ECLI:NL:GHSHE:2023:2366

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.312.958_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot bewijslevering in hoger beroep inzake opdracht tot beglazingswerkzaamheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. Het hof behandelt het verzoek van [appellant] om terug te komen op een eerder tussenarrest van 11 april 2023, waarin hij was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De procedure betreft een geschil over de vraag of [appellant] de opdrachtgever is geweest voor de door [geïntimeerde] geleverde glasruiten en de uitgevoerde beglazingswerkzaamheden. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in een tussenvonnis van 17 november 2021 heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de bewijslast draagt. In het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] in de bewijslevering is geslaagd en diens vorderingen toegewezen.

[Appellant] heeft in hoger beroep grieven ingediend die zich richten tegen de waardering van het bewijs door de kantonrechter. Hij betoogt dat de kantonrechter op onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat zijn verklaring niet geloofwaardig was. Het hof heeft [appellant] toegelaten om getuigen te horen ter ondersteuning van zijn stellingen. Het hof benadrukt dat de waarheidsvinding gediend is met het horen van alle getuigen en dat de verklaringen in onderlinge samenhang moeten worden gewaardeerd. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor dagbepaling van het getuigenverhoor en houdt verdere beslissingen aan.

De uitspraak van het hof laat [appellant] toe tegenbewijs te leveren met betrekking tot de stelling van [geïntimeerde] dat hij de opdrachtgever is geweest. De getuigen zullen worden gehoord door mr. K.J.H. Hoofs als raadsheer-commissaris op een door deze te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.312.958/01
arrest van 18 juli 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.L.G.J. Eikelboom te Sittard,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [---] Beglazing,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.J.H. Cuijpers te Echt,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 april 2023 in het hoger beroep van het vonnis van 13 april 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 april 2023, waarin bij het procedureverloop de antwoordakte van [geïntimeerde] van 27 december 2022 abusievelijk niet is vermeld als behorend tot de gedingstukken;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 maart 2023;
  • het verzoek van [appellant] van 24 april 2023 om verlof voor het instellen van tussentijds cassatieberoep tegen het tussenarrest van 11 april 2023;
  • de akte opgave verhinderdata van [geïntimeerde] van 25 april 2023;
  • de akte opgave verhinderdata en getuigen van [appellant] van 25 april 2023;
  • de beslissing van het hof van 4 mei 2023 tot afwijzing van het verzoek van [appellant] van 24 april 2023;
  • de opgave verhinderdata van [geïntimeerde] bij H7-formulier van 19 juni 2023;
  • de memorie van [appellant] van 20 juni 2023 houdende een verzoek om terug te komen op het tussenarrest van 11 april 2023, tevens opgave verhinderdata;
  • de antwoordmemorie van [geïntimeerde] van 27 juni 2023.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

6.1.
[appellant] heeft het hof verzocht terug te komen op het tussenarrest van 11 april 2023, naar het hof begrijpt op de beslissing om [appellant] toe te laten tot het leveren van tegenbewijs zoals in dat arrest vermeld. Het hof ziet in dit verzoek geen aanleiding om op die beslissing terug te komen. Het hof handhaaft hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest van 11 april 2023 en overweegt daartoe als volgt.
6.2.
In het tussenvonnis van 17 november 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] de bewijslast draagt van zijn stelling dat [appellant] de opdrachtgever is geweest ten aanzien van de door [geïntimeerde] geleverde glasruiten en de door [geïntimeerde] uitgevoerde beglazingswerkzaamheden ten behoeve van de panden aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats] , en heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van bewijs van deze stelling. Vervolgens zijn [geïntimeerde] , [persoon B] en [appellant] als getuigen gehoord. In contra-enquête heeft [appellant] geen getuigen doen horen. In het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] in de bewijslevering is geslaagd en diens vorderingen toegewezen.
6.3.
De grieven 1 t/m 5 van [appellant] zijn in de kern gericht tegen de waardering van het bewijs door de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen die onder meer betrekking hebben op de geloofwaardigheid van de door [appellant] afgelegde verklaring. In dit kader heeft [appellant] in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de kantonrechter op volstrekt onbegrijpelijke en oneigenlijke gronden heeft overwogen dat de verklaring van [appellant] zodanig was dat de kantonrechter [geïntimeerde] wel in het gelijk moest stellen. Voorts heeft [appellant] betoogd, bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat de wijze waarop door de kantonrechter is gehandeld bij het getuigenverhoor van [appellant] in strijd is met de goede procesorde en dat de door [appellant] afgelegde verklaring door het hof buiten beschouwing moet worden gelaten gelet op de wijze waarop deze tot stand is gekomen. Voorts heeft [appellant] in hoger beroep gesteld dat inmiddels is gebleken dat [zoon 3] glasplaten heeft besteld en met architect/directievoerder [persoon C] opdracht heeft verstrekt ook de overige beglazing (die op de bewuste factuur aan SSK staat en door [geïntimeerde] in rekening is gebracht) heeft besteld om die aan SSK te leveren en aldaar te plaatsen. [appellant] heeft, bij memorie van grieven, aangeboden bewijs te leveren van al zijn stellingen, waaronder door het horen van getuigen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] concreet aangeboden voor zover nodig zichzelf nogmaals als getuige te horen, alsook [zoon 3] en [persoon C] (spreekaantekeningen mr. Eikelboom, punt 19).
6.4.
In het kader van de beoordeling van de juistheid van de grieven 1 t/m 5 van [appellant] heeft het hof [appellant] toegelaten om, bij wijze van tegenbewijs, de door hemzelf aangedragen getuigen te doen horen. Vervolgens zal het hof al het voorhanden bewijsmateriaal in onderlinge samenhang waarderen en beoordelen of [geïntimeerde] wel of niet is geslaagd in het bewijs van diens stelling dat, kort gezegd, [appellant] zijn opdrachtgever is.
Anders dan [appellant] aanvoert, is het hof niet gehouden eerst het door [geïntimeerde] geleverde bewijs te waarderen alvorens [appellant] toe te laten tot het leveren van tegenbewijs. Verklaringen afgelegd in het kader van tegenbewijs kunnen immers van invloed zijn op de wijze waarop verklaringen afgelegd in het kader van (vol) bewijs moeten worden gewaardeerd. De waarheidsvinding is er daarom mee gediend als de verklaringen van alle getuigen, tezamen met het overige bewijsmateriaal, in onderlinge samenhang worden gewaardeerd en beoordeeld. Daartoe bestaat in dit geval te meer aanleiding nu wat betreft het getuigenbewijs hoofdzakelijk de verklaringen van partijen [geïntimeerde] en [appellant] tegenover elkaar staan, terwijl i) het oordeel van de kantonrechter over de geloofwaardigheid van de verklaring van [appellant] een belangrijke rol speelt bij diens oordeel dat [geïntimeerde] in het bewijs is geslaagd, ii) [appellant] in hoger beroep betoogt dat de door hem in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaring buiten beschouwing dient te blijven, en iii) [appellant] aanbiedt zichzelf opnieuw te doen horen. Alsook dat [appellant] in eerste aanleg geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tegenbewijs te leveren door het horen van getuigen in contra-enquête, terwijl [appellant] in hoger beroep stelt dat, kort gezegd, [zoon 3] (en [persoon C] ) de bewuste opdracht hebben gegeven en aanbiedt deze personen als getuigen te horen. Een en ander is voldoende aanleiding om [appellant] , conform diens aanbod, (alsnog) de gelegenheid te bieden tot het leveren van tegenbewijs door zichzelf nogmaals te doen horen alsook de door hem genoemde personen als getuigen te doen horen, alvorens een oordeel te geven over de vraag of [geïntimeerde] terecht geslaagd is geacht in het bewijs van zijn stelling dat [appellant] zijn opdrachtgever is, een oordeel waartoe [appellant] met zijn grieven het hof heeft uitgenodigd. Anders dan [appellant] suggereert is een dergelijke beslissing niet ongebruikelijk, laat staan uniek (vgl. ECLI:NL:GHARL:2018:1431, ECLI:NL:GHDHA:2015:572).
6.5.
Anders dan [appellant] aanvoert is geen sprake van tegenbewijs leveren ‘in het wilde weg’. In het dictum van het tussenarrest staat duidelijk op welke feiten het tegenbewijs betrekking heeft, overigens exact hetzelfde probandum als in het tussenvonnis van de kantonrechter. Wat betreft de bewijsstandaard is duidelijk dat het gaat om tegenbewijs, wat betekent dat voldoende is dat het door [geïntimeerde] geleverde bewijs wordt ontzenuwd.
6.6.
Anders dan [appellant] aanvoert, heeft het hof hem niet beperkt in het aantal getuigen dat hij mag horen. Het hof heeft [appellant] toegelaten de personen te horen die hij zelf heeft aangedragen. Uit de akte opgave verhinderdata en getuigen van [appellant] van 25 april 2023 leidt het hof af dat [appellant] naast de eerder opgegeven personen ook Rik [appellant] als getuige wil doen horen. Het hof zal [appellant] toelaten ook Rik [appellant] als getuige te doen horen zoals in het dictum bepaald.
6.7.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol van 25 juli 2023 voor dagbepaling van het getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] , een en ander zo veel mogelijk met inachtneming van de reeds door partijen opgegeven verhinderdata.
6.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe tegenbewijs te leveren met betrekking tot de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] de opdrachtgever is geweest ten aanzien van de door [geïntimeerde] geleverde glasruiten en de door [geïntimeerde] uitgevoerde beglazingswerkzaamheden ten behoeve van de panden, door het horen van [appellant] zelf, [zoon 3] , [persoon C] en [zoon 1] ;
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. K.J.H. Hoofs als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 25 juli 2023 voor vaststelling door de raadsheer-commissaris van dag en uur van het getuigenverhoor; en
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, K.J.H. Hoofs en J.G.J. Rinkes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juli 2023.
griffier rolraadsheer