Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, gehouden op 24 juni 2021, overgelegd door de advocaat van de vrouw bij V8 formulier van 28 februari 2022;
- het V6 formulier van de advocaat van de vrouw van 1 maart 2023 met een machtiging / volmacht van de vader van de vrouw;
- het V8 formulier van de advocaat van de vrouw van 3 maart 2023 met bijlagen 1 tot en met 3;
- het V6 formulier van de advocaat van de vrouw van 23 april 2023 met de producties 4 tot en met 6;
- het V8 formulier van de advocaat van de vrouw van 30 april 2023 met een wijziging van het verzoek in hoger beroep en productie 7.
3.De feiten
.”
4.De omvang van het geschil
rechtbankverder – voor zover in hoger beroep van belang –:
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek de man op te dragen om na de beschikking tot echtscheiding in deze zaak mee te werken aan het in te dienen verzoek tot echtscheiding van de vrouw bij de Iraanse ambassade te Den Haag;
- het verzoek van de vrouw om de lening voor haar bruidsuitzet van $ 5.000,-- aan de vrouw terug te betalen afgewezen.
- het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om de overeengekomen (uitgestelde) bruidsgave á € 224.400,-- (500 gouden Bahar Azadi munten) aan de vrouw te betalen afgewezen.
vrouwrichten zich tegen de afwijzing van het verzoek tot terugbetaling van de lening van $ 5.000,-- (grief 1), de afwijzing van het verzoek tot betaling van de bruidsgave (grief II) en de niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar verzoek om de man op te dragen mee te werken aan het indienen van een verzoek tot Iraanse echtscheiding (grief III).
manvoert verweer. Hij verzoekt in principaal hoger beroep:
- heeft de vrouw recht op de bruidsgave naar Iraans recht onder de omstandigheden van het onderhavig geval, waarin zij vrijwillig de echtelijke woning heeft verlaten en het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend?
- is de man verplicht bij het aangaan van het huwelijk in de huwelijksakte zich te verbinden om aan de vrouw een bruidsgave te voldoen in gouden munten?
manheeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek van de vrouw onder III (rov. 4.2).
hofgaat voorbij aan het bezwaar van de man en overweegt daartoe het volgende.
5.De motivering van de beslissing
vrouwop tegen de afwijzing van haar verzoek tot terugbetaling van een lening van $ 5.000,-- door de man. Ter toelichting voert zij aan dat zij bij de rechtbank twee verklaringen van haar vader heeft overgelegd waarin haar vader ondubbelzinnig heeft verklaard dat hij aan de man een bedrag van $ 5.000,-- voor de bruidsuitzet heeft geleend en dat dit bedrag aan de vrouw dient te worden terugbetaald. Niet in geschil is dat de man het bedrag van de vader heeft ontvangen.
manbetwist de stellingen van de vrouw. Er is geen sprake van een kredietovereenkomst zoals bedoeld in art. 7:129 BW. Als al komt vast te staan dat sprake is van een geldlening, dan komt de vordering op de man toe aan de vader en niet aan de vrouw. De vrouw stelt dat de vordering van haar vader aan haar is gecedeerd. Er is echter niet voldaan aan de vereisten van art. 3:94 BW zodat van cessie geen sprake is. Dit betekent dat de vermeende vordering van de vader geen vordering van de vrouw is. Zij is niet-ontvankelijk in haar verzoek.
hofoverweegt als volgt. Als al sprake is van een geldlening naar Iraans recht, is de vader geen partij in deze procedure. De door de vrouw overgelegde machtiging maakt dit niet anders. De vrouw kan – nu gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van een rechtsgeldige overdracht van de vordering – deze vordering van haar vader op de man niet in onderhavige echtscheidingsprocedure, waarbij de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen aan de orde is, instellen. Grief I faalt en het verzoek wordt afgewezen.
vrouwop tegen de afwijzing van haar verzoek om de man op te dragen mee te werken aan het in te dienen verzoek tot echtscheiding naar Iraans recht. Ter toelichting voert zij het volgende aan. Het verzoek heeft voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding omdat het in te dienen verzoek tot echtscheiding naar Iraans recht bij de Iraanse ambassade in Den Haag in het verlengde van de echtscheiding naar Nederlandse recht ligt waarbij de medewerking van de man onmisbaar is. De echtscheidingsbeschikking van de Nederlandse rechter is onvoldoende en zonder medewerking van de man zonder enige rechtskracht bij de Iraanse autoriteiten. Ondanks de beschikking van de Nederlandse rechter komt de vrouw in een huwelijkse gevangenschap terecht. Het niet meewerken van de man heeft tot gevolg dat de vrouw volgens Iraans recht met hem gehuwd blijft en als zodanig beschouwd wordt. Dit is onrechtmatig jegens de vrouw in de zin van art. 6:162 BW.
manbetwist de vordering van de vrouw. Het huwelijk van partijen is geen religieus huwelijk. De vrouw heeft haar verzoek niet onderbouwd. Niet is gebleken waarom zij geen echtscheidingsprocedure kan starten in Iran. Er bestaat geen wettelijke grondslag om de man te verplichten mee te werken aan de echtscheidingsprocedure in Iran. De vrouw hoeft niet te vrezen voor vervolging in Iran omdat haar familieleden tot de elitaire kringen van de Iraanse overheid behoren. Daarbij komt dat zij in Nederland verblijft en niet in Iran woont. Zij kan onder de in art. 1130 van het Iraans burgerlijk wetboek genoemde omstandigheden een verzoek tot echtscheiding indienen bij een rechtbank in Iran.
hofoverweegt als volgt.
vrouwop tegen de afwijzing van haar verzoek tot betaling van de bruidsgave door de man. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manheeft de stellingen van de vrouw betwist.
hofoverweegt als volgt. In deze zaak is Iraans recht van toepassing, zijnde het recht waarnaar de afspraak op de bruidsgave tot stand is gekomen. De bruidsgave moet naar Iraans recht worden gekwalificeerd als een sui generis, die een geheel eigen karakter heeft en niet gelijk te stellen is met een huwelijksvermogensrechtelijk aanspraak of een onderhoudsverplichting (conclusie PG Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2019:958).
lex fori(het recht van de bevoegde rechter) (Asser/Vonken
10-I2018/519-521; Renner 2020) (stap 4).
.
lex fori– Nederlands recht. Dat betekent dat naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld of de vrouw aanspraak kan maken op de bruidsgave. Daarbij is van belang dat partijen op 27 maart 2019 – een jaar na de huwelijkssluiting, maar voordat de vrouw woonachtig is in Nederland– bij notariële akte huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen ingeval Nederlands recht van toepassing wordt op het huwelijk. Zij zijn overeengekomen: