In deze zaak gaat het om een werknemer die in dienst is bij een op Noord-Cyprus gevestigde werkgever en die is uitgeleend aan een Turks bedrijf voor werkzaamheden in verschillende landen. De werknemer heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2015 en 2016 ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst. De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard. Hierop heeft de werknemer beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De werknemer heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting heeft de werknemer betoogd dat hij recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, maar het hof oordeelt dat de werknemer geen inzicht heeft gegeven in zijn feitelijke aanwezigheid in de verschillende landen waar hij werkzaamheden heeft verricht. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of hij voldoet aan de voorwaarden voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het hof concludeert dat de bewijslast voor het recht op aftrek bij de werknemer ligt, en dat hij hierin niet is geslaagd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 september 2023.