2.1.1 Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Een tot belanghebbende behorende besloten vennootschap (hierna: de BV) verhandelt mobiele telefoons en tablets.
2.1.2 Door waarschuwingsbrieven van de Belastingdienst is belanghebbende ervan op de hoogte gebracht dat in ketens waarin de BV heeft opgetreden, een aantal keren btw-fraude heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur op 2 januari 2013 met belanghebbende afgesproken dat hij door belanghebbende op de hoogte zal worden gesteld van nieuwe leveranciers en nieuwe afnemers, en dat belanghebbende de Inspecteur maandelijks overzichten zal verstrekken van de in- en verkopen boven de € 10.000 per factuur, en overzichten van de leveranciers en de afnemers die voor meer dan € 50.000 per maand goederen hebben geleverd onderscheidenlijk afgenomen.
2.1.3 Op 8 januari 2013 heeft een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap (hierna: de afnemer) de BV te kennen gegeven mobiele telefoons te willen afnemen. De BV heeft daarop informatie over en van de afnemer opgevraagd. De BV heeft op 9 januari 2013 per e-mail de volgende informatie ontvangen: (i) een opgaaf van [B] te [R] volgens welke de afnemer op 8 maart 2011 is opgericht en als groothandel en distributeur van consumentenelektronica staat ingeschreven in het handelsregister van Engeland en Wales, (ii) een “Certificate of registration for value added tax”, afgegeven door de Britse belastingautoriteiten, inhoudende dat aan de afnemer met ingang van 2 oktober 2012 een btw-identificatienummer is toegekend, welk nummer dat is, en dat de afnemer elke drie maanden btw-aangifte moet doen.
2.1.4 De BV heeft vervolgens tussen 9 en 24 januari 2013 vier keer een partij mobiele telefoons aan de afnemer verkocht en geleverd. De BV had deze telefoons bij een in Polen gevestigde ondernemer gekocht. Deze telefoons waren voorafgaand aan levering aan de afnemer naar het magazijn van de BV in Nederland overgebracht. De BV heeft de telefoons volgens instructie van de afnemer doen vervoeren naar logistieke centra in Duitsland en Polen. Deze centra hebben de telefoons in bewaring genomen. In Duitsland zijn in opdracht van de BV scans van de unieke serienummers van de telefoons gemaakt.
De afnemer heeft de telefoons gefactureerd en geleverd aan een derde, gevestigd in Polen (hierna: de derde). Nadat de afnemer de door de BV in rekening gebrachte vergoedingen per bank had betaald, heeft de BV de telefoons in de hiervoor genoemde landen - volgens de door de afnemer aan de BV doorgegeven instructie - ter beschikking doen stellen aan de vervoerder die de telefoons kwam ophalen.
2.1.5 De BV heeft ter zake van de leveringen van de telefoons geen omzetbelasting over de vergoeding in rekening gebracht; zij heeft op de facturen het door de afnemer opgegeven Britse btw-identificatienummer vermeld.
2.1.6 In overeenstemming met de hiervoor in 2.1.2 vermelde afspraken heeft belanghebbende de Inspecteur op 8 februari 2013, gelijktijdig met de voorlopige aangiftegegevens over het tijdvak januari 2013, een overzicht van transacties verstrekt met daarbij de kopieën van in- en verkoopfacturen van dat tijdvak. De Inspecteur heeft daarop geconstateerd dat de Britse belastingautoriteiten het btw-identificatienummer van de afnemer eind januari 2013 met terugwerkende kracht tot 18 januari 2013 uit het VIES (VAT Information Exchange System, het systeem van de Europese Unie voor het raadplegen van btw-informatie) hebben verwijderd vanwege aanwijzingen van betrokkenheid van de afnemer bij btw-fraude. De Inspecteur heeft belanghebbende daarvan op 8 februari 2013 op de hoogte gesteld en verzocht hem nadere informatie te geven over de betrokken transacties. Belanghebbende heeft op de gestelde vragen schriftelijk gereageerd.
2.1.7 Nadien is gebleken dat de afnemer noch de derde de door de BV geleverde telefoons als intracommunautaire verwervingen heeft verantwoord; evenmin hebben zij ter zake van transacties met deze telefoons btw voldaan. Het Poolse btw-identificatienummer van de derde is - vanwege het niet nakomen van de verplichting tot het doen van btw-aangifte - per 3 oktober 2013 ingetrokken. De afnemer was in Duitsland noch Polen geregistreerd voor btw-doeleinden.
2.1.8 Belanghebbende heeft de hiervoor in 2.1.4 bedoelde leveringen aan de afnemer in haar aangifte over januari 2013 verantwoord als intracommunautaire leveringen. Deze aangifte resulteerde in een teruggaaf van omzetbelasting. Belanghebbende heeft de afnemer vermeld in de door haar op de voet van artikel 37a, lid 1, van de Wet ingediende lijst.
De Inspecteur heeft zich op standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van de leveringen aan de afnemer omzetbelasting is verschuldigd naar het algemene tarief. Hij heeft daarom het hiervoor bedoelde verzoek om teruggaaf bij beschikking afgewezen en heeft de zijns inziens verschuldigde omzetbelasting van belanghebbende nageheven.
2.2.1 Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur ter zake van de hiervoor in 2.1.4 bedoelde leveringen terecht belanghebbende de toepassing van het nultarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet in samenhang gelezen met post a.6 van de bij deze wet behorende Tabel II (hierna: het nultarief voor intracommunautaire leveringen) heeft geweigerd.
2.2.2 Het geschil in hoger beroep spitste zich in de eerste plaats toe op de vraag of op grond van artikel 12, lid 2, letter a, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (tekst 2013; hierna: het Uitvoeringsbesluit) voor toepassing van het nultarief voor intracommunautaire leveringen is vereist dat de leverancier beschikt over een btw-identificatienummer van zijn afnemer dat is afgegeven door de lidstaat van aankomst van de goederen indien hij aan die afnemer verkochte goederen moet afleveren in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van zijn afnemer. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord omdat naar zijn oordeel voor deze uitleg van artikel 12, lid 2, letter a, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit geen steun is te vinden in (artikel 214 van) BTW-richtlijn 2006, de Wet noch de nota van toelichting bij het Besluitwaarbij lid 2, letter a, onder 2°, werd toegevoegd aan artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit. Daarvan uitgaande, heeft het Hof geconcludeerd dat belanghebbende met betrekking tot de hiervoor in 2.1.4 bedoelde leveringen heeft voldaan aan de in en krachtens de Wet omschreven voorwaarden voor toepassing van het nultarief voor intracommunautaire leveringen.
2.2.3 Verder was voor het Hof in geschil of belanghebbende wist of had moeten weten dat de door haar verrichte handelingen deel uitmaakten van fraude. In dit kader heeft de Inspecteur aangevoerd dat belanghebbende niet alle haar ter beschikking staande redelijke maatregelen heeft genomen om fraude te voorkomen. Daarbij heeft hij onder meer erop gewezen dat de BV een professionele speler is op het gebied van internationale handel in mobiele telefoons, dat zij ervan op de hoogte is dat het gaat om handel in fraudegevoelige goederen, dat van een marktdeelnemer als de BV kan worden verlangd dat zij vaststelt of haar afnemer een btw-identificatienummer heeft van de lidstaat van aankomst van de goederen en dat aan belanghebbende eerder waarschuwingsbrieven over andere handelspartners zijn uitgereikt. Verder heeft de Inspecteur in dit verband aangevoerd dat hij meermaals vragen heeft gesteld aan belastingautoriteiten van andere lidstaten omtrent afnemers in het buitenland in het kader van internationale gegevensuitwisseling en dat er op de transacties tussen de BV en de afnemer een ingewikkelde, ondoorzichtige en lange handelsketen volgt waarbij in latere schakels btw-fraudesituaties voorkomen.
2.2.4 Het Hof heeft geoordeeld dat zelfs indien de Inspecteur de hiervoor in 2.2.3 vermelde feiten en omstandigheden had bewezen, hij tegenover de gemotiveerde weerspreking van belanghebbende niet de objectieve gegevens heeft verstrekt op basis waarvan rechtens moet worden geoordeeld dat belanghebbende ten tijde van de leveringen aan de afnemer wist of had moeten weten dat deze leveringen deel uitmaakten van fraude door de afnemer en evenmin van fraude in latere schakels van de handelsketen. Dat bij de handel in fraudegevoelige goederen de mogelijkheid van fraude in de handelsketen aanwezig is, is niet toereikend voor het verwijt aan belanghebbende dat zij onvoldoende oplettend is geweest om te voorkomen bij fraude betrokken te raken, aldus het Hof.