ECLI:NL:GHSHE:2023:2559

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
200.302.081_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en aansprakelijkheid bij gebreken aan dakwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] betreffende gebreken aan dakwerkzaamheden die door [geïntimeerde] zijn uitgevoerd aan de woning van [appellant]. De procedure is gestart na klachten van [appellant] over de kwaliteit van het werk, dat in 2009 en 2011 is uitgevoerd. [appellant] heeft in 2014 een schadevergoeding van € 12.716,81 geëist, wat resulteerde in een vonnis van de kantonrechter in 2015, waarbij [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van € 2.544,91. Beide partijen gingen in hoger beroep. In 2019 heeft het hof het eerdere vonnis vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 7.260,00.

In de onderhavige procedure vordert [appellant] een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en verzoekt hij om schadevergoeding van € 31.984,92. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, onder meer omdat de gestelde gebreken al eerder aan de orde zijn geweest en kracht van gewijsde hebben verkregen. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden door de gebreken aan het dak. De vordering tot schadevergoeding en de nevenvordering tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zijn afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.302.081/01
arrest van 8 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.A. van Helvoirt te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] , handelend onder de naam [---] Woningverbetering,
wonende en zaakdoende te [woon en vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.J. Versteeg te ’s-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 april 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer 344262 gewezen vonnis van 1 september 2021.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 april 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • de processen-verbaal van die mondelinge behandeling van 21 september 2022 en
11 oktober 2022;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte overlegging producties van [appellant] met producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
5.3.
Het hof verwerpt de door [geïntimeerde] bij H14-formulier van 13 december 2022 geuite bezwaren tegen het indienen van de akte overlegging producties door [appellant] . Voorafgaand aan de mondelinge behandeling na aanbrengen worden gewoonlijk geen stukken in het geding gebracht, gelet op het karakter van die behandeling, die met name is gericht op het bereiken van een schikking. [appellant] kan dan ook niet worden verweten dat hij de bij zijn akte overgelegde producties niet al in dat stadium van deze procedure in het geding heeft gebracht. Of de betreffende stukken relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen van [appellant] is aan het oordeel van het hof onderworpen. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] in zijn procesvoering wordt geschaad indien de akte van [appellant] wordt toegelaten. Daarbij is mede van belang dat [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld op deze akte schriftelijk te reageren en hij van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Het hof doet dus recht op de in het tussenarrest en in r.o. 5.1. vermelde stukken, waaronder de akte overlegging producties van [appellant] , en op de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

De feiten
6.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
6.1.1.
[geïntimeerde] heeft in 2009 in (mondelinge) opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht aan het achterdak van de toenmalige woning van [appellant] aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). In 2011 heeft [geïntimeerde] in (mondelinge) opdracht van [appellant] werkzaamheden aan het voordak van de woning verricht.
6.1.2.
Vanaf januari 2012 heeft [appellant] met tussenpozen bij [geïntimeerde] geklaagd over gebreken aan het werk dat [geïntimeerde] heeft uitgevoerd aan het voordak en aan het achterdak van de woning. Omdat partijen het hierover oneens bleven heeft [appellant] bij dagvaarding van 1 september 2014 een schadevergoeding van € 12.716,81, te vermeerderen met de wettelijke rente van [geïntimeerde] gevorderd in verband met gebreken aan het voordak en aan het achterdak van de woning. Bij vonnis van 30 april 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, [geïntimeerde] veroordeeld om een schadevergoeding van € 2.544,91 aan [appellant] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Beide partijen zijn van dat vonnis in hoger beroep gekomen.
6.1.3.
Bij aangetekende brief van 2 oktober 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“In opgemeld dossier loopt inmiddels een procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, welke betrekking heeft op de zinken kralen, de dakkoepels op het achterdak en de lekkage ter plekke van de dak overstek van het voordak. Inmiddels zijn echter nieuwe gebreken geconstateerd op het door u uitgevoerde werk. (…) Naar aanleiding van nieuwe lekkages heeft cliënte op 3 september j.l. een inspectie door een deskundig dakdekker aan het voordak en het achterdak laten doen (…) Hierna zal ik de geconstateerde gebreken omschrijven, (…).
Ik verzoek u en voor zover nodig sommeer u om binnen veertien dagen na heden tot herstel van bovengenoemde gebreken over te gaan. Indien u binnen de gestelde termijn van veertien dagen na heden geen gehoor geeft aan deze sommatie, bent u in verzuim en zal cliënt bovengenoemde gebreken door een ander bedrijf laten uitvoeren, waarna de daarmee gepaard gaande kosten op u verhaald zullen worden.”
6.1.4.
In reactie hierop heeft [geïntimeerde] bij brief van 16 oktober 2018 aansprakelijkheid van de hand gewezen.
6.1.5.
Bij arrest van 19 november 2019 heeft dit hof het vonnis van de kantonrechter van 30 april 2015 (zie r.o. 6.1.2.) vernietigd voor zover [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld om een schadevergoeding van € 2.544,91 te vermeerderen met de wettelijke rente aan [appellant] te betalen, en heeft dit hof in zoverre opnieuw recht doende, [geïntimeerde] veroordeeld om een schadevergoeding van € 7.260,00 aan [appellant] te betalen. Niet is gesteld of gebleken dat tegen dit arrest beroep in cassatie is ingesteld, zodat het hof ervan uitgaat dat het arrest van
19 november 2019 kracht van gewijsde heeft verkregen.
De procedure bij de rechtbank
6.2.
In eerste aanleg heeft [appellant] , na wijziging van eis bij akte van 6 mei 2021, gevorderd:
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn
verplichting uit de met [appellant] gesloten overeenkomst met betrekking tot de
werkzaamheden aan het voordak van de woning en dat [geïntimeerde] daardoor aansprakelijk
is voor de schade die [appellant] heeft geleden;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade die [appellant] door de tekortkoming
van [geïntimeerde] heeft geleden van € 31.984,92, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van de redelijke kosten ter vaststelling
van schade en aansprakelijkheid van € 3.512,00 inclusief btw ([xxx]- en Vebidak-
rapport), te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de
wettelijke rente.
6.3.
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
6.4.
De rechtbank heeft bij vonnis van 1 september 2021 de vorderingen van [appellant] afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
De procedure in hoger beroep
6.5.
[appellant] is van voornoemd vonnis van 1 september 2021 in hoger beroep gekomen. Hij voert zeven grieven aan en vordert vernietiging van dat vonnis, alsnog toewijzing van zijn vorderingen, veroordeling van [geïntimeerde] om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.6.
[geïntimeerde] bestrijdt de grieven en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn hoger beroep, althans tot verwerping daarvan en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.7.
Het hof zal de grieven van [appellant] hierna zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen [appellant] en [geïntimeerde] in 2011 mondeling gesloten aanneemovereenkomst en dat [geïntimeerde] daarom aansprakelijk is voor de schade die [appellant] stelt dientengevolge te hebben geleden. [appellant] vordert betaling van een schadevergoeding van € 31.984,92. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
Kosten vervanging dakbedekking voordak conform offerte [de vennootschap] € 28.435,00
Reparatie door [bedrijf] € 147,01
Reparatie door [persoon A] € 121,02
Reparatie door [bedrijf 2] € 3.281.89
Totaal € 31.984,92
kosten vervanging dakbedekking voordak conform offerte [de vennootschap] ad € 28.435,00
6.8.
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de mondelinge aanneemovereenkomst van partijen uit 2011, verwezen naar de bevindingen van Vebidak, die op 4 januari 2019 onder meer het volgende heeft gerapporteerd:
4BEOORDELINGDe navolgende waarnemingen uit hoofdstuk 3 zijn als belangrijkste gebreken beoordeeld. (…)4.1OntwerpPlooivorming(…) Bij het onderhavig project is het dakbedekkingssysteem gekleefd aan de isolatieplaten. Door de lineaire werking tussen de PIR-isolatieplaten ontstaan plooien in de dakbedekking ter plaatse van de naden tussen de isolatieplaten. (…)4.2Uitvoering
Het dakbedekkingssysteem is niet volgens de Vakrichtlijn “Gesloten Dakbedekkingssystemen” en verwerkingsvoorschriften fabrikant/leverancier aangebracht. (…)5 CONCLUSIE EN ADVIES5.1ConclusieOmdat niet kan worden uitgesloten dat de isolatie voldoende droog is en de houten onderconstructie niet is aangetast is een overlaging van de bestaande dakbedekking risicovol.5.2Advies
Op basis van de conclusie en alle bovengenoemde gebreken ligt vervanging van het dakbedekkingssysteem, opstandafwerking en randen inclusief de hemelwaterafvoeren het meest voor de hand.”
6.9.
[de vennootschap] heeft op verzoek van [appellant] een offerte uitgebracht voor het vervangen van de dakbedekking op het voordak van de woning (productie 23 bij akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [appellant] voor de zitting van 15 december 2020). Volgens die offerte bedragen de daaraan verbonden kosten € 28.435,00 inclusief btw. [appellant] vordert veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van dat bedrag.
6.10.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [appellant] de gestelde kosten voor het vervangen van de dakbedekking op het voordak van de woning niet (meer) zal maken en [appellant] in zoverre dus geen schade lijdt, omdat [appellant] de woning aan een derde heeft verkocht en geleverd en [appellant] dus niet meer zal overgaan tot het laten vervangen van de dakbedekking op het voordak van de woning.
6.11.
[appellant] heeft niet betwist dat hij vanwege de verkoop op 9 december 2021 en levering op 7 juni 2022 van de woning niet (meer) zal overgaan tot het laten vervangen van de dakbedekking op het voordak van de woning, maar hij stelt dat hij niettemin schade lijdt. Volgens [appellant] bedraagt deze schade € 35.000,00: het verschil tussen de prijs waarvoor [appellant] de woning heeft verkocht (€ 1.315.000,00) en de prijs waarvoor [appellant] de woning naar eigen zeggen had willen (en volgens hem ook had kunnen) verkopen (€ 1.350.000,00). [appellant] stelt dat hij een bedrag van € 35.000,00, dat ongeveer overeenkomt met de door hem gevorderde schadevergoeding in deze procedure, op de door hem gewenste verkoopprijs van € 1.350.000,00 in mindering heeft gebracht, om de kopers in staat te stellen het voordak van de woning na de (ver)koop en levering van de woning te laten vervangen, omdat een toegewezen schadevergoeding in deze procedure aan [appellant] toekomt ingevolge het addendum op de koopovereenkomst dat [appellant] en de kopers hebben gesloten.
6.12. Het hof oordeelt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in staat was de woning voor de door hem gewenste prijs van € 1.350.000,00 te verkopen en dat de prijs waarvoor hij de woning heeft verkocht (€ 1.315.000,00) het gevolg is van (de kosten van vervanging van) het gebrekkige voordak van de woning zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist.
6.13.
In de koopovereenkomst is niet vermeld dat [appellant] en de kopers een koopprijs van
€ 1.315.000,00 zijn overeengekomen vanwege deze procedure en om de kopers in staat te stellen het voordak van de woning na de (ver)koop en levering van de woning te laten vervangen, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist. Ook uit de schriftelijke verklaring van de kopers die [appellant] in hoger beroep in het geding heeft gebracht (productie I bij akte overlegging producties) blijkt dat niet. In afwijking van artikel 7.4 van de koopovereenkomst, zijn [appellant] en de kopers in het addendum bij de koopovereenkomst overeengekomen dat de aanspraken die [appellant] kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden uit hoofde van
“de juridische procedure(s) omtrent het gebrek dat in 2011 door verkoper is geconstateerd aan het dak van de onroerende zaak”zijn uitgezonderd van overdracht aan de kopers. Voor zover [appellant] al zou worden gevolgd in zijn stelling dat daarmee zijn aanspraken uit hoofde van de onderhavige procedure zijn bedoeld, [geïntimeerde] betwist dat, is in dit addendum geen wijziging van de koopprijs ten opzichte van de koopovereenkomst overeengekomen. Daaruit blijkt dus ook niet van het door [appellant] gestelde en door [geïntimeerde] betwiste verband tussen de koopprijs van € 1.315.000,00 en (de onderhavige procedure over) de staat van het dak van de woning. In een e-mail en een brief aan de makelaar van 22 november 2021 heeft [appellant] geschreven dat hij akkoord gaat met een verlaging van de verkoopprijs naar € 1.315.000,00,
“om de nieuwe eigenaar de kans te geven om, naast de aankoop van de woning, het dak te laten herstellen”(productie G bij akte overlegging producties van [appellant] in hoger beroep), maar niet is aangevoerd en ook niet is gebleken dat daaraan voorafgaand hierover contact is geweest met de kopers en dat zij daarmee hebben ingestemd. Niet gesteld of gebleken is dat de kopers bekend waren met de kosten van vervanging van het voordak van de woning. Daarmee is ook onvoldoende onderbouwd dat de kopers een korting van om en nabij € 35.000,00 hebben bedongen op de koopprijs.
[appellant] had het door hem gestelde verband tussen het gebrekkige voordak van de woning en de schade die hij stelt te hebben geleden, bestaande uit het verschil tussen de prijs waarvoor [appellant] de woning heeft verkocht (€ 1.315.000,00) en de prijs waarvoor [appellant] de woning zonder gebrekkig voordak naar eigen zeggen had willen (en volgens hem ook had kunnen) verkopen (€ 1.350.000,00), met een taxatie van de verkoopwaarde van de woning per verkoopdatum (9 december 2021) op vrij eenvoudige wijze kunnen onderbouwen. Het hof weegt ten nadele van [appellant] mee, dat hij dat niet heeft gedaan.
6.14.
Gezien het bovenstaande heeft [appellant] de schade die hij stelt te hebben geleden en het door hem gestelde verband tussen de (lagere) verkoopprijs van € 1.315.000,00 en (de kosten van vervanging van) het voordak van de woning, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd. Ook daarom moet deze schadepost worden afgewezen.
facturen [bedrijf] , [persoon A] en [bedrijf 2]
6.15.
[appellant] maakt verder aanspraak op betaling door [geïntimeerde] van de facturen van [bedrijf] , [persoon A] en [bedrijf 2] . Deze facturen hebben (onbetwist) betrekking op werkzaamheden en reparaties die [appellant] aan het dak van de woning heeft laten uitvoeren voorafgaand aan de verkoop en levering van de woning aan een derde.
6.16.
[geïntimeerde] voert als verweer aan dat de gestelde gebreken aan het dak van de woning waarop deze facturen betrekking hebben, al aan de orde zijn geweest in de procedure die heeft geleid tot het eindarrest van dit hof van 19 november 2019, en dat deze gestelde gebreken daarom in de onderhavige procedure niet nogmaals aan hem kunnen worden tegengeworpen in de vorm van betaling van de betreffende facturen. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis (r.o. 2.31.) dat verweer van [geïntimeerde] gehonoreerd en heeft de gevorderde vergoeding van de kosten van de door [bedrijf] , [persoon A] en [bedrijf 2] uitgevoerde reparaties afgewezen. Daartegen is grief 6 in dit hoger beroep (mede) gericht.
In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat [geïntimeerde] moet worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de door [bedrijf] , [persoon A] en [bedrijf 2] uitgevoerde reparaties omdat deze reparaties uitgevoerd dienden te worden vanwege de opgetreden gebreken aan het dak van de woning.
6.17.
Het hof stelt voorop dat in artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald:
“Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.”. Zoals in r.o. 6.1.5 is vastgesteld heeft [appellant] eerder een procedure tegen [geïntimeerde] gevoerd met betrekking tot gestelde gebreken aan het voor- en het achterdak van de woning. In die procedure heeft dit hof op 19 november 2019 tussen partijen eindarrest gewezen. Niet is gesteld of gebleken dat tegen dat arrest van het hof beroep in cassatie is ingesteld, zodat het hof ervan uitgaat dat dat arrest tussen partijen kracht van gewijsde heeft. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 236 lid 1 Rv. Nu op het gezag van gewijsde door [geïntimeerde] (bij herhaling) een beroep is gedaan heeft een en ander tot gevolg dat de gestelde gebreken aan het voor- en het achterdak van de woning die onderwerp van geschil waren in de procedure die heeft geleid tot het eindarrest van dit hof van 19 november 2019, in de onderhavige procedure niet opnieuw door [appellant] ter discussie kunnen worden gesteld en dat [appellant] in de onderhavige procedure niet opnieuw aanspraak kan maken op vergoeding van de (volgens hem) daaruit voortvloeiende schade. Hierna wordt onderzocht of dat het geval is.
de factuur van [bedrijf] ad € 147,01
6.18.
[bedrijf] heeft rond de jaarwisseling 2012/2013 een noodreparatie aan het dak van de woning uitgevoerd in verband met toen optredende lekkages. De kosten van die noodreparatie bedragen volgens de daarvan opgemaakte en ingebrachte factuur (productie 19 bij productie 5 bij conclusie van antwoord) € 147,01 inclusief btw. [appellant] wenst deze kosten thans (opnieuw) op [geïntimeerde] te verhalen.
6.19.
Bij eindarrest van 19 november 2019 (r.o. 9.7.6.) heeft dit hof de kosten van
€ 147,01 inclusief btw van de noodreparatie door [bedrijf] alsnog afgewezen, nadat die door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch bij vonnis van 30 april 2015 (r.o. 4.8.) waren toegewezen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft deze beslissing van dit hof in de eerdere hoger beroepsprocedure tussen partijen bindende kracht in de onderhavige procedure (artikel 236 lid 1 Rv). De vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de kosten van € 147,01 inclusief btw van de door [bedrijf] uitgevoerde noodreparatie kan daarom niet opnieuw in deze procedure worden voorgelegd en moet daarom worden afgewezen.
de factuur van [persoon A] ad € 121,02
6.20.
De factuur van [persoon A] (productie 20 bij akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [appellant] voor de zitting van 15 december 2020) heeft blijkens de inhoud daarvan betrekking op “onderzoek en reparatie” door [persoon A] op 3 september 2018. [appellant] stelt in de pleitnota in eerste aanleg, onder verwijzing naar in het geding gebrachte videobeelden van de werkzaamheden van [persoon A] (productie 18 bij akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [appellant] voor de zitting van 15 december 2020):
“(…) [persoon A] heeft middels insnijdingen in de APP-laag in de dakgoot onderzocht of zich hier een probleem voordeed. Daar deed zich namelijk nog een lekkage voor. (…) Naast het vuil en water tussen de APP-lagen, heeft [persoon A] toen de plooivorming en krimpnaden ter plaatse van de naden tussen de isolatieplaten geconstateerd (…)”
6.21.
Gelet op het voorgaande heeft de factuur van [persoon A] volgens [appellant] betrekking op de volgende gestelde gebreken: i) een lekkage in de dakgoot, ii) water tussen de APP-lagen in de dakgoot en iii) plooivorming en krimpnaden. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of deze gestelde gebreken in deze procedure aan [geïntimeerde] kunnen worden tegengeworpen. [geïntimeerde] bestrijdt dat.
6.22.
Geen grief of bezwaar is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 2.22. van het bestreden vonnis dat de gestelde lekkage in de dakgoot aan de orde was in de procedure die heeft geleid tot het eindarrest van dit hof van 19 november 2019, zodat daarvan moet worden uitgegaan.
6.23.
Het gestelde gebrek van water tussen de APP-lagen in de dakgoot was in die eerdere procedure eveneens aan de orde, gezien de inhoud van de dagvaarding van [appellant] van
1 september 2014 (productie 5 bij conclusie van antwoord), waarin [appellant] stelt:
“31. Zo staat er water tussen de app-lagen van het nieuwe en het oude dak in de interne goot, hetgeen erop wijst dat er ook in de goot niet goed is geplakt. (…)”
6.24.
Dat gestelde gebrek was eveneens aan de orde in de procedure die heeft geleid tot het eindarrest van dit hof van 19 november 2019, gezien grief 14 van de memorie van grieven van [appellant] in die procedure (productie 2 bij conclusie van antwoord) (onderstreping hof):
“(…) Voor het in het rapport van [xxx] genoemde bedrag, kan [appellant] beslist niet de benodigde reparaties uit laten voeren. De noodreparaties zijn immers slechts noodreparaties geweest, maar zullen opnieuw moeten worden uitgevoerd. Deze reparaties betreffen (…). En daarna dienen de onderstaande aanvullende gebreken opgelost te worden: (…) De overstort of overloop in het midden van de dakoverstek werd door [geïntimeerde] niet voldoende gebrand,waardoor er water binnen kan dringen tussen de APP-lagennaar het constructiehout van de dakoverstek; (…)”
6.25.
Niet in geschil is dat de gestelde plooivorming en krimpnaden op het voordak als zodanig geen onderdeel waren van de procedure die heeft geleid tot het eindarrest van dit hof van 19 november 2019. Gelet op de betwisting daarvan door [geïntimeerde] , heeft [appellant] onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd gesteld dat de factuur van [persoon A] mede betrekking heeft op deze nieuwe gestelde gebreken. [appellant] stelt in de pleitnota in eerste aanleg dat hij de gestelde plooivorming en krimpnaden voorafgaand aan het bezoek van [persoon A] heeft geconstateerd en dat hij [persoon A] , toen die op
3 september 2018 bij hem was in verband met de lekkage in de dakgoot, ook naar deze plooivorming en krimpnaden heeft laten kijken. [persoon A] heeft – zo begrijpt het hof de stellingen van [appellant] – de aanwezigheid van deze gestelde plooivorming en krimpnaden (slechts) bevestigd, want [appellant] stelt hierover in de pleitnota in eerste aanleg:
“Wat de oorzaak was en de gevolgen hiervan, wist noch [appellant] noch [persoon A] en daarvoor heeft [appellant] dan ook deskundige partijen ingeschakeld.”. [appellant] heeft vervolgens Vebidak ingeschakeld, die een onderzoek heeft uitgevoerd naar onder meer de gestelde plooivorming en krimpnaden.
6.26.
Gezien het bovenstaande dient de gevorderde vergoeding van de factuur van [persoon A] te worden afgewezen, omdat onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat deze factuur betrekking heeft op gebreken die in deze procedure aan [geïntimeerde] kunnen worden tegengeworpen.
de factuur van [bedrijf 2] ad € 3.281,89
6.27.
De factuur van [bedrijf 2] (productie 24 bij akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [appellant] voor de zitting van 6 mei 2021) heeft blijkens de inhoud daarvan betrekking op “diverse werkzaamheden buitenshuis” en op “bakgoot maken verdiept”.
6.28.
In voornoemde akte stelt [appellant] dat het gaat om het opsporen en verhelpen van een lekkage aan de middelste hemelwaterafvoer aan de voorzijde van het dak (lekkage van de goot) en het opsporen en verhelpen van een lekkage bij de dakoverstek ter plaatse van de entree van de woning. Tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft [appellant] , volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, verklaard, dat de factuur van [bedrijf 2] daarnaast betrekking heeft op het vergroten van de (te kleine) hemelwaterafvoer.
6.29.
Voor zover de factuur van [bedrijf 2] betrekking heeft op het opsporen en verhelpen van de lekkage aan de middelste hemelwaterafvoer aan de voorzijde van het dak en van de lekkage bij de dakoverstek ter plaatse van de entree van de woning, heeft de kantonrechter daarover al beslist in het vonnis van 30 april 2015 (r.o. 4.8.). De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] in beginsel aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de lekkage aan de middelste hemelwaterafvoer. De vordering van [appellant] tot vergoeding van de kosten voor het herstellen van die lekkage en beschadigingen zoals genoemd in het rapport van [xxx] Expertises (hierna: [xxx]) heeft de kantonrechter toegewezen. De kantonrechter is van oordeel dat de kosten voor verwijdering en vervanging van de door vocht beschadigde schrootjes aan de onderzijde van de dakoverstek, het schilderwerk en de huur van een steiger voor rekening van [appellant] moeten blijven. [appellant] is daartegen opgekomen in (het vorige) hoger beroep. In de memorie van grieven voor de zitting van 29 september 2015 (productie 2 bij conclusie van antwoord) schrijft [appellant] (onderstrepingen hof):
“8. In het eerste kwartaal van 2011 geeft [appellant] mondeling opdracht aan [geïntimeerde] voor het aanbrengen van isolatie op de reeds bestaande dakbedekking aan de voorzijde van zijn woning en deze isolatielaag af te dekken met een nieuwe APP-dakbedekking. Aangezien [appellant] al kampt meteen bestaande lekkage ter plaatse van de middelste hemelwaterafvoer aan de dakoverstek aan de voorzijde, stelt [appellant] voor om te proberen tegelijkertijd de oorzaak van de lekkage weg te nemen. (…)Verdergaande lekkages
10. Eind 2011/begin 2012 blijkt de onder 8. genoemde lekkage niet te zijn verholpen, maar juist groter te worden. Tijdens hevige regenbuien tussen Kerst en Nieuwblijkt het dak niet alleen ter plekke van de overstek aan de voorzijde te lekken, maar constateren [appellant] en zijn vrouw, dat het binnenshuis op 6 verschillende plaatsen lekt. (…)”6.30. [appellant] heeft dit nader uitgewerkt in grief 11 van de betreffende memorie van grieven. Bij eindarrest van 19 november 2019 heeft dit hof die grief verworpen.
6.31.
Voor zover de factuur van [bedrijf 2] betrekking heeft op het vergroten van de hemelwaterafvoer, heeft te gelden dat op het gestelde gebrek van de te kleine hemelwaterafvoer reeds door [appellant] is ingegaan in de dagvaarding van 1 september 2014 (productie 5 bij conclusie van antwoord):
“31. (…) Verder sprak [persoon B] zijn verbazing uit over het feit dat er na het aanbrengen van een nieuwe dakbedekking geen nieuwe afvoerpijpjes zijn aangebracht die op de bestaande hemelwaterafvoeren uitkomen. In plaats daarvan heeft [geïntimeerde] ter plaatse van de afvoerpijpjes een zoveelste APPlaag aangebracht, waardoor de diameter van de afvoerpijpjes steeds kleiner zijn geworden en het hemelwater niet meer naar behoren afgevoerd kon worden. (…)”
6.32.
Dit gestelde gebrek was tevens aan de orde in het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 30 april 2015, in grief 14 van de memorie van grieven in dat hoger beroep (productie 2 bij conclusie van antwoord) (onderstreping hof):
“(…) Voor het in het rapport van [xxx] genoemde bedrag, kan [appellant] beslist niet de benodigde reparaties uit laten voeren. De noodreparaties zijn immers slechts noodreparaties geweest, maar zullen opnieuw moeten worden uitgevoerd. Deze reparaties betreffen (…). En daarna dienen de onderstaande aanvullende gebreken opgelost te worden: (…)Het vervangen van de te smalle afvoer in het midden van de dakoversteek.(…).”6.33. Gezien het bovenstaande volgt het hof [geïntimeerde] in zijn stelling dat voornoemde gestelde gebreken waarop de werkzaamheden van [bedrijf 2] volgens [appellant] betrekking hebben, onderwerp waren van de eerdere procedure tussen partijen, die door [appellant] in 2014 bij dagvaarding is ingeleid en waarin dit hof op 19 november 2019 eindarrest heeft gewezen. Deze gestelde gebreken kunnen daarom in de onderhavige procedure niet opnieuw aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen. De gevorderde betaling van de factuur van [bedrijf 2] moet dan ook worden afgewezen.
tussenconclusie
6.34.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de hoofdvordering tot het betalen van schadevergoeding zal worden afgewezen.
de gevorderde verklaring voor recht
6.35.
[appellant] vordert een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de met [appellant] gesloten overeenkomst met betrekking tot de werkzaamheden aan het voordak en daardoor aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden. Er is gelet op het voorgaande geen grond voor toewijzing daarvan.
de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
6.36.
De nevenvordering tot vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid van € 3.512,00 inclusief btw, bestaande uit de kosten van het onderzoek door [xxx] en de kosten van het onderzoek door Vebidak, deelt het lot van de hoofdvordering. Ook die nevenvordering zal dus worden afgewezen.
bewijsaanbiedingen
6.37.
De bewijsaanbiedingen van [appellant] worden gepasseerd omdat er geen – niet vaststaande – stellingen zijn die – indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
slotsom
6.38.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep, op deels andere gronden dan in eerste aanleg, moet worden bekrachtigd.
proceskosten
6.39.
[appellant] blijft de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij, zodat zijn proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand blijft. [geïntimeerde] heeft niet (incidenteel) geappelleerd en ook geen (voldoende duidelijk) bezwaar gericht tegen de afwijzing van zijn vordering om [appellant] in de werkelijke proceskosten in eerste aanleg te veroordelen, zodat deze vordering in hoger beroep niet aan de orde is.
6.40.
[appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep. [geïntimeerde] verzoekt het hof om bij de geliquideerde proceskostenvergoeding ten nadele van [appellant] een correctiefactor te hanteren, althans bij het berekenen van de proceskosten bij het belang van de zaak van een hoger tarief uit te gaan dan voor het belang van deze zaak geldt, omdat volgens [geïntimeerde] sprake is van een vordering van [appellant] tegen beter weten in.
6.41.
Het hof overweegt dat bij het berekenen van de proceskosten aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte (genormeerde) werkzaamheden in de procedure en van het belang van de zaak. Een veroordeling tot vergoeding van een hoger bedrag dan het liquidatietarief bepaalt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval mogelijk. Van dergelijke omstandigheden is het hof niet gebleken waarbij het in aanmerking neemt dat de door [geïntimeerde] aangevoerde redenen die omstandigheden niet opleveren en toewijzing van een hoger bedrag dan het liquidatietarief met terughoudendheid dient plaats te vinden gelet op het fundamentele beginsel van toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
6.42.
Het hof ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke wijze van berekenen van de proceskosten. De proceskosten in hoger beroep worden dus begroot conform het liquidatietarief.
6.43.
[geïntimeerde] vordert daarnaast veroordeling van [appellant] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
6.44.
De door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op na te melden wijze worden toegewezen, aangezien [appellant] daartegen geen afzonderlijk verweer voert.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 september 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] , tot op heden begroot op € 772,00 aan griffierecht en op € 5.358,50 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot de datum van voldoening;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2023.
griffier rolraadsheer