ECLI:NL:GHSHE:2023:3210

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
22/01506
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskostenvergoeding in hoger beroep en bezwaarfase in belastingzaak

In deze zaak gaat het om de toekenning van proceskostenvergoeding aan belanghebbende in het kader van een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder de waarde van een onroerende zaak vastgesteld en de heffingsambtenaar van de gemeente Sint-Michielsgestel had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of er recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en de proceskosten in hoger beroep. De heffingsambtenaar betoogt dat er geen recht op vergoeding bestaat, omdat belanghebbende geen betalingsverplichting had aan zijn gemachtigde. Het hof oordeelt echter dat belanghebbende wel recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd. Het hof stelt vast dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen kosten verbonden zijn aan de rechtsbijstand. Het hoger beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, en het hof kent een proceskostenvergoeding toe voor zowel de bezwaarfase als het hoger beroep. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het bezwaar en de proceskosten in hoger beroep, evenals het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01506
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 juli 2022, nummer SHE 21/411, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Sint-Michielsgestel,
hierna: de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 (hierna: de aanslag OZB) bekendgemaakt.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De heffingsambtenaar heeft dit verweerschrift later aangevuld. Belanghebbende heeft vervolgens gereageerd op de aanvulling van het hoger verweerschrift.
1.5. Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 324.000.
2.2.
Belanghebbende heeft op 1 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen die beschikte waarde en daarbij verzocht om vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase. Belanghebbende heeft bij het indienen van het bezwaar bovendien verzocht om een hoorzitting. Op 16 juni 2020 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag OZB gehandhaafd (zie 1.2).
2.4.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde vastgesteld op € 314.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd, de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 48 te vergoeden.
2.6.
De door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding aan belanghebbende bestaat uit de in beroep door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en met wegingsfactor 1.
2.7.
In de algemene voorwaarden van het kantoor van gemachtigde staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
Artikel 8 No cure, no pay
“1. Opdrachtgever/cliënt en [A] kunnen overeenkomen dat de opdracht, ongeacht de uitkomst ervan, op basis van ‘no cure, no pay’ wordt verricht. Indien een dergelijke afspraak wordt gemaakt, wordt dit bevestigd in de opdrachtbevestiging.
2. Bij een positieve uitkomst van de opdracht, wordt een proceskostenvergoeding toegewezen. Deze proceskostenvergoeding komt in het geval van een ‘no cure, no pay’-afspraak toe aan [A] . De vergoeding betreft een wettelijk vastgesteld, forfaitair bedrag. De hoogte van de vergoeding is opgenomen in de uitspraak. Dit bedrag dient te worden voldaan door het overheidsorgaan dat het aan de opdracht ten grondslag liggende besluit heeft genomen.
3. Enkel in het geval het desbetreffende overheidsorgaan bovenvermelde proceskostenvergoeding ten onrechte aan opdrachtgever/cliënt overmaakt, verplicht deze zich het bedrag voor de vergoeding van de proceskosten, zoals bedoeld onder lid 2, en vermeld in de artikelen 7:15 Awb en 8:75 Awb, onverwijld en in ieder geval binnen twee weken na ontvangst te storten op een door [A] aangewezen bankrekening.
4. Indien een opdracht door [A] op basis van ‘no cure, no pay’ wordt uitgevoerd, worden door opdrachtgever/cliënt zonder voorafgaande uitdrukkelijke instemming van [A] , géén beslissingen genomen dan wel mededelingen gedaan betreffende ingestelde bezwaar/beroepsprocedures bij een overheidsorgaan, die van invloed kunnen zijn op (de uitkomst van) de ingestelde procedures. Hieronder dient onder meer te worden verstaan het doen van uitlatingen of nemen van beslissingen inzake het treffen van schikkingen of het intrekken van ingestelde procedures.
5. Wanneer opdrachtgever/client handelt In strijd met lid 4, vervalt de ‘no ure, no pay’ afspraak en dienen alle door [A] gemaakte kosten, waaronder tevens een vergoeding voor de werkzaamheden die zijn verricht tegen het op dat moment geldend uurtarief vermeerderd met in het kader van de opdracht betaalde verschotten en BTW, geheel door de opdrachtgever/cliënt te worden vergoed.
6. [A] is te allen tijde gerechtigd om (gerechtelijke) procedures op te starten ten behoeve van het verkrijgen van een proceskostenvergoeding uit hoofde van de uit te voeren opdracht. Opdrachtgever/cliënt verplicht zich ertoe hieraan medewerking te verlenen.
7. Indien [A] schade lijdt ten gevolge van handelingen van opdrachtgever/cliënt in strijd met het bepaalde in de voorgaande leden, vervalt hetgeen is overeengekomen aangaande de ‘no-cure-no-pay’-afspraak en is opdrachtgever/cliënt aan [A] schadevergoeding verschuldigd.
8. Indien het bestuursorgaan niet binnen de wettelijke termijn een beslissing neemt op het door [A] ingediende verzoek of bezwaarschrift, dan kan [A] namens opdrachtgever/cliënt het bestuursorgaan in gebreke stellen en een dwangsom verbeuren op basis van artikel 4:17 Awb. Deze dwangsom komt in zijn geheel toe aan [A] .
9. [A] behoudt zich het recht voor om namens opdrachtgever/cliënt ook andere rechten op schadevergoeding, die voortvloeien uit een handelen en/of nalaten van het bestuursorgaan dan wel de rechterlijke organisatie, te vorderen. De toegekende schadevergoeding komt geheel toe aan [A] .”

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht geen kostenveroordeling voor de bezwaarfase is uitgesproken en of bij een gegrond hoger beroep aan belanghebbende een proceskostenvergoeding moet worden toegekend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot het veroordelen van de heffingsambtenaar in de kosten van de bezwaarfase en in de proceskosten in hoger beroep. De heffingsambtenaar concludeert ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende betoogt i) dat de rechtbank ten onrechte niet een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten heeft vastgesteld, en ii) dat dit gebrek leidt tot een gegrond hoger beroep en daarmee ook tot toekenning van een proceskostenvergoeding in hoger beroep.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat in het geheel geen (proces)kostenvergoeding moet worden toegekend, onder verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 6 december 2022 [1] waarin is geoordeeld dat een proceskostenvergoeding alleen aan de orde is indien een belanghebbende voorafgaand aan de proceskostenvergoeding een betalingsverplichting heeft aan zijn gemachtigde voor kosten van de rechtsbijstand. De heffingsambtenaar stelt dat dit, gelet op de algemene voorwaarden van de gemachtigde (zie 2.7) niet het geval is en dat er dus feitelijk geen aan rechtsbijstand verbonden kosten zijn en dat om die reden in het geheel geen recht bestaat op een (proces)kostenvergoeding.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde van de onroerende zaak en de aanslag OZB verlaagd respectievelijk verminderd. Gelet op die oordelen had de rechtbank aan belanghebbende ook een kostenvergoeding voor de bezwaarfase moeten toekennen naast de vergoeding van proceskosten voor de beroepsfase, nu belanghebbende in de bezwaarfase ook heeft verzocht om een vergoeding van de in die fase gemaakte kosten en belanghebbende ook door zijn gemachtigde werd vertegenwoordigd in die fase. Het hoger beroep is dus gegrond en het hof zal doen wat de rechtbank had horen te doen en het in het hogerberoepschrift van belanghebbende vervatte verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de daaruit voortvloeiende proceskostenvergoeding in hoger beroep inwilligen. Het hiervoor in 4.2 vermelde betoog van de heffingsambtenaar leidt, gelet op de hiernavolgende overweging, niet tot een ander oordeel. Dat betoog kan overigens, in tegenstelling tot wat belanghebbende daarover stelt, wel onderdeel uitmaken van het geschil omdat het direct betrekking heeft op dat wat in geschil is, namelijk de toekenning van kosten in bezwaar en proceskosten in hoger beroep.
4.4.
Voor toekenning bij rechterlijke uitspraak van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand is slechts plaats indien kan worden aangenomen dat aan die bijstand voor de belanghebbende kosten zijn verbonden. Dat in deze zaak door een derde beroepsmatig rechtsbijstand is verleend, is niet in geschil. De rechter moet er vervolgens in beginsel vanuit gaan dat aan rechtsbijstand kosten zijn verbonden wanneer die bijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Voor een uitzondering is plaats indien het bestuursorgaan, in dit geval de heffingsambtenaar, het tegendeel stelt en in geval van betwisting aannemelijk maakt. Bij de beoordeling of die uitzondering zich voordoet, komt het erop aan of op belanghebbende een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen. Van een zodanige verplichting is ook sprake indien de rechtsbijstand wordt verleend op basis van
no cure no pay. [2] Aan toekenning van een proceskostenvergoeding staat bovendien niet in de weg dat belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald. [3] Hieruit vloeit naar het oordeel van het hof voort dat niet vereist is dat door belanghebbende kosten zouden moeten worden gemaakt als aan belanghebbende in het geheel geen proceskostenvergoeding zou worden toegekend. Anders dan de heffingsambtenaar stelt is daarbij naar het oordeel van het hof evenmin vereist dat ten tijde van de uitspraak van de rechtbank ook al kosten waren gemaakt voor de verleende rechtsbijstand. [4] Tenslotte is naar het oordeel van het hof niet vereist dat de gemaakte kosten hoger zouden moeten zijn dan de door een rechtbank uitgesproken proceskostenvergoeding. [5]
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.7.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar het verzoek om vergoeding van de kosten van dat bezwaar afgewezen. De kosten van bezwaar dienen alleen te worden vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te wijten is. [6] Uit de rechtbank-uitspraak volgt dat de waarde te hoog is vastgesteld en die waarde is in hoger beroep niet meer in geschil. Dit levert een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid op. Het hof veroordeelt daarom de heffingsambtenaar alsnog in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken (zie ook 4.3).
4.8.
Het hof stelt de kosten van het bezwaar op 2 (punten) [7] x € 296 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 592. Tevens is het hof van oordeel dat belanghebbende, overeenkomstig het verzoek een vergoeding dient te ontvangen voor het indienen van een kadastraal uittreksel van € 7.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is. Het verzoek van de heffingsambtenaar om de rechtbank te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep faalt reeds omdat volgens artikel 8:108 Awb artikel 8:75 Awb van overeenkomstige toepassing is en een wettelijke bepaling om die kosten toe te rekenen aan de rechtbank niet bestaat.
4.10.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1 (punt) [8] x € 837 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) is € 418,50. Voor zover de heffingsambtenaar met zijn verweerschrift van 7 september 2022 van mening zou zijn dat in hoger beroep het lagere tarief per punt van € 541 zou moeten worden gehanteerd, verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022. [9]
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor zover daarin geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 136 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar van € 599;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 418,50.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
N.A. de Grave T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

2.Hoge Raad 19 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0531, r.o. 3.3.1 tot en met 3.3.3.
3.Hoge Raad 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, r.o. 3.4.4.
4.Vergelijk Hoge Raad 19 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0531, r.o. 3.3.4.
5.Raad van State 18 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH3232, r.o. 2.4.
6.Artikel 7:15, lid 2, Awb.
7.1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het horen in bezwaar, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.
8.1 punt voor het hoger beroepschrift, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.