Peruaans huwelijksvermogensrecht van toepassing was en derhalve een algehele gemeenschap van goederen en overeenkomstig punt 34 tot en met 36 van dit beroepschrift de verdeling vast te stellen en te bepalen dat de man aan de vrouw uit hoofde van verdeling (een en ander overeenkomstig punt 34 tot en met 36 van onderhavig beroepschrift) een door het hof - na raadpleging van deskundigen - nader te bepalen bedrag verschuldigd is, waarbij in ieder geval de actuele waarde van het onroerend goed aan de [adres 1] te [plaats 3] en aan de [adres 2] te [plaats 4] , alsmede de actuele waarde van [BV 1] BV moet worden vastgesteld, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de in deze procedure te wijzen beschikking,
meer subsidiairte bepalen dat de man aan de vrouw op grond van Catalaans huwelijksvermogensrecht een door het hof nader te bepalen vergoeding dient te voldoen over de jaren 2009 tot en met (21 juni) 2013 vanwege de zorg voor de kinderen en het huishouden, welke vergoeding primair 50%, subsidiair ten minste 25% althans een in goede justitie te bepalen percentage bedraagt van het verschil in toename van de vermogens van beide partijen, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 21 juni 2013, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum,
Primairte bepalen dat er alsnog moet worden verrekend overeenkomstig het niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding en wel over de gehele periode vanaf 21 juni 2013 tot 4 maart 2018 en op basis van de uitgangspunten zoals opgenomen in art. 1:141 lid 1 jo. lid 3 BW en uitgewerkt in de als productie 28 opgestelde verrekenstaat en het bedrag vast te stellen dat de man uit dien hoofde aan de vrouw verschuldigd is en hem tot betaling daarvan aan de vrouw te veroordelen binnen veertien dagen na de in deze procedure te wijzen beschikking, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 4 maart 2018 tot het moment van algehele betaling (en na aftrek van hetgeen de man reeds heeft voldaan),
subsidiairte bepalen dat de man aan de vrouw uit hoofde van de verrekening nog verschuldigd is:
manheeft de grieven van de vrouw bestreden en heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven aangevoerd. Deze gaan over:
6.De motivering van de beslissing
vrouwkeert zich tot het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.6.9. tot en met rov. 2.6.13. van de beschikking van 11 januari 2021) dat de huwelijkse voorwaarden van 21 juni 2013 zijn gaan gelden vanaf het moment dat de akte is ingeschreven en dat in de periode daarvoor, conform het Catalaanse recht, het stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen is blijven gelden, een en ander conform de bedoeling van partijen.
manweerspreekt de grief van de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 september 2020 heeft de vrouw uitdrukkelijk en ondubbelzinnig gesteld dat het niet de bedoeling was van partijen om een gemeenschap van goederen te creëren door de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft daarmee de uitwerking van de tekst in de huwelijkse voorwaarden tot jaarlijkse verrekening bekrachtigd als de bedoeling van partijen. De vrouw heeft hiermee haar recht verwerkt om thans een andersluidend standpunt in te nemen. De man wijst erop dat partijen meerdere malen met de notaris hebben gesproken over hun wensen betreffende de huwelijkse voorwaarden. De notaris heeft bij die gelegenheden onder andere benadrukt dat hij “het verleden niet kan veranderen”. Daarom is dit ook met zoveel woorden opgenomen in de overwegingen van de huwelijkse voorwaarden. De gesprekken tussen partijen en de notaris waren erop gericht dat alleen voor de toekomst andere afspraken zouden gelden tussen partijen. Dat er sprake zou zijn van terugwerkende kracht is nooit besproken. Partijen hebben evenmin gesproken over het verdelen van hun inkomen of vermogen. De vrouw heeft geen verklaring gegeven hoe de jaarlijkse verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden zich verhield met haar idee dat met de huwelijkse voorwaarden uitvoering werd gegeven aan de afspraak (die zij stelt voor ogen te hebben gehad) om het vermogen bij helfte te verdelen met terugwerkende kracht vanaf de datum huwelijk in 2009. De vrouw heeft de door haar gestelde bedoeling tijdens het huwelijk op geen enkel moment aan de orde gesteld, bijvoorbeeld tijdens het bespreken van de jaarlijkse verrekeningen. Ook tijdens de eerste overleggen van partijen met behulp van de advocaat van de vrouw, begin 2018, die hebben geleid tot de concept overeenkomst (preambule) die de man in eerste aanleg heeft overgelegd, is met geen woord gerept over het verdelen van vermogen bij helfte vanaf de huwelijksdatum dan wel enige terugwerkende kracht van enige regeling. De uitleg van de vrouw komt derhalve niet overeen met de feiten en omstandigheden die door de man zijn geschetst in eerste aanleg en thans in hoger beroep. De considerans van de huwelijkse voorwaarden is heel duidelijk over het Catalaanse recht dat van toepassing was volgens partijen en de rechtbank heeft mede op die grond de bedoeling van partijen juist vastgesteld. Daarom is vóór 21 juni 2013 het stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen blijven gelden. De man verwijst onder meer naar de notariële akte van oprichting van zijn onderneming in 2009 waarin heel duidelijk in de Spaanse taal staat dat tussen partijen het Catalaanse huwelijksvermogensregime van uitsluiting van iedere gemeenschap van toepassing is. Over de periode voor de huwelijkse voorwaarden is derhalve geen verrekening dan wel verdeling nodig. De grief van de vrouw dient te worden afgewezen.
hofstelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat voor wat betreft het toepasselijke recht de bepalingen in het HHV 1978 van toepassing zijn. Verder staat tussen partijen vast dat zij niet beschikken over een gemeenschappelijke nationaliteit, dat zij vóór hun huwelijk geen rechtskeuze hebben gemaakt en dat hun eerste huwelijksdomicilie in Spanje (Catalonië) lag. Artikel 4 lid 1 HHV 1978 bepaalt dat als de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat hun eerste huwelijksdomicilie in Spanje (Catalonië) lag, is in beginsel Spaans (meer specifiek Catalaans) recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. De stelling van de vrouw dat Peruaans recht van toepassing is omdat partijen in Peru zijn getrouwd en zij hun huwelijk niet in Spanje hebben laten registreren, leidt niet tot een ander oordeel omdat de inschrijving van het huwelijk in Spanje geen vereiste is voor de toepasselijkheid van art. 4 lid 1 HHV 1978.
(HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.6.5. en 2.6.14. van de beschikking van 11 januari 2021) dat partijen over de periode vanaf datum huwelijk tot 21 juni 2013 niets meer van elkaar te vorderen hebben.
manbetwist de stellingen van de vrouw en verwijst onder meer naar zijn reactie op de eerste grief van de vrouw. Zo heeft er gedurende de periode vanaf datum huwelijk tot 21 juni 2013 geen wettelijke gemeenschap naar Nederlands recht bestaan. Voorts betwist de man dat Peruaans huwelijksvermogensrecht van toepassing was gedurende deze periode alsmede dat het Peruaans huwelijksvermogensrecht een gemeenschap van goederen inhoudt.
hofstelt voorop dat het al heeft vastgesteld dat over de periode vanaf datum huwelijk tot 21 juni 2013 het Catalaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Daarmee faalt de tweede grief van de vrouw voor zover die ziet op de toepasselijkheid van Nederlands respectievelijk Peruaans huwelijksvermogensrecht.
manricht zich tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.6.21. van de beschikking van 11 januari 2021) dat op grond van de zogenoemde preambule niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een algehele overeenstemming tussen partijen over de afwikkeling van het periodiek verrekenbeding zoals dat voortvloeit uit de huwelijkse voorwaarden.
vrouwweerspreekt de grief van de man en stelt vooreerst dat hij niet-ontvankelijk is. De man heeft in eerste aanleg immers zelfstandig verzocht om vast te stellen dat partijen in de preambule reeds afspraken hebben gemaakt over de gevolgen van de echtscheiding. De rechtbank heeft in de beschikking van 21 januari 2021 “het meer of anders verzochte” afgewezen en daartoe hoort ook dit verzoek van de man. Dat de rechtbank dit verzoek in de beschikking zelf aanmerkt als “het meest verstrekkende verweer van de man” maakt dit niet anders. De man had daarom binnen drie maanden na de beschikking van 21 januari 2021 hoger beroep moeten instellen.
hofzal eerst stilstaan bij de ontvankelijkheid van de man en daarna zijn grief behandelen.
vrouwklaagt over het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.6.21. van de beschikking van 11 januari 2021 en in rov. 2.8. tot en met 2.10. van de beschikking van 4 mei 2022) dat de verrekenaanspraak van de vrouw jegens de man in totaal € 227.775,-- bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 117.500,-- vanaf 4 maart 2018, en dat de man daarvan al € 121.054,-- heeft voldaan.
manweerspreekt de grief van de vrouw en stelt dat zij niet-ontvankelijk is voor zover haar verzoeken zien op de verrekening over de jaren 2014 en 2016. Verder wijst hij erop dat de verrekening heeft plaatsgehad conform de huwelijkse voorwaarden in combinatie met de afspraken tussen partijen. De concepten van de verrekenoverzichten werden door de man opgesteld aan de hand van alle administratie. Na de ontvangst van de definitieve aangiften (opgesteld door de accountant) bespraken en controleerden partijen de concepten en daarna werden de verrekenoverzichten door de man definitief gemaakt. Op die wijze werd het te verrekenen bedrag vastgesteld en betaald. De vrouw heeft daarvoor getekend en geaccordeerd.
hofstelt voorop dat in de huwelijkse voorwaarden ter zake van de periodieke verrekening de navolgende bepaling is opgenomen:
HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1922).
in combinatie met de afspraken tussen partijen[curs. hof]. Deze afspraken hebben er, volgens de man, toe geleid dat over het jaar 2013 niet is verrekend. De verrekening over de jaren 2014 tot en met 2016 heeft volgens de verrekenoverzichten plaatsgevonden waarbij is afgeweken van de huwelijkse voorwaarden en de overgespaarde inkomsten zijn verrekend in de sleutel 60% (voor de man) en 40% (voor de vrouw). Over de periode 2017 tot 4 maart 2018 is nog niet verrekend maar heeft de man een verrekenoverzicht in het geding gebracht waarbij het overgespaarde inkomen eveneens in de sleutel van 60% (voor de man) en 40% (voor de vrouw) is gelegd.
bij helfte[onderstr. hof] te verrekenen. De door de man gestelde, en door de vrouw betwiste, overeenkomst tussen partijen om over het jaar 2013 niet te verrekenen, wijkt af van die afspraak. Dat geldt ook voor de verrekenoverzichten die de man over de jaren 2014 tot en met 2018 heeft opgesteld. In die overzichten wordt immers niet bij helfte verrekend maar in de sleutel van 60% (voor de man) en 40% (voor de vrouw). Ook dat wijkt af van de afspraken die partijen in de huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.