3.4.2 Rov. 2 en rov. 4 houden, samengevat, het volgende in.
Voor matiging van het in beginsel door [verweerster] verschuldigde bedrag kan slechts reden zijn indien de volledige betaling van de waardevermeerdering in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de verhouding tussen de "schade" en de "boete", maar ook op de aard van de overeenkomst, de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding wordt ingeroepen. (rov. 2). Al de in rov. 3 vermelde omstandigheden in aanmerking genomen, eist de billijkheid klaarblijkelijk dat de "boete" wordt gematigd, in die zin dat [verweerster] de waardevermeerdering tot een bedrag van € 25.000,-- aan Subat dient te betalen (rov. 4).
De bestreden rov. 3 luidt:
"Het hof neemt bij de beoordeling van dit geval het volgende in aanmerking.
i) De overeenkomst is gesloten op basis van de Subat-regeling. Subat is in het leven geroepen met als doel bodem- en grondwaterverontreinigingen onder tankstations te saneren. Daarbij stond voorop de hulp aan kleine tankstations, die anders het leven zouden laten door de hoogte van de kosten die met de sanering gepaard gaan. Het was niet de bedoeling dat exploitanten van stations die door gratis bodemsanering toch al bevoordeeld werden, zich extra zouden kunnen verrijken door de waardevermeerdering die het gevolg is van de sanering, via verkoop te realiseren. Met de fiscus, die de gratis bodemsanering als schenking kon beschouwen, is overeengekomen dat zij geen schenkingsrechten (en vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting) zou heffen, indien in de overeenkomst het onderhavige anti-speculatiebeding zou worden opgenomen.
ii) Dat beding houdt - kort gezegd - in, dat de waardevermeerdering aan Subat moet worden terugbetaald, indien het gesaneerde perceel binnen tien jaar na de sanering wordt verkocht.
Met verkoop wordt gelijkgesteld elke handeling die in economisch opzicht daarmee vergelijkbaar is.
iii) [Verweerster], een auto-dealer, had drie vestigingen in de Amsterdamse binnenstad. De vestigingen hadden elk een garagevergunning met een benzinepomp.
Alle lokaties zijn gesaneerd via de Subat-regeling op basis van daartoe in 1993 en 1994 gesloten overeenkomsten.
iv) Blijkens de akte van 30 december 2003 lag op het moment van sanering de juridische eigendom van (het erfpachtsrecht van) alle lokaties bij [verweerster].
De economische eigendom van de [a-straat] was toen in handen van de vastgoedmaatschappij [B] en de economische eigendom van beide andere vestigingen was ondergebracht in [C] B.V.
v) Bij [verweerster], van oorsprong een familiebedrijf, ontstond in 2001 de behoefte tot een herstructurering van de diverse vennootschappen die tot het concern behoorden. Men wilde het vastgoed scheiden van de autoverkoopactiviteiten en de eigendom van alle onroerende zaken onderbrengen in één vennootschap, de [A].
vi) Subat gaf desgevraagd toestemming voor de overdracht van de economische eigendom van de twee aan [C] toebehorende percelen aan [A].
De economische eigendom van de derde vestiging, de [a-straat], is echter zonder toestemming van Subat ondergebracht in [A]. De juridische eigendom van alle percelen is op 30 december 2003 zonder toestemming van Subat aan de Exploitatiemaatschappij overgedragen.
vii) Subat vordert alleen de waardevermeerdering van de [a-straat] en niet die van beide andere locaties.
viii) De overdracht van de [a-straat] heeft plaatsgevonden tegen de boekwaarde. [A] heeft alle aandelen van [verweerster] in handen.
ix) De verkooptransactie heeft plaatsgevonden circa twee maanden voor de afloop van de tienjaarstermijn.
x) Toen [verweerster] erop werd gewezen dat zij binnen die termijn tot verkoop was overgegaan, heeft zij aangeboden de transactie terug te draaien en daarbij als voorwaarde op te nemen dat de verkoop van de [a-straat] binnen een nieuwe termijn van tien jaar verboden zou zijn op straffe van betaling van de waardevermeerdering. Subat heeft dat aanbod geweigerd op grond van de stelling dat elke gebruiker zo'n aanbod zou kunnen doen bij verhaal van de kosten.
xi) Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is naar voren gekomen dat dit de laatste zaak is die Subat heeft aangespannen tegen een gebruiker van de Subat-regeling. Van precedentwerking die zou uitgaan van matiging van de "boete" kan, geen sprake meer zijn. Subat heeft in dit verband nog naar voren gebracht dat andere gebruikers van de regeling die bij verkoop binnen tien jaar wél de waardevermeerdering hebben betaald, zich ongelijk behandeld zouden (kunnen) voelen, indien de "boete" zou worden gematigd op grond van de omstandigheden van dit geval. Dit geval is echter onvergelijkbaar met genoemde andere gevallen. Dit volgt al uit het feit dat Subat toestemming heeft gegeven tot de economische overdracht van twee van de drie percelen en geen aanleiding heeft gezien aan de juridische eigendomsoverdracht van die percelen de gevolgen te verbinden van terugbetaling van de waardevermeerdering. En dat is juist weer mede aanleiding om te oordelen dat betaling van het volledige bedrag van de waardevermeerdering in dit geval leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat."