3.1.De feiten die de rechtbank heeft vastgesteld zijn niet bestreden en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enkele andere feiten vast.
3.1.1.UDB is een Nederlands bierbedrijf en verkoopt onder meer Oranjeboom producten. UDB bezit zelf geen brouwerijen maar laat het bier brouwen bij diverse Europese brouwerijen.
3.1.2.PM is ten tijde van de handelsrelatie met UDB een grote internationale distributeur van alcoholische dranken en gevestigd te Cyprus. [persoon A] is enig aandeelhouder van PM en [persoon B] (hierna: [persoon B] ) is enig statutair bestuurder van PM. [persoon A] is gehuwd met [persoon C] . PM wordt vertegenwoordigd door [persoon C] en [persoon A] .
OJ (voorheen Oranjeboom UK Limited) is een aan PM gelieerde entiteit die op 8 oktober 2013 is opgezet met het doel om (in eerste instantie) Oranjeboom producten te distribueren in het Verenigd Koninkrijk. In ieder geval [persoon C] en PM zijn aandeelhouders van OJ.
[persoon C] is vanaf 8 oktober 2013 bestuurder van OJ en sinds 10 november 2016 enig bestuurder.
3.1.3.Vanaf 2009 hebben UDB en PM een handelsrelatie met elkaar gehad. De handelsrelatie tussen UDB en OJ bestond vanaf 2013. UDB leverde producten aan PM en OJ, en PM en OJ distribueerden deze producten. UDB hanteert algemene voorwaarden. De algemene voorwaarden van UDB (hierna: de AV) zijn (in de Engelse taal) onder andere te raadplegen op de website van UDB onder het kopje
“General Sales and Delivery Conditions”. De AV vermeldt onder meer:
“14 a. All agreements with the seller shall be ruled by Dutch law. (…)
b. All litigations will exclusively be submitted to the Judge of the Courts of Breda. (…)”.
3.1.4.Op 16 juni 2017 is tussen UDB en PM een ‘Distribution Agreement’ gesloten (hierna: de DA) voor de exclusieve distributie van Oranjeboomproducten in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Ierland. De DA houdt onder meer in:
“WHEREAS
UDB is in the business of selling, marketing and distributing of beer products and desires to appoint Distributor as the exclusive distributor of its products in the Territory (as hereinafter defined), and Distributor is willing to accept this appointment, on the terms and conditions of this agreement.
(…)
Article 18 - Miscellaneous
1. This agreement contains the entire understanding of the parties with respect to the subject matter thereof and supersedes alle prior agreements or understandings, whether written or oral between the parties.
(…)
3. The agreement may not be altered, modified and amended, except by an instrument in writing signed by both parties.”
3.1.5.Op 1 november 2017 is tussen UDB en PM een ‘Bonded Warehousing Agreement’ (hierna: BWA) gesloten op grond waarvan UDB (onder meer) opslagruimte aan PM ter beschikking heeft gesteld voor goederen van PM.
3.1.6.De BWA vermeldt dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht, de rechtbank in de plaats waar UDB gevestigd is de bevoegde rechter is en is aangegaan voor in beginsel een duur van 5 jaar. De BWA vermeldt onder meer:
“1.1 UDB shall perform the following warehousing services with respect to the Goods at the Warehouse:
1.1.1.Loading and unloading of trucks and/or containers, with a minimum amount of unloading and loading capacity reserved for PM (400 loads in & 400 loads out per month).
(…)
2. OBLIGATIONS OF PM PRINCIPLE
(…)
3. In consideration for the services provided by UDB set forth in Article 1. hereinabove, PM Principle shall pay a minimum fee to UDB as described in Annex 1: [Pricelist].
4. Payment Terms: due 14 days from the date of invoice.
(…)
4. EXCISE AND VAT
(…) UDB will represent PM Principle as a tax representative with a limited license, only for bonded warehouse purposes. (…) Parties will sign a separate contract regarding the fiscal representation. That contract is an integral part of this contract.”
3.1.7.Een bij de BWA behorende ‘Annex 1:[Pricelist]’ vermeldt onder meer:
“When PM Principle terminates this Agreement, no matter for what reason, PM Principle is obliged to pay the agreed minimum volume based of 200 loads against above prices, for as long the Agreement would have lasted.
Minimum fee equals 200 loads x 240€ = 48.000€ per month.
In any case the minimum coverage fee will be 48.000€ per month, even when volumes drop below the threshold of 200 loads per calendar month.”
3.1.8.Op 1 december 2017 is tussen UDB en PM een ‘Fiscal Representative Agreement’ gesloten (hierna: de FRA), op grond waarvan UDB als een zogenoemd (beperkt) fiscaal vertegenwoordiger voor PM is gaan handelen.
3.1.9.Op grond van de FRA is UDB ervoor verantwoordelijk dat PM voldoet aan de Nederlandse wetgeving op het gebied van btw. De FRA bepaalt verder onder meer:
“Article 2 DESCRIPTION / NATURE OF AGREED ACTIVITIES
(...)
2.3
In his declaration of intra-Community supplies to acquiring parties registered for turnover tax, Fiscal Representative shall, wherever possible on the basis of the invoice supplied or other documents, information and data, apply the zero rate tariff. Fiscal Representative shall verify the VAT identification number of the intra-Community acquiring party with the tax authorities once in every two month period (six times per annum).
(…)
Article 3 RIGHTS ACCRUING TO THE FISCAL REPRESENTATIVE
3.1
For all operations / activities and formalities relating to the agreement, if Fiscal Representative should have any doubts concerning the correct application of the VAT rate (including the zero rate tariff) / transfer of turnover tax, he shall consult with and reach agreement with the Principal prior to filing a VAT declaration, amending a VAT declaration already filed or calling in a third party to assist in establishing the correct application of the VAT rate.
3.2
Fiscal Representative shall retain the right to suspend operations and activities until the amount due within the framework of the present agreement or the relevant conditions has been settled. In the case that operations and/or activities should be suspended, Fiscal Representative shall inform Principal accordingly with a reasonable notice period.
(…)
3.4
Fiscal Representative shall be entitled but not obliged to consult / negotiate with the tax authorities concerning tax levies, supplementary tax levies and/or other costs and matters falling under the present agreement. Consultation with Principal shall take place in respect of calling in third parties to handle claims and negotiations with the tax authorities. All said operations and activities shall be at the expense and risk of Principal.
(…)
Article 12 DISPUTES
12.1
All disputes that may arise (…) shall – to the exclusion of the ordinary courts of law – be subjected to arbitration in accordance with the regulation thereof in the Dutch Forwarding Conditions (Appendix a), unless otherwise agreed.”
3.1.10.UDB en PM zijn een ‘waiver’ overeengekomen voor wat betreft de ‘minimum coverage fee’ ter grootte van 200 ladingen / € 48.000,00 per maand (hierna: de minimale afnameverplichting) die is opgenomen in de Annex 1 bij de BWA voor een periode van drie maanden.
3.1.11.Met ingang van de factuur met als factuurdatum 28 november 2018 ter grootte van
€ 58.080,00 heeft UDB aanspraak gemaakt op betaling voor de minimale afnameverplichting. Deze factuur vermeldt als omschrijving:
“Penalty missing volumes period July until October”.
3.1.12.Na ontvangst van voornoemde factuur doet PM navraag bij UDB over de grondslag ervan en verzoekt UDB om uitleg.
3.1.13.Bij e-mail van 26 november 2018 heeft de belastingdienst UDB onder meer als volgt bericht:
“Tijdens ons bezoek aan United Dutch Breweries hebben wij gesproken over het listen van intracommunautaire prestaties op het juiste BTW nummer.
Wij hebben geconstateerd dat goederen die aan PM Principle werden gefactureerd werden gelist op het Cypriotische BTW nr van PM Principle, terwijl de goederen werden vervoerd naar Frankrijk. Dat is onjuist. Deze leveringen dienen gelist te worden op het Franse BTW nummer van PM Principle, of van haar (beperkt) fiscaal vertegenwoordiger. Daarom stuur ik u hierbij zowel per post als per mail, bijgevoegde waarschuwingsbrief.
Indien u, ondanks deze waarschuwingsbrief, door blijft gaan met listen op het Cypriotische nummer van PM Principle, dan kan dat gevolgen hebben voor de toepassing van het nultarief voor u.”
3.1.14.De bij voornoemde e-mail gevoegde waarschuwingsbrief van de belastingdienst aan UDB (hierna: de waarschuwing) vermeldt onder meer:
“Op dit moment is geconstateerd dat op grote schaal een variant van btw-carrouselfraude in combinatie met accijnsfraude plaatsvindt met onder andere wijnen en bieren.
(…)
Als ondernemer moet u zorgvuldig zijn in het kiezen van uw leveranciers, afnemers en cliënten om zo te voorkomen dat u betrokken raakt in bijvoorbeeld een btw-fraude. (…)
Met betrekking tot het geldige btw-identificatienummer wordt nog gewezen op het feit dat het btw-identificatienummer van de afnemer moet zijn afgegeven door de lidstaat waarnaar de goederen worden vervoerd.”
3.1.15.Naar aanleiding van de waarschuwing heeft UDB medio december 2018 PM gemeld dat zij volgens de belastingdienst een Frans btw-identificatienummer van PM diende op te geven (in plaats van haar Cypriotische btw-identificatienummer) bij leveringen vanuit haar ‘bonded warehouse’ (in Nederland) aan PM in Frankrijk.
3.1.16.Partijen hebben hierover nader overleg gevoerd. Op 17 december 2018 heeft PM gehoor gegeven aan het verzoek van UDB door een Frans btw-identificatienummer te verstrekken voor leveringen door UDB aan IEFW, een Bonded Warehouse in Frankrijk (productie 16 bij inleidende dagvaarding). Omdat UDB ook aan andere warehouses leverde, heeft zij op 27 februari 2019 en 4 maart 2019 verzocht om een Frans btw-identificatienummer van deze entiteit.
3.1.17.Bij e-mail van 4 maart 2019 heeft PM ( [persoon A] ) aan UDB bericht:
“It is not at this stage, a legal requirement to be fiscally represented in France. In fact, many countries across Europe do not require fiscal representation. However, there is an EU directive, which comes into place January 2020, which does require, that goods subject to excise duty, must be accounted for, in the member state in which it is to be dispatched. However, PM Principle Marketing and (…) have applied for its own unique French TVA numbers which both companies should have within the next 2 weeks.
I trust the above puts this matter at rest. Kindly deliver the goods as request by our office in Cyprus.”
3.1.18.UDB heeft (extern) fiscaal advies ingewonnen. Het begin maart 2019 gegeven fiscale advies concludeert dat het standpunt van de belastingdienst juist is.
3.1.19.Bij e-mail van 6 maart 2019 heeft UDB het door haar ontvangen fiscale advies doorgestuurd aan PM en haar bericht:
“As you know last Monday we had a telephone conference with our Dutch VAT Lawyer and they advised us only to deliver with a French VAT number to TMT.
We have now received their explanation and advise in writing, in order to be completely transparent please find it attached.
Again they state we absolutely need a French VAT number.
In order to restart delivery to TMT, please provide us with their VAT number if they will be your Fiscal Representative of your own French PM number.
If you have information that shows us we do not yet need a French VAT number for delivery to TMT, then please share this with us. We will then send that to our lawyer.
I hope in the meantime that we can deliver through IEFW and that we can solve the situation soon.”
3.1.20.Bij e-mail van 5 april 2019 heeft PM aan UDB onder meer bericht:
“Thank you for the below request and please I don't want to sound cheeky, butNo Otherwarehouse is requesting French TVA... only UDB.
Certainly until 2020 the current triangleisaion IE another EU VAT number is sufficient for all other warehouses, then I guess we will see what the position is thereafter.
We PM, on a Daily basis receive stock from Ireland, Nl, Spain and UK using our EU VAT number from brands such as (…) to name but a few.
Again we respect your decision, and not a hole pile we can do to assist you.”
3.1.21.Bij e-mail van 12 april 2019 heeft UDB aan PM ( [persoon A] ) bericht:
“Thanks for your mail and my sincere apologies for the late reply. We had to discuss this with the different people within UDB and due to travels we were not in a position to do until this week.
Pursuant to article 2 sub 3 and Annex 1 of the bonded warehouse agreement that was entered into between UDB and PM Principle, this claim is in line with what was agreed. The original goal was even higher, set at 400 full truck loads (FTL) per month. Then, in order to create a fair starting point it was agreed that 200 FTL would be the minimum contracted quantity and that the minimum fee per month would therefore be (200 FTL x EUR 240) EUR 48,000 per month. The lease commitment that we have done to the owners of the warehouse, staff and leasing of f.e. forklift trucks were done by UDB in order to facilitate 400 FTL per month. Below 200 FTL per month it would even become a loss making exercise to us.
Looking back at earlier communication on this issue I see that after a slow start in 2018 UDB waived the minimum fee requirement for the period January to March 2018. After that PM Principle was required to pay the minimum fee pursuant to the bonded warehousing agreement. Over the full year of 2018 the average was only 72 FTL. In 2019 we see an average until March YTD of 13 FTL which is again far below what was agreed and continuing a loss making exercise to us.
We hereby request that PM Principle makes the required payment pursuant to invoice VFA 1804231 forthwith and that PM Principle complies with its payment obligations under the bonded warehousing agreement going forward.”
3.1.22.PM heeft hierop gereageerd bij e-mail van 14 april 2019:
“Thank you [naam] .
I will need to digest this and revert.”
3.1.23.Bij e-mail van 7 mei 2019 schrijft UDB aan PM onder meer:
“Please find enclosed Account Statements for PM Principle, we would like to remind you that over 740 KEUR of open invoices is considerably overdue.
(…)
For the Bonded Whs activities (…) we contractually agreed a payment term of 14 days, currently an amount of 330.031,28 Euro is overdue.
Until today we have not received a payment from you.
Could you please make payments for the open amounts within 7 days from now.”
3.1.24.Bij brief van 16 mei 2019 heeft UDB PM nogmaals gesommeerd tot betaling en daarnaast medegedeeld dat zij haar verplichting tot levering van goederen van PM op grond van (artikel 1.1.4 van) de BWA opschort en dat zij voorts een beroep doet op haar wettelijke retentierecht.
3.1.25.Bij brief van 16 mei 2019 heeft PM de vorderingen van UDB onder de BWA betwist en UDB gesommeerd om de goederen van PM vrij te geven.
3.1.26.Op 19 juni 2019 heeft UDB ten laste van PM conservatoir derdenbeslag gelegd. Bij brief van dezelfde datum heeft UDB aan PM bericht de DA te ontbinden.
3.1.27.Bij brief van 16 juli 2019 heeft PM aan UDB een ‘notice of termination’ gezonden voor de BWA en de FRA. Sindsdien hebben partijen deze beide overeenkomsten als geëindigd beschouwd.
3.1.28.PM c.s. hebben verschillende facturen in verband met de DA en de BWA onbetaald gelaten.
3.1.29.Nadien hebben partijen overleg gevoerd, hetgeen (vooralsnog) niet tot overeenstemming heeft geleid.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.In de procedure bij de rechtbank vorderde UDB (in conventie) dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, en na vermeerdering van eis (voor zover toegestaan, zijnde alleen de vermeerdering van de gevorderde nakosten)
( i) PM veroordeelt tot betaling aan UDB van een bedrag van € 838.058,40 aan openstaande facturen op grond van de DA te vermeerderen met de contractuele rente van 8% per jaar over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
(ii) PM veroordeelt tot betaling aan UDB van een bedrag van € 449.165,00 aan openstaande facturen op grond van de BWA, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
(iii) PM veroordeelt tot betaling aan UDB van een bedrag van € 1.920.000,00 op grond van de beëindiging van de BWA door PM, althans PM met ingang van 1 juli 2019 te veroordelen tot betaling van de toekomstige termijnen onder de BWA van een bedrag van
€ 48.000,00 per maand, steeds te voldoen binnen veertien dagen na aflopen van de betreffende kalendermaand, tot 1 november 2022;
(iv) OJ veroordeelt tot betaling aan UDB van een bedrag van € 959.113.28 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
( v) PM veroordeelt tot betaling aan UDB van de beslagkosten van € 5.304,33 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2019 (datum beslaglegging), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
(vi) PM en OJ hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en bij niet tijdige voldoening te vermeerderen met wettelijke rente over de (na)kosten.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft UDB, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. PM c.s. hebben facturen voor geleverde producten niet betaald (vorderingen (i) en (iv)). Aan de vorderingen (ii) en (iii) is een tekortkoming van PM in de nakoming van de BWA ten grondslag gelegd. Volgens UDB is PM verplicht tot betaling van een bedrag van
€ 449.165,00 voor onbetaald gelaten facturen vanwege geleverde diensten en de in de BWA overeengekomen minimale vergoeding van € 48.000,00 per maand. Voorts is PM een bedrag van € 1.920.000,00 verschuldigd onder de BWA door de eenzijdige beëindiging van PM van de BWA op 16 juli 2019. De vorderingen (v) en (vi) vloeien voort uit het voorgaande.
3.2.3.PM c.s. hebben een incident opgeworpen en gevorderd dat de rechtbank zich bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van UDB op PM uit hoofde van de DA en uit hoofde van de BWA en van de vorderingen van UDB op OJ, met veroordeling van UDB in proceskosten en nakosten.
3.2.4.UDB heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met hoofdelijke veroordeling van PM c.s. in de kosten van het incident.
3.2.5.In het vonnis in incident van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om in de hoofdzaak van de vorderingen (i) en (iv) van UDB kennis te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld – kort gezegd – dat voor zover UDB zich voor de competentie van de rechtbank heeft beroepen op het forumkeuzebeding in de door UDB gehanteerde algemene voorwaarden, tussen partijen daarover geen wilsovereenstemming is bereikt. De rechtbank heeft zich wel bevoegd geacht kennis te nemen van de vorderingen voor zover deze zijn gegrond op verbintenissen uit hoofde van de BWA. UDB is veroordeeld in de proceskosten en nakosten in het incident.
3.2.6.PM c.s. hebben gemotiveerd verweer tegen de (overige) vorderingen van UDB gevoerd. Dat verweer zal, voor zover van belang, hierna aan de orde komen.
Voorts vorderde PM in reconventie dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
( i) verklaart voor recht dat de BWA en de FRA rechtsgeldig zijn ontbonden per 16 juli 2019, althans te verklaren voor recht dat de BWA en de FRA zijn ontbonden op zodanige datum als de rechtbank in goede justitie oordeelt,
(ii) verklaart voor recht dat PM uit hoofde van de BWA, de FRA en de DA geen financiële of andere verplichtingen meer heeft jegens UDB;
(iii) verklaart voor recht dat de ontbinding van de DA door UDB niet rechtsgeldig is geweest en geen rechtsgevolg heeft;
(iv) verklaart voor recht dat UDB ten onrechte niet voldaan heeft aan leveringsverzoeken van PM Goederen onder de BWA en van Oranjeboom Producten onder DA;
( v) verklaart voor recht dat UDB tekort is geschoten in haar verplichtingen onder de DA door aan PM een drank te leveren die geen ‘cider’ in de zin van de Franse wet was, maar wel bestemd was om in Frankrijk als zodanig te worden verkocht;
(vi) verklaart voor recht dat UDB ten onrechte zich beroepen heeft op een retentierecht op de goederen van PM die zij onder zich had op grond van de BWA;
(vii) UDB veroordeelt tot vergoeding van de door PM als gevolg van UDB 's handelen veroorzaakte schade, waaronder de schade als gevolg van de onder iii-vi bedoelde gedragingen alsmede de overige tekortkomingen (zoals omschreven in de eis in reconventie) door UDB in de nakoming van de Overeenkomsten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(viii) UDB veroordeelt tot betaling van een voorschot op de onder vii) bedoelde schadevergoeding van € 500.000 te betalen uiterlijk veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis;
(ix) UDB veroordeelt in de kosten van het geding, inclusief de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.2.7.Aan deze vorderingen hebben PM c.s., kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De BWA en de FRA zijn rechtsgeldig ontbonden per 16 juli 2019 door PM. PM heeft geen (financiële) verplichtingen meer uit hoofde van de BWA, FRA en DA. UDB heeft ten onrechte niet voldaan aan leveringsverzoeken van PM onder de BWA en DA. UDB is tekortgeschoten (onder meer) in haar verplichtingen onder de DA door aan PM drank te leveren die geen ‘cider’ was. Voorts heeft UDB zich ten onrechte beroepen op het retentierecht. Daardoor heeft PM schade geleden.
3.2.8.UDB heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover hier van belang, hierna aan de orde komen.
3.2.9.In het eindvonnis van 14 juli 2021 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, in conventie de vorderingen jegens OJ afgewezen en UDB in de proceskosten van OJ veroordeeld (begroot op nihil). Voorts heeft de rechtbank PM veroordeeld om aan UDB te betalen een bedrag van € 449.165,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over
- een bedrag van € 330.031,28 vanaf 15 mei 2019 en
- een bedrag van € 119.133,72 vanaf 24 juli 2019,
steeds tot de dag van volledige betaling (vordering (ii) van UDB).
Daarnaast heeft de rechtbank PM veroordeeld om verder ook aan UDB te betalen een bedrag van € 1.152.000,00 (vordering (iii) van UDB).
PM is tenslotte veroordeeld in de beslagkosten (€ 5.304,34, te vermeerderen met de wettelijke rente) en de proceskosten (€ 8.832,33, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente daarover).
In reconventie heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen voor zover deze zijn gegrond op een tekortkoming in de nakoming van de DA. Voorts heeft de rechtbank de overige vorderingen in reconventie afgewezen en PM, uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten).
De procedure in hoger beroep in zaak 200.301.491/01