ECLI:NL:GHSHE:2023:2746

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.666_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [verweerder]. De moeder van [verweerder] had eerder bij de rechtbank Oost-Brabant verzocht om vaststelling van het vaderschap van de man, die inmiddels was overleden. De rechtbank had appellante, de partner van de overleden man, niet als belanghebbende aangemerkt, waardoor zij niet in de gelegenheid was gesteld om een verweerschrift in te dienen. Appellante, die zich als enige erfgenaam van de man beschouwde, ging in hoger beroep tegen deze beschikking.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens het procesreglement alleen de afstammelingen van de overleden man als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in deze procedure. Appellante heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks haar financiële belang bij de vaststelling van het vaderschap. Het hof concludeert dat appellante niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij geen rechtstreeks belang heeft bij de procedure. De bestreden beschikking is daarmee in kracht van gewijsde gegaan, en het hof verklaart ook [verweerder] en de moeder niet-ontvankelijk in hun verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

De uitspraak benadrukt het belang van de kring van belanghebbenden in procedures tot vaststelling van vaderschap en de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 augustus 2023
Zaaknummer: 200.327.666/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/386961 / FA RK 22-4786
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat: mr. M. Mos,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. L. van der Steen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wondende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. van der Steen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellante is op 30 mei 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2.
[verweerder] en de moeder hebben op 17 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met akte van uitlating over de ontvankelijkheid van appellante van de zijde van [verweerder] en de moeder;
- de door de advocaat van appellante tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellante, bijgestaan door haar advocaat;
  • [verweerder] en de moeder, bijgestaan door hun advocaat.

3.De feiten

3.1.
De moeder en [de man] (hierna: de man) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben van augustus 1989 tot juli 1992 met elkaar samengewoond.
3.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , is een zoon van de moeder. [verweerder] is niet erkend door de man of door een ander.
3.3.
De man is op [datum] 2022 overleden.
3.4.
Ten tijde van zijn overlijden had de man een geregistreerd partnerschap/huwelijk met appellante.
4. De omvang van het geschil
4.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van [verweerder] gerechtelijk vastgesteld dat de man zijn vader is. In deze procedure heeft de rechtbank appellante niet als belanghebbende aangemerkt en haar dus ook niet de gelegenheid geboden een verweerschrift in te dienen.
4.2.
Appellante heeft verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot vaststelling van het vaderschap alsnog af te wijzen, dan wel te bepalen dat de familieband tussen [verweerder] en de man door middel van een DNA-onderzoek wordt vastgesteld.
4.3.
[verweerder] en de moeder hebben verzocht appellante niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het beroep af te wijzen. Verder hebben zij verzocht te bepalen dat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1.
Voor het hof aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek toe kan komen, dient de vraag te worden beantwoord of appellante ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking.
5.2.
In een zaak als deze kan op grond van artikel 806 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) slechts hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en door andere belanghebbenden. Uit artikel 798 lid 1 Rv volgt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
5.3.
Appellante stelt zich op het standpunt dat zij als enige erfgenaam van de man en executeur testamentair van zijn nalatenschap door de bestreden beschikking rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. Hierdoor zou zij moeten worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, zodat zij ontvankelijk is in haar hoger beroep. [verweerder] en de moeder hebben dit gemotiveerd betwist.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. In artikel 1:207 lid 1 BW is bepaald dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, kan worden vastgesteld op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. Het verzoek tot vaststellen van het ouderschap kan worden gedaan door de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, en het kind zelf. In het Procesreglement overige (Boek1) zaken (juli 2023) (hierna: het procesreglement) wordt in het kader van een procedure tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op de voet van dit artikel (onder meer) als belanghebbende aangemerkt de man op wie het verzoek betrekking heeft, of, omdat het verzoek ook een overleden man kan betreffen, in dat geval, zijn afstammelingen. Hoewel het procesreglement ziet op de procedure bij de rechtbank, ziet het hof aanleiding aan te sluiten bij de hierin gehanteerde kring van belanghebbenden.
5.5.
Appellante heeft een geregistreerd partnerschap/huwelijk gehad met de man en is zijn erfgenaam. Anders dan ten tijde van de beschikking van de Hoge Raad van 17 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3641) wordt in het procesreglement niet langer de erfgenaam van de aangewezen vader als belanghebbende aangemerkt, maar - zoals hiervoor overwogen - slechts de afstammelingen van de man. Appellante heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die maken dat er moet worden afgeweken van hetgeen er in het procesreglement is opgenomen. Appellante heeft alleen gesteld dat zij een financieel belang heeft bij het gerechtelijk vaststellen van het vaderschap van de man. Gezien het karakter van deze procedure is het hof van oordeel dat appellante daarmee geen rechtstreeks, maar slechts een afgeleid belang heeft bij het verzoek van [verweerder] in eerste aanleg. Appellante zal daarom niet worden aangemerkt als belanghebbende. Dit betekent dat zij het hof niet kan verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen. Gelet daarop zal het hof appellante niet-ontvankelijk verklaren.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.7.
Nu appellante niet-ontvankelijk is in het verzoek in hoger beroep, is de bestreden beschikking in kracht van gewijsde gegaan en hebben [verweerder] en de moeder geen belang meer bij een uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Dit leidt ertoe dat [verweerder] en de moeder niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in het incident.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
verklaart [verweerder] en de moeder niet-ontvankelijk in het incident.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023 in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.