ECLI:NL:GHSHE:2023:2854

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
21/01116 en 21/01117
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een werknemer in dienst van een Noord-Cypriotische werkgever

In deze zaak gaat het om een werknemer die in dienst is bij een op Noord-Cyprus gevestigde werkgever en die is uitgeleend aan een Turks bedrijf voor werkzaamheden in verschillende landen. De werknemer heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2015 en 2016 ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst. De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard. Hierop heeft de werknemer beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De werknemer heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting heeft de werknemer betoogd dat hij recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, maar het hof oordeelt dat de werknemer geen inzicht heeft gegeven in zijn feitelijke aanwezigheid in de verschillende landen waar hij werkzaamheden heeft verricht. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of hij voldoet aan de voorwaarden voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het hof concludeert dat de bewijslast voor het recht op aftrek bij de werknemer ligt, en dat hij hierin niet is geslaagd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01116 en 21/01117
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 juli 2021, nummers BRE 20/7405 en 20/7406, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015 en 2016 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren inkomsten uit dienstbetrekking genoten van een op Noord-Cyprus gevestigde werkgever, [werkgever] (hierna [werkgever] ). Deze werkgever leende belanghebbende uit aan een Turks bedrijf, [bedrijf] , ten behoeve van coördinerende en toezichthoudende werkzaamheden voor projecten in diverse landen. Het loon werd uitbetaald door de werkgever in Noord-Cyprus.
2.2.
Belanghebbende heeft een overzicht verstrekt van de projecten waarvoor hij werkzaamheden verrichtte met vermelding van de begindatum en einddatum van het project en het land waar het project werd uitgevoerd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre recht bestaat op een tegemoetkoming in verband met voorkoming van dubbele belasting op grond van een belastingverdrag dan wel op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: Besluit).
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende is van mening dat recht bestaat op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het loon dat is genoten uit dienstbetrekking bij [werkgever] .
4.2.
De bewijslast van de feiten en omstandigheden op grond waarvan recht bestaat op voorkoming van dubbele belasting rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe een overzicht verstrekt van de projecten in het buitenland waarvoor hij werkzaamheden heeft verricht met vermelding van begin- en einddatum van het project, maar belanghebbende heeft geen inzicht gegeven in de feitelijke aanwezigheid in de diverse landen ten behoeve van die projecten. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld of wordt voldaan aan de voorwaarden voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van de van toepassing zijnde belastingverdragen.
Voor zover er geen belastingverdrag met een bepaald land is gesloten, dient voor een eventuele vermindering op grond van het Besluit tevens te worden voldaan aan de zogenoemde onderworpenheidseis. Ook ten aanzien daarvan heeft belanghebbende geen gegevens verstrekt, ook niet in het geval op grond van artikel 38, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een versoepelde onderworpenheidseis zou gelden. In dat geval dient immers te worden vastgesteld of het loon betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het gebied van een Mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en met betrekking waartoe geen regelen zijn gesteld op grond van artikel 37 AWR. Het bewijs daarvan is door belanghebbende niet geleverd.
4.3.
Het vorenstaande betekent dat belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en dat de inspecteur terecht geen voorkoming van dubbele belasting heeft verleend.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.A.M. van den Broek T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.