ECLI:NL:GHSHE:2023:26

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
200.308.858_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vraag of de verkoop van een woning onder voorbehoud van gebruik en bewoning een gift inhield

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verkoop van een woning door de vader van de appellanten aan de geïntimeerde. De kern van het geschil was of deze verkoop, die onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning plaatsvond, als een gift kon worden aangemerkt. De appellanten, de kinderen van de verkoper, stelden dat de verkoop hen benadeelde en dat zij recht hadden op inkorting van de gift op basis van artikel 4:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelde dat de verkoop geen gift inhield, omdat er geen sprake was van een bevoordelingsbedoeling van de verkoper. De verkoper had de woning verkocht voor een prijs die hoger was dan de getaxeerde waarde, en er was geen bewijs dat hij de bedoeling had om de geïntimeerde te bevoordelen ten koste van zijn kinderen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vordering van de appellanten in eerste aanleg had afgewezen. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.308.858/01
arrest van 10 januari 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als:
[appellanten],
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute te Amsterdam, thans mr. M.L. Dingemans te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.A.G. Verstappen te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 9 december 2021, gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 9208241 \ CV EXPL 21-2965)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld eindvonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 1 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven, met producties;
- de zuivering van het verstek;
- de memorie van antwoord, met productie.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
Vaststaande feiten
3.1.
Bij koopovereenkomst van 26 januari 2018 heeft de vader van [appellanten] , [persoon A] zijn woning in [plaats] verkocht aan [geïntimeerde] voor een koopsom van € 50.000,00, dit onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning en onder de bepaling dat de zakelijke lasten voor rekening van [persoon A] blijven, de kosten van groot onderhoud gedragen worden door [geïntimeerde] en [geïntimeerde] gehouden is de woning in een zodanige staat te onderhouden dat [persoon A] een redelijk woongenot wordt verschaft.
Bij notariële akte van 13 februari 2018 heeft de levering van de eigendom van de woning plaatsgevonden.
3.2.
[persoon A] is op 27 mei 2018 overleden, na eind 2016 bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt en zijn vier kinderen - onder wie [appellanten] - tot enige erfgenamen, ieder voor een gelijk deel, te hebben benoemd. Alle kinderen hebben de nalatenschap van [persoon A] aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
Eerste aanleg
3.3.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen aan ieder van hen te betalen een bedrag groot € 4.262,75 wegens inkorting gift en een bedrag groot € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten en telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [appellanten] afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
Hoger beroep
vordering, eiswijziging
3.5.
[appellanten] hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd. Zij vorderen thans het bestreden vonnis te vernietigen en [geïntimeerde] te veroordelen i) aan ieder van hen te voldoen
€ 5.774,54 wegens inkorting gift en € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en ii) aan hen terug te betalen een bedrag groot € 622,00 aan reeds ter uitvoering van het bestreden vonnis betaalde proceskosten. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties en in de nakosten en telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] geen processuele bezwaren heeft geuit tegen de eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het geschil zal worden beoordeeld met inachtneming van de gewijzigde eis.
kern van het geschil
3.7.
De kern van het geschil dat partijen ook in hoger beroep verdeeld houdt, is (i) de vraag of de verkoop en levering van de woning onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning een gift aan [geïntimeerde] inhield en zo ja, (ii) de vraag of daardoor de legitieme van [appellanten] is geschonden en [appellanten] gerechtigd zijn tot inkorting in de zin van artikel 4:89 BW.
gift: verrijking, verarming, bevoordelingsbedoeling
3.8.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:89 lid 1 BW kan een legitimaris (zoals de kinderen [persoon A] ) indien de nalatenschap onvoldoende is om hem zijn legitieme portie te verschaffen de daarvoor vatbare giften inkorten. De begiftigde dient dan de waarde van een gift geheel of deels te vergoeden aan de legitimaris wiens legitieme portie door die gift is geschonden.
3.9.
Volgens artikel 7:186 lid 2 BW is een gift iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht een ander ten koste van het eigen vermogen verrijkt. De gift omvat naast de in artikel 7:175 BW bedoelde overeenkomst van schenking vele andere wijzen van bevoordeling. Uit de definitie van een gift kan worden afgeleid dat sprake moet zijn van verrijking van de begiftigde, verarming van de gever (schenker) en een bevoordelingsbedoeling bij de schenker (vrijgevigheid). Het gaat erom dat de schenker zich niet alleen bewust is van de bevoordeling, maar ook de wil tot bevoordelen heeft (HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7272 en conclusie AG Wissink bij HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:262). Of een bevoordelingsbedoeling aanwezig was, dient aan de hand van de omstandigheden van het geval te worden vastgesteld.
geen gift
3.10.
Hoewel de verkoop van een onroerende zaak tegen een te lage prijs een gift kan zijn, is daarvan in het onderhavige geval, ook als sprake zou zijn van verrijking van [geïntimeerde] en verarming van [persoon A], naar het oordeel van het hof geen sprake.
3.11.
Niet in geschil is dat [persoon A] voorafgaand aan de verkoop aan [geïntimeerde] een makelaar/taxateur heeft ingeschakeld, die per 15 januari 2018 de marktwaarde van de woning, rekening houdend met het recht van gebruik en bewoning heeft getaxeerd en dat [appellanten] vervolgens op 26 januari 2018 de woning onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning aan [geïntimeerde] heeft verkocht voor een koopsom hoger dan de getaxeerde waarde. Reeds uit de inschakeling van een deskundige door [persoon A] voor de waardering van de woning en de verkoop boven de getaxeerde waarde concludeert het hof dat van een bevoordelingsbedoeling aan de zijde van [persoon A] geen sprake was.
3.12.
[appellanten] stellen dat de taxatie niet realistisch was, gelet op de leeftijd en gezondheid van [persoon A] en de door de makelaar/taxateur geraamde herstel- en verbouwingskosten, maar ook als dit juist is, leidt dit het hof niet tot een ander oordeel.
Niet althans onvoldoende is gebleken dat [persoon A] ten tijde van de verkoop wist dan wel had behoren te weten dat de taxatie niet realistisch was, laat staan dat [persoon A] de bedoeling had [geïntimeerde] te bevoordelen. Hierbij betrekt het hof dat [geïntimeerde] al ter zitting in eerste aanleg onweersproken heeft aangevoerd dat de taxatie al had plaatsgevonden ‘voordat [geïntimeerde] in beeld kwam’.
3.13.
[appellanten] wijzen er verder op dat in de akte van levering van 13 februari 2018 is opgenomen:
“(…) 1. De koopprijs is vastgesteld op grond van onderhandelingen die zijn gebaseerd op een taxatierapport, per vijftien januari tweeduizend achttien (…).
2. Partijen realiseren zich dat (…) de waarde van bedoelde rechten van gebruik en bewoning, indien deze berekend zou worden conform het bepaalde in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Belastingen van Rechtsverkeer sub a, zou uitkomen op (…), hetgeen zou leiden tot een waarde van het verkochte groot (…) (€.84.102,20).
3. Partijen wensen evenwel vast te houden aan de door hen overeengekomen koopprijs, gebaseerd op de waarde zoals opgenomen in genoemd taxatierapport. Ook indien de Belastingdienst het verschil tussen de sub 2 berekende waarde en de daadwerkelijke koopprijs als schenking zou aanmerken, wensen partijen de koopprijs in stand te houden. Partijen zijn zich ervan bewust dat in dat geval het bedoelde verschil wordt belast met (…) schenkbelasting. Partijen zijn ermee bekend dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor een aangifte voor de schenkbelasting.
4. Partijen vrijwaren de notaris voor alle eventuele naheffingen, boeten en eventuele andere gevolgen van het vasthouden aan de overeengekomen koopprijs. (…)”
Maar ook deze bepaling leidt het hof niet tot een ander oordeel. De enkele kenbaarheid, de enkele bewustheid van mogelijke bevoordeling, waarvan sprake zou kunnen zijn bij het toepassen van een andere methode van berekening van de koopprijs dan bedoeld in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit (‘ik handel terwijl ik mij realiseer dat u daardoor mogelijk wordt verrijkt, omdat een andere wijze van berekening van de koopprijs wordt toegepast dan bedoeld in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit’) is immers niet voldoende om een bevoordelingsbedoeling aan te nemen. Nodig is dat de wil van [persoon A] was gericht op daadwerkelijke verrijking van [geïntimeerde] (‘ik handel omdat ik wil dat u daardoor wordt verrijkt’) en dat is met deze bepaling in de akte van levering, bezien in samenhang met de aan de levering voorafgaande gang van zaken, niet vast komen te staan. Immers is de koopsom gebaseerd op de taxatie (de koopsom was zelfs hoger dan de taxatiewaarde) en, zoals reeds werd overwogen, is niet althans onvoldoende gebleken dat [persoon A] ten tijde van de verkoop wist dan wel had behoren te weten dat de taxatie niet realistisch was. Dat een berekening op basis van voornoemd Uitvoeringsbesluit ter zake van schenkingsbelasting tot een andere uitkomst kon leiden, maakt dat niet anders. Partijen hebben over de prijs onderhandeld en de taxatiewaarde als uitgangspunt gekozen. Dat stond hen vrij en leidt niet tot het oordeel dat er sprake was van bevoordelingsbedoeling bij [persoon A]
3.14.
Dat [geïntimeerde] , zoals [appellanten] stellen, bevriend was met [persoon A] en dat hij ‘wist van een verwijdering’ tussen [persoon A] en [appellanten] doet, wat hier verder ook van zij, aan het vorenstaande niet af. Vriendschap tussen [geïntimeerde] en [persoon A] brengt immers niet zonder meer met zich dat [persoon A] de bedoeling had [geïntimeerde] te bevoordelen ten nadele van zijn kinderen en van een verwijdering tussen [persoon A] en [appellanten] is niet althans onvoldoende gebleken, alleen al gelet op het feit dat [persoon A] bij testament zijn kinderen voor gelijke delen tot enig erfgenamen heeft benoemd.
overige grieven
3.15.
Nu het hof van oordeel is dat vanwege het ontbreken van een bevoordelingsbedoeling de verkoop en levering van de woning door [persoon A] aan [geïntimeerde] niet als een gift is aan te merken, hebben [appellanten] geen belang meer bij een beslissing op hun overige grieven.
bewijslevering
3.16.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. [appellanten] hebben onvoldoende gesteld om aan bewijslevering toe te komen en zij hebben in hoger beroep bovendien niets aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding kan geven.
Slotsom
3.17.
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellanten] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op
€ 343,00 aan griffierecht en € 1.114,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1 punt, tarief II in hoger beroep à € 1.114,00 per punt). De door [geïntimeerde] verlangde veroordeling tot betaling van nakosten zal niet afzonderlijk worden uitgesproken, omdat de proceskostenveroordeling al een dergelijke veroordeling omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 9 december 2021;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.114,00 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 januari 2023.
griffier rolraadsheer