ECLI:NL:GHSHE:2023:2514

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
200.310.828_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot het aangaan van een leveringsovereenkomst voor energie en de gevolgen van onbevoegde vertegenwoordiging

In deze zaak gaat het om de vraag of er een rechtsgeldige leveringsovereenkomst tot stand is gekomen tussen Stichting Aristacura en DGB Energie B.V. voor de levering van gas en elektriciteit. De overeenkomst werd aangegaan op 20 mei 2020, maar Aristacura betwist dat de persoon die de overeenkomst heeft ondertekend, [persoon A], bevoegd was om dit namens haar te doen. Het hof heeft vastgesteld dat [persoon A] niet in dienst was van Aristacura en dat er geen bewijs is dat hij een volmacht had om de overeenkomst te sluiten. DGB heeft niet aangetoond dat er een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid bestond, en de overeenkomst is niet achteraf bekrachtigd door Aristacura. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen van DGB af, waarbij het DGB ook veroordeelt in de proceskosten van Aristacura. De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van vertegenwoordigers bij het aangaan van contracten en de gevolgen van onbevoegde vertegenwoordiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.828/01
arrest van 1 augustus 2023
in de zaak van
Stichting Aristacura,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Aristacura,
advocaat: mr. R.H.I. Degens te Klimmen,
tegen
DGB Energie B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als DGB,
advocaat: mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 februari 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen Aristacura als gedaagde en DGB als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9499428 \ CV EXPL 21-4882)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
  • een akte uitlating zijdens Aristacura van 5 juli 2022;
  • een akte uitlating zijdens DGB van 5 juli 2022;
  • de memorie van grieven van Aristacura van 16 augustus 2022 met negen producties, genummerd 1 tot en met 9;
  • de memorie van antwoord van DGB van 11 oktober 2022 met vijf producties, genummerd 13 tot en met 17;
  • een akte zijdens Aristacura van 22 november 2022 met twee producties, genummerd 10 en 11;
  • een antwoordakte zijdens DGB van 17 januari 2023.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 20 mei 2020 is een leveringsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan DGB gas en elektriciteit is gaan leveren op het adres [adres] te [plaats] via aansluitingen met de EAN-codes [codenummer 1] (elektriciteit) en [codenummer 2] (gas).
De leveringsovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar, ingaande op 20 mei 2020, en vermeldt onder “Contractant” bij bedrijfsnaam “ [straatnaam] ” en als contactpersoon “ [persoon A] ”.
Onder het hoofd “Betalen” staat een rekening vermeld waarvan het nummer eindigt op ‘058’ en waarvan als de tenaamstelling is vermeld “ [persoon A] ”.
De overeenkomst vermeldt voorts dat deze digitaal is ondertekend “door [telefoonnummer] ”, een telefoonnummer dat ook staat vermeld onder het hoofd “Contractant”. Achter “Naam contractant:” staat vermeld “ [persoon A] namens [straatnaam] ”.
De overeenkomst is op 14 juni 2021 opgezegd. Na de beëindiging van de levering stond nog één voorschotnota open ad € 113,89. DGB heeft een eindafrekening opgesteld ad € 3.197,06. Aristacura heeft de hiervoor gezonden facturen niet betaald.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert DGB de betaling van € 3.310,95, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de inleidende dagvaarding, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Aan deze vordering heeft DGB, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat tussen partijen een leveringsovereenkomst tot stand is gekomen, dat DGB op grond daarvan energie (elektriciteit en gas) aan Aristacura heeft geleverd, dat Aristacura hiervoor aanvankelijk ook heeft betaald, maar gestopt is met die betalingen, waarna één voorschotnota en de eindafrekening onbetaald zijn gebleven. Op grond van de toepasselijke voorwaarden is Aristacura een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke (handels)rente verschuldigd geworden.
3.2.2.
Aristacura heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer komt erop neer dat zij betwist dat tussen partijen een leveringsovereenkomst tot stand is gekomen. Voor zover in hoger beroep van belang, komt het hof in het navolgende op de onderbouwing van dit verweer terug.
3.2.3.
In het bestreden vonnis van 9 februari 2022 heeft de kantonrechter Aristacura veroordeeld tot betaling van € 3.767,05, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.310,95 vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling. Voorts is Aristacura in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
Aristacura heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Aristacura heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van DGB.
3.4.
Dat DGB in de periode van 20 mei 2020 tot 14 juni 2021 gas en elektriciteit heeft geleverd via aansluitingen in het pand aan de [adres] , wordt door Aristacura niet betwist. Dat voor een deel van de geleverde energie nog nota’s open staan tot een totaal van de gevorderde hoofdsom, wordt evenmin door Aristacura betwist. Het gaat in dit geschil om de vraag of de stichting Aristacura vanaf 20 mei 2020 als wederpartij van DGB gebonden is geweest aan een leveringsovereenkomst die op die dag tot stand is gekomen en uit dien hoofde is gehouden tot betaling van de openstaande facturen.
3.5.
Tussen partijen staat vast dat het contact over het aangaan van de overeenkomst heeft plaatsgevonden met [persoon A] (verder: [persoon A] ). Aristacura onderbouwt haar verweer door te stellen dat [persoon A] niet bevoegd was om op 20 mei 2020 namens haar met DGB een leveringsovereenkomst te sluiten. Zij voert aan dat [persoon A] geen bestuurder van Aristacura was en ook niet bij haar in dienst is geweest. Aristacura stelt verder dat zij het pand aan de [adres] in het verledenvan [persoon A] heeft gehuurd om cliënten te huisvesten. Dat gebruik van dit pand was volgens de gemeente Kerkrade in strijd met het bestemmingsplan. Medio 2019 heeft zij het gebruik van dit pand gestaakt. Aristacura stelt voorts dat zij nimmer voor de levering van energie door DGB heeft betaald, omdat de laatste drie cijfers van haar bestuursrekening ‘821’ zijn, een ander getal dan vermeld bij de rekeninggegevens op het overgelegde contract, waarbij bovendien als tenaamstelling “ [persoon A] ” staat vermeld.
3.6.
In reactie op het door Aristacura gestelde heeft DGB aangevoerd dat [persoon A] wel bevoegd was om Aristacura te vertegenwoordigen. Zij onderbouwt dat door aan te voeren dat het mogelijk is dat Aristacura [persoon A] op enig moment een volmacht heeft gegeven, expliciet of stilzwijgend, om namens haar een energiecontract te sluiten, althans dat [persoon A] erop heeft vertrouwd dat Aristacura hem daartoe een machtiging had verstrekt. Subsidiair voert DGB aan dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat [persoon A] bevoegd was om namens Aristacura een energiecontract te sluiten. DGB verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 3:61 BW. Ten slotte – naar het hof begrijpt: meer subsidiair – voert DGB aan dat Aristacura de overeenkomst zou hebben bekrachtigd.
3.7.
Het hof oordeelt nu als volgt.
3.7.1.
Dat [persoon A] bevoegd was om namens Aristacura een overeenkomst met DGB aan te gaan is door Aristacura betwist en door DGB niet aangetoond. Onvoldoende weersproken is de stelling van Aristacura dat [persoon A] niet bij haar in dienst was. De verwijzing naar de LinkedIn-pagina van [persoon A] zelf is daartoe niet voldoende. Wat daar verder van zij: enkel staat te lezen dat [persoon A] van “mei 2014-heden; 8 jr 6 mnd” ervaring zou hebben als “Senior projectmanager” bij “AristaCura & het spaakwiel project”. Evenmin volgt uit de overgelegde stukken dat [persoon A] uit hoofde van enige andere functie bevoegd was om Aristacura te vertegenwoordigen. DGB dient ter weerlegging van het verweer van Aristacura te stellen dat Aristacura [persoon A] wel een volmacht heeft gegeven. DGB heeft dit niet gesteld. DGB oppert dit bij memorie van antwoord als mogelijkheid. Dat die mogelijkheid bestaat neemt het hof graag aan, maar dat ook daadwerkelijk een volmacht is verstrekt of dat [persoon A] , die niet in dit geding is betrokken, er daadwerkelijk op kon en mocht vertrouwen bevoegd te zijn, is daarmee niet gesteld.
3.7.2.
Enkel de eerdergenoemde mededeling van [persoon A] op zijn LinkedIn-pagina betekent op zich nog niet dat [persoon A] bevoegd was om namens Aristacura met DGB te contracteren, noch dat [persoon A] erop mocht vertrouwen daartoe bevoegd te zijn. Uit de door DGB als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde overeenkomst blijkt ook niet dat [persoon A] deze uit naam van Aristacura is aangegaan. De naam ‘Aristacura’ komt in dit hele document, dat enkel ' [straatnaam] ' opvoert als naam voor de vestiging aan de [adres], en dat bovendien volgens Aristacura niet meer actueel is, nergens voor. Dit vermeldt als bedrijfsnaam van de contractant “ [straatnaam] ”. Dat dit een handelsnaam is van Aristacura is niet gesteld en blijkt ook niet uit het overgelegde uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel betreffende Aristacura.
Voor wat betreft de betalingsgegevens heeft [persoon A] (blijkens de opgegeven tenaamstelling) zijn eigen rekeningnummer doorgegeven. Dit alles duidt er niet op dat [persoon A] heeft gehandeld in het vertrouwen Aristacura te mogen vertegenwoordigen bij het aangaan van de leveringsovereenkomst. Dat alles nog los van de vraag of het überhaupt relevant is, waar [persoon A] op mocht vertrouwen. Het gaat er immers om of DGB mocht vertrouwen op diens bevoegdheid.
3.7.3.
De slotsom luidt dat DGB het beroep van Aristacura op de onbevoegdheid van [persoon A] tot het aangaan van de leveringsovereenkomst onvoldoende heeft weersproken. In rechte dient er daarom vanuit te worden gegaan dat [persoon A] niet bevoegd was om namens Aristacura de leveringsovereenkomst aan te gaan.
3.8.
Aannemende dat [persoon A] onbevoegd was, kan het toch nog zijn dat Aristacura aan de leveringsovereenkomst is gebonden, wanneer DGB gerechtvaardigd heeft vertrouwd op het bestaan van een toereikende volmacht van [persoon A] . DGB voert dit argument subsidiair aan. Wil van een dergelijk vertrouwen sprake zijn, dan moet blijken van (door DGB te stellen) feiten en omstandigheden die voor risico van Aristacura komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Naast het geval dat de schijn van toereikende een bevoegdheid tot vertegenwoordiging stoelt op verklaringen of gedragingen van Aristacura, gaat het erom of in de gegeven omstandigheden het optreden van [persoon A] voor risico van Aristacura komt en daaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7490, HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142).
3.9.
Op dit punt heeft DGB gewezen op de navolgende feiten en omstandigheden:
op de leveringsovereenkomst staat het adres ‘ [straatnaam] ’ en het KvK nummer van Aristacura vermeld;
in het register van de Kamer van Koophandel (KvK) staat het adres [straatnaam] vermeld als vestigingsadres van Aristacura en daaruit blijkt niet dat dit vóór 13 april 2022 zou zijn opgeheven;
als contractant vermeldt de leveringsovereenkomst ‘ [straatnaam] ’;
in de jaarrekening over 2020 is een post ‘energiekosten’ opgenomen voor het adres [straatnaam] , hetgeen erop duidt dat Aristacura het pand op dat adres in 2020 nog heeft gebruikt;
op haar eigen website draagt Aristacura nog uit dat zij op het adres aan de [straatnaam] een beschermde woonvorm aanbiedt voor oudere verslaafden;
de door DGB verstuurde stukken en sommaties zijn op grond van het voorgaande aan Aristacura gestuurd op het adres [straatnaam] .
3.10.1.
Het hof oordeelt nu op dit punt als volgt.
De maatstaf van de Hoge Raad volgend, stelt het hof allereerst vast dat DGB geen beroep doet op verklaringen of gedragingen van Aristacura zelf in een direct contact met DGB, op grond waarvan DGB mocht aannemen dat [persoon A] wel bevoegd was. Uit hetgeen in de overgelegde overeenkomst is vermeld met betrekking tot de ondertekening volgt dat deze op afstand, telefonisch, tot stand is gekomen. Dat dit is gebeurd via een telefoonaansluiting van Aristacura of dat andere personen, verbonden aan Aristacura, over de overeenkomst hebben gesproken met DGB is niet gesteld of gebleken.
3.10.2.
Het feit dat Aristacura het pand aan de [straatnaam] enkele jaren van [persoon A] heeft gehuurd en daar een opvanghuis heeft geëxploiteerd rechtvaardigt op zich niet een bevoegdheid van [persoon A] (als verhuurder of als beheerder) om namens Aristacura een leveringsovereenkomst met DGB aan te gaan. Dat Aristacura ten tijde van de totstandkoming van de leveringsovereenkomst het pand nog in gebruik had, heeft Aristacura bij memorie van grieven gemotiveerd ontkend door aan te voeren dat en waarom zij het gebruik van het pand medio 2019 heeft gestaakt. De enkele omstandigheid dat in de registers van de Kamer van Koophandel het adres niet is verwijderd betekent (nog) niet dat Aristacura het pand ook feitelijk in gebruik heeft gehouden.
3.10.3.
Uit de inhoud van de overeenkomst volgt evenmin dat DGB erop heeft kunnen vertrouwen dat Aristacura haar wederpartij was. De handelsnaam van Aristacura wordt niet gebruikt en bij de betalingsgegevens, benodigd voor de automatische incasso van de verschuldigde (voorschot)bedragen, staat een rekeningnummer waarvan Aristacura betwist dat het haar rekening betreft en waarvan de overeenkomst als tenaamstelling de naam van [persoon A] vermeldt. De omstandigheid dat de betaling vanaf de privé-rekening van [persoon A] zou plaatsvinden vormt een ernstig te nemen contra-indicatie voor het feit dat Aristacura als wederpartij van DGB gebonden zou zijn. Zonder verdere onderbouwing, die ontbreekt, laat zich immers niet verklaren waarom [persoon A] (privé) zou moeten betalen voor leveringen die (bedrijfsmatig) aan Aristacura gedaan zouden gaan worden.
3.10.4.
Hetgeen hiervoor is opgemerkt ten aanzien van de gegevens in het register van de KvK geldt ook voor het beroep dat DGB doet op de inhoud van de jaarrekening van Aristacura van 2021. Ook hiervan is niet gesteld of gebleken dat DGB van de inhoud daarvan kennis heeft genomen voor of bij het aangaan van de leveringsovereenkomst. Ook hieruit kan zij dus bij het aangaan van de overeenkomst niet het vertrouwen hebben gekregen dat [persoon A] bij het aangaan van de overeenkomst bevoegd was om Aristacura te vertegenwoordigen.
Overigens merkt het hof op dat in de aangehaalde jaarrekening voor 2020 geen huurkosten meer zijn opgenomen voor het pand aan de [straatnaam] , hetgeen bevestigt dat Aristacura dit pand in 2020 niet meer in gebruik had. De post ‘energiekosten’ voor dit pand kan dus duiden op een nabetaling in 2020 voor kosten die in 2019 zijn gemaakt voor leveringen door een andere leverancier. In haar akte van 22 oktober 2022 sub 2 spreekt Aristacura zelf ook van correctieboekingen. Bovendien volgt uit deze post op zich nog niet dat het energiekosten betreft die voortvloeiden uit leveringen van DGB van na 20 mei 2020.
3.10.5.
Dat Aristacura op haar website uitdraagt het pand aan de [straatnaam] nog in gebruik te hebben zegt niets over de bevoegdheid van [persoon A] om namens Aristacura te contracteren. DGB kan daar dus op zich niet het vertrouwen aan ontlenen of hebben ontleend dat [persoon A] Aristacura mocht binden. Dat [persoon A] op haar website door Aristacura wordt gepresenteerd als beheerder van het pand of als begeleider van de bewoners, of dat hij überhaupt wordt vermeld in enige relatie tot (het gebruik van het pand door) Aristacura, is niet gesteld of gebleken.
3.10.6.
Dat DGB op grond van de gegevens in de registers van de KvK haar stukken zou hebben gestuurd naar het adres aan de [straatnaam] is onvoldoende gebleken. Het volgt ook niet (zonder meer) uit de leveringsovereenkomst. Maar zelfs als dat anders zou zijn, dan nog is dat geen feit of omstandigheid waaraan DGB het vertrouwen kan ontlenen dat [persoon A] bevoegd was om namens Aristacura de leveringsovereenkomst aan te gaan.
3.10.7.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat de door DGB aangevoerde feiten en omstandigheden, elk voor zich en in onderling verband en samenhang beschouwd, bij DGB niet het vertrouwen hebben kunnen wekken dat [persoon A] bevoegd was (of zelfs maar de bedoeling heeft gehad) om namens Aristacura als wederpartij de leveringsovereenkomst met DGB aan te gaan.
3.11.1.
Meer subsidiair voert DGB aan dat Aristacura de overeenkomst zou hebben bekrachtigd. Ter onderbouwing van deze stelling voert DGB aan dat Aristacura zou hebben betaald voor de leveringen op het adres [straatnaam] . Volgens DGB blijkt dat uit het opnemen van een post voor energiekosten in de jaarrekening over 2020 en uit het feit dat zij, DGB, regelmatig betalingen heeft ontvangen vanaf het rekeningnummer dat eindigt op ‘058’. Zij voert aan er daarbij vanuit te gaan dat dit een rekening is van Aristacura.
3.11.2.
Waaraan DGB de kennis/aanname ontleent dat het rekeningnummer dat eindigt op ‘058’ een rekening is die in gebruik is bij Aristacura, is het hof niet gebleken. Zonder nadere onderbouwing met feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat dit een rekening is die bij Aristacura in gebruik is, is dit onvoldoende aannemelijk. Het hof wijst er (nogmaals) op dat de leveringsovereenkomst vermeldt dat de tenaamstelling bij deze rekening “ [persoon A] ” luidt. Bij gebreke van een verklaring waarom Aristacura gebruik zou maken van een rekening die tenaamgesteld is van een privé-persoon van wie niet is gebleken dat die op enigerlei wijze aan Aristacura is verbonden, heeft DGB het verweer van Aristacura dat zij nimmer aan DGB voor de leveringen van energie op het adres aan de [straatnaam] heeft betaald onvoldoende gemotiveerd weersproken.
3.11.3.
Uit productie 17 bij de memorie van antwoord volgt in elk geval op geen enkele wijze dat de ontvangen betalingen van Aristacura afkomstig zijn. De vermelding dat het om incasso’s gaat doet veeleer vermoeden dat de bedragen zijn afgeboekt van de rekening die tenaamgesteld was van [persoon A] . En zoals hiervoor al werd opgemerkt, betekent het opnemen in de jaarrekening 2020 van een post voor energiekosten ten bate van het pand aan de [straatnaam] niet dat deze kosten leveringen van DGB betreffen die na 20 mei 2020 hebben plaatsgevonden.
3.11.4.
De slotsom luidt dat het hof, anders dan de kantonrechter, aan de betalingen niet een bekrachtiging van de overeenkomst door Aristacura kan ontlenen.
3.12.
Al het voorgaande voert het hof dan tot de conclusie dat grief 1 van Aristacura slaagt. DGB heeft niet aangetoond dat tussen partijen op 20 mei 2020 een leveringsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen. [persoon A] was niet bevoegd om namens Aristacura te contracteren. Een schijn van een dergelijke bevoegdheid is niet gewekt. De overeenkomst is ook niet achteraf door Aristacura bekrachtigd. Het slagen van de grief brengt met zich dat het bestreden vonnis vernietigd moet worden en dat de vorderingen van DGB afgewezen moeten worden.
3.13.
Het voorgaande betekent dat ook grief 2, die ziet op de proceskostenveroordeling, slaagt. DGB heeft in dit geding zowel in de eerste aanleg als in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden. Om die reden zal het hof DGB veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van Aristacura in beide instanties, een en ander als hierna te begroten. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853). Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van DGB af;
veroordeelt DGB in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Aristacura voor wat betreft de eerste aanleg op nihil en op € 108,41 aan dagvaardingskosten, op € 783,= aan griffierecht en op € 1.254,= aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenbeslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Cremers, K.J.H. Hoofs en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 augustus 2023.
griffier rolraadsheer