In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, maar met een aanpassing van de straffen. De verdediging heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging, omdat de verdachte eerder een vaststellingsovereenkomst met de fiscus heeft gesloten. Het hof heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat de vervolging door het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Het hof heeft ook de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van een onderdeel van de tenlastelegging. Uiteindelijk heeft het hof de straffen aangepast en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.