Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 5 april 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- de processen-verbaal van die mondelinge behandeling van 21 september 2022 en
- de memorie van antwoord;
- de akte overlegging producties van [appellant] met producties;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
6.De beoordeling
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn
verplichting uit de met [appellant] gesloten overeenkomst met betrekking tot de
werkzaamheden aan het voordak van de woning en dat [geïntimeerde] daardoor aansprakelijk
is voor de schade die [appellant] heeft geleden;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade die [appellant] door de tekortkoming
van [geïntimeerde] heeft geleden van € 31.984,92, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van de redelijke kosten ter vaststelling
van schade en aansprakelijkheid van € 3.512,00 inclusief btw ([xxx]- en Vebidak-
rapport), te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de
wettelijke rente.
6.12. Het hof oordeelt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in staat was de woning voor de door hem gewenste prijs van € 1.350.000,00 te verkopen en dat de prijs waarvoor hij de woning heeft verkocht (€ 1.315.000,00) het gevolg is van (de kosten van vervanging van) het gebrekkige voordak van de woning zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist.
“de juridische procedure(s) omtrent het gebrek dat in 2011 door verkoper is geconstateerd aan het dak van de onroerende zaak”zijn uitgezonderd van overdracht aan de kopers. Voor zover [appellant] al zou worden gevolgd in zijn stelling dat daarmee zijn aanspraken uit hoofde van de onderhavige procedure zijn bedoeld, [geïntimeerde] betwist dat, is in dit addendum geen wijziging van de koopprijs ten opzichte van de koopovereenkomst overeengekomen. Daaruit blijkt dus ook niet van het door [appellant] gestelde en door [geïntimeerde] betwiste verband tussen de koopprijs van € 1.315.000,00 en (de onderhavige procedure over) de staat van het dak van de woning. In een e-mail en een brief aan de makelaar van 22 november 2021 heeft [appellant] geschreven dat hij akkoord gaat met een verlaging van de verkoopprijs naar € 1.315.000,00,
“om de nieuwe eigenaar de kans te geven om, naast de aankoop van de woning, het dak te laten herstellen”(productie G bij akte overlegging producties van [appellant] in hoger beroep), maar niet is aangevoerd en ook niet is gebleken dat daaraan voorafgaand hierover contact is geweest met de kopers en dat zij daarmee hebben ingestemd. Niet gesteld of gebleken is dat de kopers bekend waren met de kosten van vervanging van het voordak van de woning. Daarmee is ook onvoldoende onderbouwd dat de kopers een korting van om en nabij € 35.000,00 hebben bedongen op de koopprijs.
“Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.”. Zoals in r.o. 6.1.5 is vastgesteld heeft [appellant] eerder een procedure tegen [geïntimeerde] gevoerd met betrekking tot gestelde gebreken aan het voor- en het achterdak van de woning. In die procedure heeft dit hof op 19 november 2019 tussen partijen eindarrest gewezen. Niet is gesteld of gebleken dat tegen dat arrest van het hof beroep in cassatie is ingesteld, zodat het hof ervan uitgaat dat dat arrest tussen partijen kracht van gewijsde heeft. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 236 lid 1 Rv. Nu op het gezag van gewijsde door [geïntimeerde] (bij herhaling) een beroep is gedaan heeft een en ander tot gevolg dat de gestelde gebreken aan het voor- en het achterdak van de woning die onderwerp van geschil waren in de procedure die heeft geleid tot het eindarrest van dit hof van 19 november 2019, in de onderhavige procedure niet opnieuw door [appellant] ter discussie kunnen worden gesteld en dat [appellant] in de onderhavige procedure niet opnieuw aanspraak kan maken op vergoeding van de (volgens hem) daaruit voortvloeiende schade. Hierna wordt onderzocht of dat het geval is.
“(…) [persoon A] heeft middels insnijdingen in de APP-laag in de dakgoot onderzocht of zich hier een probleem voordeed. Daar deed zich namelijk nog een lekkage voor. (…) Naast het vuil en water tussen de APP-lagen, heeft [persoon A] toen de plooivorming en krimpnaden ter plaatse van de naden tussen de isolatieplaten geconstateerd (…)”
1 september 2014 (productie 5 bij conclusie van antwoord), waarin [appellant] stelt:
“Wat de oorzaak was en de gevolgen hiervan, wist noch [appellant] noch [persoon A] en daarvoor heeft [appellant] dan ook deskundige partijen ingeschakeld.”. [appellant] heeft vervolgens Vebidak ingeschakeld, die een onderzoek heeft uitgevoerd naar onder meer de gestelde plooivorming en krimpnaden.
“(…) Voor het in het rapport van [xxx] genoemde bedrag, kan [appellant] beslist niet de benodigde reparaties uit laten voeren. De noodreparaties zijn immers slechts noodreparaties geweest, maar zullen opnieuw moeten worden uitgevoerd. Deze reparaties betreffen (…). En daarna dienen de onderstaande aanvullende gebreken opgelost te worden: (…)Het vervangen van de te smalle afvoer in het midden van de dakoversteek.(…).”6.33. Gezien het bovenstaande volgt het hof [geïntimeerde] in zijn stelling dat voornoemde gestelde gebreken waarop de werkzaamheden van [bedrijf 2] volgens [appellant] betrekking hebben, onderwerp waren van de eerdere procedure tussen partijen, die door [appellant] in 2014 bij dagvaarding is ingeleid en waarin dit hof op 19 november 2019 eindarrest heeft gewezen. Deze gestelde gebreken kunnen daarom in de onderhavige procedure niet opnieuw aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen. De gevorderde betaling van de factuur van [bedrijf 2] moet dan ook worden afgewezen.