ECLI:NL:GHSHE:2023:2862

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
22/01325
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake WOZ-beschikking en proceskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2017. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het pro forma hoger beroepschrift op 15 januari 2018 per fax is verstuurd. De bewijslast lag bij de belanghebbende, die hierin niet is geslaagd. Het hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het pro forma hoger beroepschrift pas op 14 augustus 2023 door het hof is ontvangen, en dit na de termijn voor het indienen van hoger beroep. De belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarnaast werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. Het hof oordeelde ook dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden of om de heffingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01325
Uitspraak in het hoger beroep van
[belanghebbende],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 november 2017, nummer SHE 17/462, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen en de aanslag reinigingsrechten voor het jaar 2015 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in het digitale dossier van deze zaak geplaatst en van deze plaatsing is telkens een kennisgeving verzonden naar het door de heffingsambtenaar voor dit doel opgegeven e-mailadres.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 22/00916.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De in hoger beroep bestreden uitspraak is op 6 december 2017 aan partijen verzonden.
2.2.
Bij brief van 19 juli 2022, door het hof ontvangen op 27 juli 2022, heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven het beroepschrift tegen vorenbedoelde uitspraak op 15 januari 2018 per fax aan het hof te hebben toegezonden en verzocht hem te informeren over de voortgang van die procedure.
2.3.
Bij de brief van 19 juli 2022 is een schermprint van XOIP-faxberichten gevoegd. Daarop is vermeld dat op 15 januari 2018 een document met bestandsnaam 001-PF hoger beroep-15.1.2018.pdf aan nummer [nummer] is verzonden met status ‘afgeleverd’. Het gefaxte document was niet bijgevoegd en heeft de gemachtigde op 14 augustus 2023 desgevraagd aan het hof overgelegd.

3.Beoordeling van het hoger beroep

3.1.
De termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank is bekendgemaakt. [2]
3.2.
Een (hoger) beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
3.3.
De termijn voor het instellen van hoger beroep is gelet op de verzenddatum van de uitspraak van de rechtbank aangevangen op 7 december 2017 en eindigde op 17 januari 2018.
3.4.
Het pro forma hoger beroepschrift gedagtekend 15 januari 2018 heeft het hof niet eerder dan op 14 augustus 2023 ontvangen. De gemachtigde stelt dat hij dat geschrift op 15 januari 2018 per fax heeft ingediend bij het hof. In opdracht van het hof heeft de griffie nader onderzoek gedaan naar de ontvangst van faxberichten op 15 januari 2018. Uit de door de griffie omschreven werkwijze over de ontvangst van faxberichten komt naar voren dat een faxbericht digitaal binnenkwam in een post-mailbox, dat de e-mailberichten bewaard zijn gebleven en dat op 15 januari 2018 geen hoger beroepschrift van de gemachtigde is ontvangen.
3.5.
De bewijslast dat het pro forma hoger beroepschrift op 15 januari 2018 per fax is ingediend bij het hof rust op belanghebbende. [4] Het hof is van oordeel dat belanghebbende daar niet in is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
3.6.
Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van een zogeheten email to faxservice inhoudende dat hij een pdf-document per e-mail verstuurde naar een faxdienst die het als faxbericht verzond. Uit de in 2.3 vermelde schermprint kan worden afgeleid dat er via de online faxdienst XOIP op 15 januari 2018 een faxbericht is verzonden naar het faxnummer (destijds) van het hof. Dit is echter geen bewijs dat er op die datum door het hof een hogerberoepschrift tegen de onderhavige rechtbankuitspraak is ontvangen. De bestandsnaam van het op de schermprint genoemde document is onvoldoende specifiek om daarmee een relatie tot deze rechtbankuitspraak, deze belanghebbende of de onderhavige WOZ-beschikking te leggen. Op de schermprint is voorts de inhoud van het faxbericht niet zichtbaar. Uit de schermprint blijkt kortom niet dat het hogerberoepschrift gedagtekend 15 januari 2018 onderdeel is geweest van het faxbericht. Dit is ook niet anderszins aannemelijk gemaakt. De door XOIP geboden mogelijkheid om een faxbevestiging te downloaden heeft de gemachtigde niet benut. Een bevestiging van XOIP van de aflevering van de fax vergezeld van de pagina van het betreffende pdf-document is evenmin overgelegd. Niet vastgesteld kan worden dat de inhoud van het faxbericht een geschrift betreft waarvan het hof had moeten onderkennen dat er een rechtsmiddel tegen de onderhavige rechtbankuitspraak werd ingesteld.
3.7.
Voor zover sprake zou zijn van een bewijsnood als gevolg van het tijdsverloop komt dit voor risico van belanghebbende. Dat geldt hier te meer omdat de gemachtigde ermee bekend was, althans mag worden verondersteld ermee bekend te zijn, dat indiening van een pro forma hoger beroepschrift kort erna wordt gevolgd door in ieder geval een ontvangstbevestiging, een nota griffierecht en een termijnstelling voor het indienen van de gronden van het hoger beroep. Door nadat al deze berichten uitbleven, geen contact te leggen met het hof en evenmin zorg te dragen voor bewijs aan de hand waarvan de inhoud van het gefaxte document kan worden vastgesteld, heeft de gemachtigde nagelaten wat van hem redelijkerwijze mocht worden verwacht. Daarbij komt nog dat het hof in 2020 uitspraak heeft gedaan op het in 2019 door de gemachtigde namens belanghebbende ingestelde hoger beroep betreffende de WOZ-beschikking over een later kalenderjaar en de proceshandelingen in die procedure evenzeer momenten opleveren waarop de gemachtigde het belang van bewijsvergaring van de verzending van het pro forma hoger beroepschrift had kunnen beseffen.
3.8.
Gelet op de inhoud van de brief van 19 juli 2022 ziet het hof aanleiding die brief aan te merken als hogerberoepschrift. Deze is op 27 juli 2022 en dus na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep ontvangen. Bij een na afloop van de termijn ingediend hogerberoepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring echter op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5] Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Tussenconclusie
3.9.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het verzoek om immateriële schadevergoeding
3.10.
In hoger beroep is de redelijke termijn niet overschreden, zodat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Ten aanzien van het griffierecht
3.11.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
3.12.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

4.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in het geding bij het hof af.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikelen 6:7 en 6:24 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikelen 6:8, lid 1 en 6:24 Awb.
3.Artikelen 6:9, lid 1 en 6:24 Awb.
4.O.a. Centrale Raad van Beroep 10 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1200.
5.Artikelen 6:11 en 6:24 Awb.