ECLI:NL:GHSHE:2023:3449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
200.329.511_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de onpartijdigheid van de rechters

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2023 een verzoek tot wraking van de rechters afgewezen. De verzoeker, die als verdachte in een strafzaak is aangemerkt, had verzocht om wraking van de raadsheren mr. H.A.T.G. Koning, mr. S.C. van Duijn en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, omdat hij meende dat hun onpartijdigheid in het geding was. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet voldoende feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd zouden maken. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek onderbouwd met e-mailberichten en een proces-verbaal van een eerdere zitting, maar deze bevatten geen relevante informatie die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel zou trekken.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden kunnen weerleggen. De verzoeker had ook aangevoerd dat de afwijzing van zijn verzoek om een getuige opnieuw te horen, een grond voor wraking was, maar de wrakingskamer stelde vast dat dit een rechterlijke tussenbeslissing was en geen basis voor wraking kon vormen. De verzoeker werd vermaand dat hij met zijn wrakingsverzoek misbruik maakte van het wrakingsmiddel, en de wrakingskamer besloot het verzoek buiten behandeling te stellen en een wrakingsverbod op te leggen.

De zaak illustreert de strikte eisen die aan wrakingsverzoeken worden gesteld en de noodzaak voor verzoekers om goed onderbouwde en gemotiveerde gronden aan te voeren. De wrakingskamer heeft de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek, en de verzoeker werd erop gewezen dat hij niet tot antwoorden verplicht was tijdens de zitting.

Uitspraak

Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, ter openbare zitting gehouden op 12 juli 2023 te 16.00 uur, in de zaak van:

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: ‘verzoeker’,
waarin op de inhoudelijke behandeling van 12 juli 2023 mondeling is verzocht tot wraking van mr. H.A.T.G. Koning, mr. S.C. van Duijn en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer van dit hof, hierna ook wel gezamenlijk genoemd: ‘de raadsheren’.
De voorzitter deelt mede dat de verzoeker als verdachte is aangemerkt in de onderliggende hoofdzaak onder parketnummer [parketnummer] en vermaant de verzoeker derhalve oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt de verzoeker mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Tegenwoordig zijn:
mr. J.W. van Rijkom, voorzitter,
mr. O.G.H. Milar en mr. J.M. van der Vegt, raadsheren,
mr. S. van den Akker en mr. R.M. Gloudemans, griffiers.
De voorzitter doet de zaak van de verzoeker uitroepen.
De verzoeker, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:

[verzoeker]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956
De voorzitter stelt vast dat de raadsheren ter terechtzitting zijn verschenen. De advocaat-generaal is niet terechtzitting verschenen.
De voorzitter vermaant verzoeker oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem
mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mede dat de wrakingskamer ter terechtzitting van heden uitsluitend het
wrakingsverzoek zal behandelen en niet de strafzaak.
De voorzitter deelt mede dat de wrakingskamer van het hof kennis heeft genomen van het voorwaardelijke verzoek tot wraking alsmede het mondelinge wrakingsverzoek ter terechtzitting bij gelegenheid van de inhoudende behandeling van de strafzaak.
De griffier geeft de verzoeker een afschrift van het proces-verbaal van de inhoudelijke terechtzitting van de meervoudige kamer in strafzaken van hedenmiddag, d.d. 12 juli 2023, inhoudende de gronden door de verzoeker ter terechtzitting opgegeven gronden voor de wraking.
De voorzitter geeft de verzoeker de gelegenheid om het proces-verbaal tot zich te nemen.
De voorzitter houdt kort de onderliggende stukken voor de wraking voor, te weten:
  • het proces-verbaal van de meervoudige kamer in strafzaken d.d. 12 juli 2023, opgemaakt door de griffier van de meervoudige strafkamer betreffende de gronden voor de wraking;
  • de door de verzoeker ingestuurde e-mailberichten d.d. 12 juli 2023 te 04:26 en 05:05 uur gericht aan de behandelende strafkamer inhoudende het voorwaardelijk verzoek tot wraking alsmede de mededeling dat bij de wraking wordt volhardt indien het verzoek tot het horen van de getuige wordt afgewezen.
De voorzitter stelt de verzoeker in de gelegenheid zijn wrakingsverzoek nader toe te lichten.
De verzoeker brengt hierop het volgende naar voren:
Afgelopen nacht omstreeks 04.26 en 05.05 uur zond ik reeds de toelichting op het wrakingsverzoek aan de griffier van de behandelend strafkamer. Ik ben geen raadsman, ik moet werken zonder raadsman hetgeen al een verhaal apart is. In aanloop naar de zitting heb ik mij verdiept in de literatuur omtrent het toe- en afwijzen van getuigenverzoeken. Tijdens mijn zoektocht trof ik een drietal arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), te weten de zaken met zaaknummers C38/18, C347/21, C348/21 alsmede de Keskin-jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Ik neem aan dat ik dit niet hoef uit te leggen aan uw Hof. Eerder heb ik een wrakingsverzoek gedaan bij de civiele kamer, maar dat was geen succes voor de behandeling van de strafrechtelijke zaak. Bij drie van de hiervoor genoemde arresten van het HvJEU heeft de advocaat-generaal in twee conclusies de Keskin-jurisprudentie nader uitgelegd. Deze conclusies lagen ten grondslag aan mijn voorwaardelijk verzoek tot wraking. De kern van de arresten is dat getuigen ter terechtzitting dienen te worden gehoord en het horen van de getuige buiten de zitting om moet wordt bij de inhoudelijke behandeling worden herhaald. Deze herhaling hoeft niet volledig te zijn.
U, voorzitter, zegt mij dat ik mag veronderstellen dat het hof kennis draagt van de genoemde jurisprudentie en de daaraan gepaarde ontwikkelingen.
U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat de reden voor mijn wrakingsverzoek is gelegen in de afwijzing van het verzoek tot het opnieuw en ter terechtzitting horen van de getuige [getuige]. Daarop kan ik u zeggen dat deze getuige reeds in eerste aanleg zou moeten zijn gehoord, maar dit verzoek is destijds afgewezen. Het vonnis in de strafzaak lag voor de uitspraak van Keskin. Om die reden moet de getuige in hoger beroep worden gehoord. Dat geldt ook op grond van de jurisprudentie inzake Vidgen. De poortraadsheer heeft beslist dat deze getuige zal worden gehoord bij de raadsheer-commissaris. Mijn raadsman meldde mij toen dat dat goed uitkwam omdat hij dan ook kennis kon maken met de getuige [getuige]. Mijn toenmalige raadsman is niet verschenen bij dat verhoor van de raadsheer-commissaris. Uw hof heeft de getuige bij de raadsheer-commissaris laten horen.
Ik wil dat de getuige gehoord wordt in mijn aanwezigheid. Bij de raadsheer-commissaris mocht ik niet aanwezig zijn, dat vind ik apart. Mijn raadsman moest daar vragen stellen terwijl ik hem helemaal niet kende. Ik heb toen zelf de vragen aangeleverd. Ik heb niets aan een getuigenverhoor in mijn afwezigheid, dan kan ik immers nooit inspringen op de door de getuige gegeven antwoorden. De insteek van de zitting was dat [getuige] voor de tweede keer gehoord kon worden op de zitting van het hof. Uit de uitspraak van het EHRM van 10 januari 2023 volgt dat indien de volgende instantie de verklaring belastend vind deze dan op zitting dient te worden gehoord. Daarbij zijn er meer dingen die mij dwars zitten.
U, voorzitter, vraagt mij waarom dat alles in mijn visie tot wraking moet leiden. Ik antwoord u daarop dat ik er weinig voor voel om bij de Hoge Raad te komen en de zaak terug verwezen te krijgen. Ik ken de jurisprudentie van de Hoge Raad en ik weet vrijwel zeker dat als de getuige [getuige] niet gehoord gaat worden de zaak zal worden terugverwezen. In dat licht kan ik maar beter proactief zijn en nu wraken. Daarbij komt dat de gezondheid van de getuige achteruit gaat en ik wil voorkomen dat zijn toestand zodanig verslechtert dat hij straks bij terugwijzing niet meer aanspreekbaar is. Daarbij wijs ik erop dat hij geestelijk minder aan het worden is. Ik kan u zeggen dat de toelichting van het wrakingsverzoek ligt bij de verdediging, tijdens mijn voorbereiding van de zaak liep ik telkens klem. De getuige is aanwezig geweest bij de raadsheer-commissaris en daar zijn de vragen gesteld die ik hem wilde stellen, maar hoe vang ik zijn antwoorden dan weer op.
Als de wraking afgewezen gaat worden krijgen we een vervolg maar dan blijf ik met het probleem van [getuige] zitten.
Desgevraagd geven de leden van de gewraakte strafkamer unaniem te kennen dat zij niet berusten in het gedane wrakingsverzoek.
De voorzitter van de gewraakte strafkamer, mr. H.A.T.G. Koning, geeft desgevraagd te kennen dat aan het wrakingsverzoek in de kern de afwijzing van het verzoek tot het opnieuw horen van de getuige ten grondslag ligt.
De overige leden van de gewraakte strafkamer geven te kennen zich daarbij aan te sluiten.
De voorzitter geeft de verzoeker de mogelijkheid tot een laatste woord.
De wrakingskamer onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter als beslissing van de wrakingskamer mede:
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting van hedenmiddag waarin de wrakingsgronden staan vermeld. Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer bevestigd dat dat de door hem eerder ter zitting van de strafkamer voorgedragen wrakingsgronden zijn.
Ingevolge artikel 513 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek dat niet voldoet aan deze motiveringseis, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
3. De door de verzoeker ingestuurde e-mailberichten van hedenmorgen 04.26 en 05.05 uur alsmede het proces-verbaal van de zitting van de strafkamer van hedenmiddag bevatten weliswaar een uiteenzetting van feiten en omstandigheden, maar geen feiten of omstandigheden die een of meer van de gewraakte raadsheren kunnen betreffen. De berichten bevatten evenmin feiten of omstandigheden die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het hoger beroep schade zou kunnen lijden. De onderhavige verzoeken voldoen daarmee niet aan de eis dat het verzoek tot wraking is gemotiveerd en kunnen dus niet worden aangemerkt als wrakingsverzoeken in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek buiten behandeling laten.
4. Voorzover niettemin aangenomen zou moeten worden dat het wrakingsverzoek wél als wrakingsverzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering moet worden aangemerkt overweegt de wrakingskamer als volgt.
5. De wrakingskamer stelt vast dat het hof de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige [getuige] heeft gemotiveerd door verwijzing naar de eerdere afwijzing van het gedane verzoek d.d. 16 november 2022.
6. De wrakingskamer neemt, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770), voor de beoordeling van de gegrondheid van het wrakingsverzoek het volgende tot uitgangspunt.
7. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
8. Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het Openbaar Ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het Openbaar Ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
9. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt derhalve geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
10. Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
11. De wrakingskamer stelt vast dat de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot het opnieuw horen van de getuige is aan te merken als een rechterlijke tussenbeslissing, waarvoor geldt hetgeen hiervoor (onder 8) is overwogen. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de inhoudelijke juistheid van die afwijzende beslissing.
12. De wrakingskamer stelt voorts vast dat in hetgeen namens verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, samengevat dat hij het oneens is met de afwijzing van het opnieuw horen van de getuige [getuige] en hij niet naar de Hoge Raad wil en liever proactief is omdat de gezondheid van de getuige achteruit gaat, geen grond voor wraking is gelegen.
13. De wrakingskamer is van oordeel dat noch uit de beslissing tot afwijzing van het opnieuw horen van de getuige [getuige] zelf, noch uit de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd, noch uit die beslissing en de gegeven motivering in hun gezamenlijkheid, voortvloeit dat de raadsheren blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. De eventuele vrees daartoe is ook niet objectief gerechtvaardigd. Van bijzondere omstandigheden die tot een andersluidend oordeel aanleiding kunnen geven is niet gebleken.
14. Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde gronden niet tot wraking van de raadsheren kunnen leiden. Dit betekent dat de wrakingskamer het daartoe strekkende verzoek voorzover dat een wrakingsverzoek in de zin van art 512 Wetboek van Strafvordering zou zijn, afwijst.
15. Verzoeker heeft met het voorliggende wrakingsverzoek misbruik gemaakt van het middel van wraking. De wrakingskamer zal daarom een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling nemen, artikel 514 lid 4 Wetboek van Strafvordering.
Het hof (de wrakingskamer):
- stelt het wrakingsverzoek buiten behandeling;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
- legt een wrakingsverbod als bedoeld in artikel 514 Sv op.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheren van de wrakingskamer en de griffiers is vastgesteld en ondertekend.