ECLI:NL:GHSHE:2023:2599

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
22/00976
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzagerecht en toezending van stukken in WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten de WOZ-waarde van een woning heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze WOZ-beschikking, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar de gevraagde stukken niet heeft toegezonden en dat het inzagerecht is geschonden. Het hof heeft op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan en beide vragen ontkennend beantwoord. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om alle gevraagde stukken in de bezwaarfase toe te zenden en dat de schending van het inzagerecht niet heeft geleid tot schade voor belanghebbende. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00976
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 maart 2022, nummer SHE 20/3078, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning, een vrijstaande geschakelde woning met bouwjaar 1973. De woning, gelegen in [woonplaats] , bestaat uit een hoofdbouw van 340 m³ met een aanbouw van 86 m³, een dakkapel en een garage van 53 m³. De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 338 m². Daarnaast is er een tuinhuis/blokhut aanwezig dat niet in de waardering is meegenomen.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2019, voor het jaar 2020, vastgesteld op € 351.000.
2.3.
In het bezwaarschrift van belanghebbende staat, met verwijzing naar artikel 40 Wet WOZ, het volgende:
"Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken."
2.4.
Op 3 juni 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij een kantoorgenoot van de gemachtigde en een medewerker van de gemeente aanwezig waren. De stukken waar belanghebbende om heeft verzocht, zoals opgenomen onder 2.3, hebben niet voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage gelegen.
2.5.
Op 31 augustus 2020 is belanghebbende door de heffingsambtenaar uitgenodigd om de stukken waar hij in zijn bezwaarschrift om heeft verzocht in te zien. De stukken hebben tussen 7 en 11 september 2020 ter inzage gelegen. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze inzage.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft op 2 oktober 2020 uitspraak op bezwaar gedaan.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Had de heffingsambtenaar de door belanghebbende gevraagde stukken moeten toezenden?
II. Is het inzagerecht geschonden?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van een (proces)kostenvergoeding. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3.
Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat de WOZ-waarde niet in geschil is.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I: Toezending van de gevraagde stukken
4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet alle stukken en gegevens, waar belanghebbende in de bezwaarfase om heeft verzocht, heeft toegezonden. Belanghebbende verzoekt daarom om toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
4.2.
De KOUDV- en liggingsfactoren behoren tot de gegevens die op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ op verzoek moeten worden verstrekt. Daarnaast zijn die factoren eveneens aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). [1]
4.3.
Het hof is van oordeel dat, anders dan belanghebbende stelt, op de heffingsambtenaar niet de verplichting rust om in de bezwaarfase bepaalde stukken aan belanghebbende toe te zenden. Artikel 7:4, lid 4, Awb bevat niet de verplichting tot toezending van (alle) op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase, maar een inzagerecht. [2]
Vraag II: Schending inzagerecht
4.4.
Belanghebbende heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar het inzagerecht heeft geschonden door de gevraagde stukken pas na de hoorzitting ter inzage te leggen.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de heffingsambtenaar de gevraagde stukken niet voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage heeft gelegd. De heffingsambtenaar heeft dan ook niet voldaan aan die in artikel 7:4, lid 2, Awb opgenomen verplichting. Het hof is echter van oordeel dat belanghebbende door deze schending niet is geschaad in zijn belangen en zal dat hierna motiveren.
4.6.
Procedurele bepalingen als artikel 7:4 Awb en artikel 40 Wet WOZ zijn in het leven geroepen om een eventuele informatieachterstand van een belanghebbende in de bezwaarfase te kunnen herstellen, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt(en) optimaal te kunnen onderbouwen. Alleen dan kan op een zinvolle wijze invulling worden gegeven aan de bezwaarprocedure en kunnen onnodige beroepsprocedures worden voorkomen. Dit brengt met zich mee dat dergelijke bepalingen moeten worden ingeroepen zodra dat mogelijk is.
4.7.
Indien, zoals in het onderhavige geval, geen ter inzagelegging heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de hoorzitting, dan mag van belanghebbende worden verwacht dat hij voorafgaande of tijdens die hoorzitting nogmaals daarom verzoekt. Als een belanghebbende, zeker in het geval hij wordt vertegenwoordigd door een professionele gemachtigde, tijdens die hoorzitting niet opnieuw aanvoert dat hij door het achterwege laten van de ter inzagelegging informatie mist, dan mag in beginsel worden aangenomen dat hij die stukken kennelijk niet (meer) nodig heeft. Het laten passeren van de mogelijkheid in de bezwaarfase om informatie te vergaren, die nodig is om de bezwaarfase optimaal te laten verlopen, moet dan voor rekening van belanghebbende blijven. Uit het verslag van de (telefonische) hoorzitting volgt niet dat belanghebbende zijn klacht over schending van het inzagerecht naar voren heeft gebracht.
4.8.
Daar komt bij dat de heffingsambtenaar alvorens uitspraak op bezwaar te doen belanghebbende heeft uitgenodigd om de gevraagde stukken na de hoorzitting alsnog in te zien. Belanghebbende is zodoende in de bezwaarfase in de gelegenheid gesteld de bij de waardebepaling gebruikte gegevens en aannames te controleren en zo nodig alsnog gemotiveerd te betwisten. Dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van dit inzagerecht kan de heffingsambtenaar niet worden tegengeworpen.
4.9.
Op grond van het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om gevolgen te verbinden aan de schending van artikel 7:4, lid 2, Awb.
Tussenconclusie
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de griffier ondertekend aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.J.C. Pieterse
(verhinderd)
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, r.o. 2.3.2.
2.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3279, r.o. 4.5, 4.6, 4.9 en 4.10.