Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.De zaak in het kort
2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8880221 / CV EXPL 20-6084)
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven met productie 1;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met de producties 1 tot en met 4;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met de producties 2 en 3.
4.De beoordeling
- de verdeling vast te stellen, zoals aangegeven in de dagvaarding;
- de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 6.970,34, vermeerderd met de wettelijke rente;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning van totaal € 6.674,21, vermeerderd met de wettelijke rente;
- de man te veroordelen in de kosten van het geding.
- de (uitleg van de) afspraak over de afwikkeling van de auto en de vergoeding voor de extra (kosten voor de) renovatiewerkzaamheden (grief 1);
- de gebruiksvergoeding (grieven 2 tot en met 5);
- de proceskostenveroordeling (grief 6).
- de gebruiksvergoeding (grieven 1 en 2);
- de proceskostenveroordeling (grief 3).
kantonrechteroordeelt in rov. 2.4. van het vonnis van 24 juni 2021 dat de door de man gegeven uitleg van het onderdeel “
audi plus extra 10000€ [de man]” van de overeenkomst niet wordt gevolgd. De kantonrechter is van oordeel dat de uitleg die de man aan de overeenkomst geeft namelijk niet voor de hand ligt. De kantonrechter overweegt daartoe:
Ten eerste merkt de kantonrechter op dat in de overeenkomst alle overige inboedelgoederen afzonderlijk per onderdeel zijn genoemd. De man heeft op de zitting desgevraagd geen logische verklaring kunnen geven waarom hij in weerwil daarvan de auto en de vergoeding voor de renovatie van de woning wel in één onderdeel heeft opgenomen, terwijl hem daarvoor in zijn visie twee afzonderlijke vergoedingen toekwamen (te weten een nog onbepaalde vergoeding voor de opbrengst van de nog te verkopen auto en een vergoeding van € 10.000,- voor verrichte renovatiewerkzaamheden). Het onderbrengen van de vergoeding voor de auto bij de vergoeding voor de renovatiewerkzaamheden past daartegen wel in de uitleg die de vrouw aan dit deel van de overeenkomst geeft (te weten dat de man een vergoeding van € 10.000,- voor zowel de auto als de verrichte renovatiewerkzaamheden zou krijgen).
manop tegen de door de kantonrechter gegeven uitleg van voornoemd onderdeel van de overeenkomst. De man stelt dat de kantonrechter bij een redelijke uitleg van de overeenkomst tot de conclusie had moeten komen dat het aanvankelijk de bedoeling was dat aan de man de auto én betaling van € 10.000,-- zou toekomen. Dit is de afspraak die partijen dus bedoeld hebben met “
audi plus extra 10000€ [de man]”. Nadien (het hof begrijpt: nadat een gewijzigde afspraak tussen partijen is gemaakt) was de bedoeling van partijen - waaraan ook invulling is gegeven - dat de vrouw de auto zou behouden tegen vergoeding van de helft van de waarde van de auto aan de man én aan de man een betaling van € 10.000,-- toekomt.
vrouwheeft de standpunten van de man betwist. Volgens de vrouw heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de door de man gegeven uitleg niet wordt gevolgd en de vorderingen van de man op dat punt terecht afgewezen. Van een aanvullende afspraak tussen partijen is geen sprake en uit niets blijkt dat de vrouw naast het door haar al betaalde bedrag van € 10.000,-- nog een bedrag van € 6.000,-- verschuldigd is aan de man. Volgens de vrouw zijn partijen overeengekomen dat de man een bedrag van totaal € 10.000,-- van haar zou ontvangen ter vergoeding van de helft van de waarde van de auto én de door de man verrichte extra renovatiewerkzaamheden. Dit is volgens de vrouw de afspraak die in de overeenkomst door partijen is vastgelegd.
hofoverweegt als volgt.
audi plus extra 10000€ [de man]” van de overeenkomst.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”
Jij krijgt je 10.000 euro zoals besproken en ik de auto”, terwijl de man in zijn e-mail van 16 februari 2020 daarop antwoordt: “
Nou die auto kost nu nog ongeveer 12duizend dus lijkt me niet eerlijk als ik jr dat zomaar geef toch”.
audi plus extra 10000€ [de man]” van de overeenkomst duidt erop dat de man aanspraak heeft op betaling van dit bedrag van € 6.000,-- naast het bedrag van € 10.000,-- dat de vrouw reeds heeft voldaan aan de man.
kantonrechteris van oordeel dat de man een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan de vrouw. De kantonrechter overweegt in rov. 2.9. van het vonnis van 24 juni 2021 daartoe:
De man heeft erkend dat hij in de door de vrouw gestelde periode van 17 maanden in de woning heeft gewoond en dat de vrouw daar toen niet verbleef. Ook staat vast dat de vrouw in die periode heeft meebetaald aan de eigenaarslasten voor de woning. Op grond van vaste jurisprudentie komt haar dan op grond van artikel 3:169 BW in beginsel een redelijke en billijke gebruiksvergoeding toe. De stelling van de man dat partijen tot aan de levering van de woning aan de kopers gelijkelijk gerechtigd zijn gebleven tot het gebruik van de woning, doen er niet aan af dat enkel de man het gebruik en genot van de woning heeft gehad en dat de vrouw dit heeft gemist.
manis het niet eens met het oordeel van de kantonrechter dat hij een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan de vrouw. Hij had weliswaar het gebruik van de woning, maar dit betekent niet dat de vrouw verstoken is gebleven van het gebruik en genot van de woning. De vrouw is zelf vertrokken uit de woning, maar zij had nog altijd de sleutel van de woning en dus ook toegang tot de woning. De man heeft zelfs aangeboden dat de vrouw weer in de woning kon gaan wonen. Bovendien heeft de man na vertrek van de vrouw hoge gebruikerslasten gehad (het hof begrijpt: energielasten).
vrouwvoert hiertegen het volgende aan. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de man een gebruiksvergoeding aan haar dient te betalen. De omstandigheden die de man aanvoert, zijn niet relevant in het kader van de toekenning van de gebruiksvergoeding.
hofoverweegt als volgt:
Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is.”
kantonrechteroverweegt in rov. 2.11. en 2.12. van het vonnis van 24 juni 2021 dat een vergoeding op basis van 4% over de helft van de overwaarde, zoals de vrouw heeft gevorderd, in dit geval onredelijk hoog is. De kantonrechter is van oordeel dat uitgegaan dient te worden van een (fictief) rendement van 2,5%. De kantonrechter berekent de gebruiksvergoeding aan de hand van een percentage van 2,5 over € 117.835,55, zijnde de helft van de overwaarde.
manvindt dat de kantonrechter de gebruiksvergoeding te hoog heeft vastgesteld. Een rendementspercentage van 2,5 is niet redelijk gezien de toentertijd lage rentestand.
vrouwheeft de standpunten van de man weersproken. Ook heeft zij met grief 1 tegen dit onderdeel van de beslissing van de kantonrechter incidenteel hoger beroep ingesteld. Ter toelichting op haar grief heeft zij aangevoerd dat een percentage van 4 in deze zaak redelijk is. Volgens de vrouw dient de hoogte van het percentage niet gebaseerd te worden op rentestanden, maar op de situatie dat met de overwaarde een andere woning gefinancierd kan worden en dit alsdan een lager rentepercentage tot gevolg heeft.
manheeft in incidenteel hoger beroep hiertegen het volgende aangevoerd. De man stelt dat een rentepercentage van 4 niet redelijk is. Voorts betwist de man dat de overwaarde wordt gebruikt voor financiering van de aankoop van een andere woning en dat die omstandigheid beslissend is voor de bepaling van de hoogte van het percentage. De man vindt dat uitgegaan dient te worden van de rentestanden destijds en deze waren veel lager dan 4%.
hofoverweegt als volgt:
kantonrechteroverweegt in rov. 2.10. van het vonnis van 24 juni 2021 dat de man heeft erkend dat hij in de door de vrouw gestelde periode van zeventien maanden in de woning heeft gewoond en dat de vrouw daar toen niet verbleef. In rov. 2.12. berekent de kantonrechter de gebruiksvergoeding op basis van de periode van zeventien maanden.
manstelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist dat de gebruiksvergoeding verschuldigd is over een termijn van zeventien maanden. De man meent dat dit een onredelijk lange periode is. De man voert aan dat hij na het vertrek van de vrouw eind maart 2019 eerst een tijd in de stacaravan bij de woning heeft verbleven. De renovatie was in mei 2019 afgerond. In die periode kan niet worden gesproken van het verstoken blijven van het gebruik en genot, omdat de woning niet bewoonbaar was. Verder dient voor rekening van de vrouw te komen dat zij pas in januari 2020 heeft ingestemd met verlaging van de vraagprijs waardoor de verkoop langer duurde en de man daardoor langer alleen in de woning verbleef.
vrouwbrengt hiertegen het volgende naar voren. De kantonrechter is volgens haar terecht uitgegaan van zeventien maanden. De vrouw brengt naar voren dat de man tijdens de procedure heeft erkend dat hij zeventien maanden alleen het gebruik van de woning had. Dit is volgens de vrouw een gerechtelijke erkentenis in de zin van art. 154 Rv. De vrouw betwist dat de verkoop door haar toedoen langer zou hebben geduurd.
hofoverweegt als volgt.
1. Een gerechtelijke erkentenis is het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij.
De vrouw stelt dat ik daar 17 maanden gewoond heb. Dat zou kunnen kloppen ja. De vrouw heeft daar in die tijd nooit gewoond.”
Dat zou kunnen kloppen ja” niet af te leiden. Gelet op het voorgaande faalt het verweer van de vrouw dat sprake is van een gerechtelijke erkentenis.
Zo tijd om deze te verlaten.. toch bijzonder om te zien.”.). De woning is notarieel geleverd aan een derde op 17 september 2020. De periode dat de man dus alleen het gebruik en genot van de woning had, betrof dus de periode van in ieder geval 7 mei 2019 tot 17 september 2020. Dit zijn (afgerond) zestien maanden. De door de man verder genoemde omstandigheden geven geen aanleiding tot nadere aanpassing van deze termijn van zestien maanden. Grief 4 van de man slaagt.
kantonrechteroverweegt in rov. 2.11. van het vonnis van 24 juni 2021 dat er aanleiding is op de berekening een correctie toe te passen omdat de man in de periode na het feitelijk uiteengaan van partijen tot datum van notariële levering van de woning aan een derde meer dan de helft van de maandelijkse hypotheeklasten betaalde. De man betaalde € 850,-- per maand en de vrouw € 750,-- per maand. De helft van dit verschil van € 100,-- per maand, dus € 50,-- per maand, heeft de kantonrechter daarom in mindering gebracht op de gebruiksvergoeding.
manricht zich tegen dit oordeel van de kantonrechter. De man meent dat de correctie € 100,-- per maand dient te bedragen.
vrouwheeft de standpunten van de man betwist. Ook heeft zij met grief 2 tegen dit onderdeel van de beslissing van de kantonrechter incidenteel hoger beroep ingesteld. Ter toelichting op haar grief heeft zij aangevoerd dat geen correctie dient plaats te vinden. Volgens de vrouw is sprake van een stilzwijgende afspraak en dient op grond daarvan afgeweken te worden van de hoofdregel van gelijke draagplicht. De vrouw heeft verder gesteld dat het bedrag aan hypotheeklasten circa € 1.280,-- per maand bedroeg en dat deze ruimschoots werden gedekt door de bijdragen van partijen. Met de bijdrage van de vrouw van € 750,-- per maand betaalde zij de helft van de hypotheeklasten van € 640,-- per maand.
hofoverweegt als volgt.
Jij maakt gebruik van ons huis. Ik wil daar best aan mee betalen maar niet meer zoals voorheen. Dat begrijp je toch ook?”. Bij e-mail van diezelfde datum schrijft de man aan de vrouw terug: “
Ik betaal meer aan het huis toch?”. Vast staat dat partijen die verdeling tot aan de datum van notariële levering van de woning aan een derde op 17 september 2020 in stand hebben gelaten. Het is niet gebleken dat de man de vrouw erop heeft gewezen dat hij het niet eens is met de verdeling waarbij hij € 100,-- meer betaalt dan de vrouw. De man brengt dit verschil in bijdragen pas voor het eerst naar voren in het kader van de juridische procedure tussen partijen.
5.De uitspraak
- de vordering van de man tot verdeling is afgewezen;
- de man is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 3.325,-- (drieduizend driehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 19 november 2020 tot de dag van volledige betaling;