ECLI:NL:GHSHE:2023:2322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.322.824_01 en 200.322.827_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot alimentatie en bruidsgave

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man, wonende in Canada, heeft op 15 februari 2023 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 mei 2022, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en nevenvoorzieningen werden getroffen. De vrouw had op 18 februari 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de man in eerste aanleg niet is verschenen. De rechtbank had de man veroordeeld tot het betalen van een maandelijkse bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en een bedrag uit hoofde van de bruidsgave.

Het hof heeft onderzocht of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De man stelde dat hij pas na het leggen van beslag op zijn bankrekening kennis had genomen van de beschikking, en dat deze niet op de juiste wijze aan hem was betekend. De vrouw betwistte dit en stelde dat de betekening correct was uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoeken, omdat hij buiten de beroepstermijn in hoger beroep was gekomen. De uitspraak van de rechtbank was op de juiste wijze betekend en openlijk bekendgemaakt, waardoor de man tijdig kennis had kunnen nemen van de beschikking.

De slotsom was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoeken in hoger beroep, en dat de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.322.824/01 en 200.322.827/01
zaaknummer rechtbank : C/01/379460 / FA RK 22-753
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juli 2023
inzake
[de man],
wonende te [plaats 1] (Canada),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te [kantoorhoudende] ,
tegen
[de vrouw],
wonende op een voor de man geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Houtman te [kantoorhoudende] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 15 februari 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 17 mei 2022. De verzoeken van de man zijn ingeschreven onder voormelde zaaknummers.
2.2.
De vrouw heeft op 9 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 25 april 2023 met één bijlage;
- een aanvulling van de eis inzake het verzoek voorlopige voorzieningen ex art, 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van de man d.d. 27 juni 2023;
- een verzoek van de advocaat van de man, ingekomen per e-mailbericht d.d. 3 juli 2023, om zowel hem als de man toe te staan de mondelinge behandeling digitaal bij te wonen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2023 plaatsgevonden.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Hashem Jawaheri;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Houtman.
Voor de vrouw is [tolk] opgetreden als tolk in de Farsi taal, ingeschreven als beëdigd tolk onder Wbtv-nr. [tolknummer] .
Voor de man is [tolk] opgetreden als tolk in de Farsi taal, ingeschreven als beëdigd tolk onder Wbtv-nr. [tolknummer] .
De man en zijn advocaat zijn door middel van een video-verbinding (CMS) op afstand gehoord. Ook [tolk] heeft de mondelinge behandeling door middel van een video-verbinding (CMS) bijgewoond.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 4 november 2011 te [plaats 2] , Iran, met elkaar gehuwd.
3.3.
De vrouw heeft op 18 februari 2022 een verzoek tot echtscheiding (met nevenvoorzieningen) ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch). De man is in eerste aanleg niet verschenen.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 17 mei 2022 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.5.
Voornoemde (echtscheidings)beschikking is op 27 oktober 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is voorts, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 1.482,-- per maand dient te voldoen;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw uit hoofde van de bruidsgave een bedrag van € 19.992,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van die beschikking;
  • de man veroordeeld om uit hoofde van de bruidsgave aan de vrouw 800 Bahar Azadi gouden munten te overhandigen, binnen 14 dagen na dagtekening van die beschikking, bij gebreke waarvan de man aan de vrouw het equivalent van deze 800 Bahar Azadi gouden munten in euro’s (omrekenkoers per datum van die beschikking) verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde bedrag per datum van die beschikking.
4.2.
De man heeft verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen, behoudens voor zover het betreft de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, en de verzoeken van de vrouw af te wijzen dan wel te matigen.
4.3.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken hoger beroep, althans die verzoeken af te wijzen. Verder verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw van dit hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof ziet zich, gelet op het feit dat de man op 15 februari 2023 in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 17 mei 2022, vooreerst voor de vraag gesteld of de man kan worden ontvangen in zijn verzoeken in hoger beroep.
5.2.
De man heeft gesteld dat hij niet eerder bekend is geworden met de beschikking waarvan beroep dan nadat beslag is gelegd op zijn bankrekening. De beschikking is tot op heden niet betekend aan zijn woonadres. De vrouw wist dat de man in Canada, meer specifiek [plaats 1] , verbleef. Aldus had zij aldaar via een gerechtsdeurwaarder de beschikking moeten laten betekenen.
De man wijst op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:980) en een uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 1988 (ECLI:NL:HR:1988:AB8208).
Het toepassen van de beroepstermijn leidt er in dit geval toe dat de man geen eerlijk proces zou krijgen. Dat is in strijd met art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De man wijst in dit verband ook op een uitspraak van de Hoge Raad van 27 mei 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP8693). De man heeft zeer snel nadat hij kennis heeft genomen van de bestreden beschikking actie ondernemen. Het is ook aannemelijk wat de man stelt, omdat de bestreden beschikking vergaande gevolgen voor hem heeft.
5.3.
De vrouw betwist dat de man niet eerder wetenschap had van de echtscheiding. De echtscheidingsbeschikking is op de juiste wijze betekend, de publicaties zijn op de juiste wijze geschied en de akte van non-appel is derhalve juist afgegeven, waardoor inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand heeft kunnen plaatsvinden. Bovendien heeft de man in de procedure in Iran om niet-nakoming verzocht en in die procedure – waarvan de eerste uitspraak dateert van 12 september 2022 – heeft hij de Nederlandse scheidingspapieren getoond. Aldus is de man te laat met het instellen van hoger beroep en dient hij in dit hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroep van de man op art. 6 EVRM kan niet slagen, omdat er op de juiste wijze is betekend. Daarmee heeft de man een eerlijk proces gehad.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.
Artikel 816 lid 1 Rv bepaalt voor het geval een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend door één van de echtgenoten, dat de verzoeker binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift een afschrift daarvan doet betekenen aan de andere echtgenoot. In het exploot moet het tijdstip worden vermeld waarop de andere echtgenoot uiterlijk hetzij een verweerschrift kan indienen, hetzij daarvoor om uitstel kan verzoeken en voorts dat dit slechts kan geschieden door een advocaat. Het originele exploot moet ter griffie worden ingediend. Lid 2 bevat de termijn die voor het indienen van verweer of het vragen van uitstel moet worden vermeld. Artikel 816 lid 3 Rv bepaalt dat indien het bepaalde in lid 1 of lid 2 niet in acht is genomen, of indien het exploot anderszins lijdt aan een gebrek, de artt. 120 en 121 Rv van overeenkomstige toepassing zijn (zie ook HR 1 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:481).
5.5.1.
De vrouw heeft op 18 februari 2022 een verzoek tot echtscheiding (met nevenvoorzieningen) ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch).
Dit verzoek is blijkens het exploot op 24 februari 2022 aan de man betekend op het adres [adres] [huisnummer] te ( [postcode] ) [plaats 3] . Uit een door het hof ambtshalve opgevraagd uittreksel uit de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) blijkt dat de man op dat moment op voornoemd adres was ingeschreven. Gelet op de aard en het doel van het BRP mogen derden vertrouwen op de in het BRP opgenomen gegevens. De stelling van de man dat hij op 24 juni 2022 niet feitelijk op het in het BRP opgenomen adres verbleef, treft daarom geen doel. Verder is niet gebleken dat de betekening op onjuiste wijze is geschied, zodat de man bekend verondersteld mag worden met het door de vrouw ingediende verzoekschrift tot echtscheiding.
5.5.2.
De rechtbank heeft op 17 mei 2022 beslist op voornoemd echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen van de vrouw. Ingevolge art. 820 lid 1 Rv kan – in afwijking van het bepaalde van art. 358 lid 2 Rv – een echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen, tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding is toegewezen, hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig het tweede lid openlijk bekend is gemaakt.
Blijkens het bepaalde in art. 820 lid 2 Rv, geschiedt de openlijke bekendmaking door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant.
5.5.3.
Uit voornoemd uittreksel uit de BRP blijkt dat de man met ingang van 28 februari 2022 in Canada verblijft. Behoudens de enkele vermelding in de BRP dat de man in Canada verblijft, is niet gebleken dat de vrouw bekend was met een specifiek adres van de man in Canada ten tijde van de betekening en openlijke bekendmaking van de echtscheidingsbeschikking. Dit betekent dat de man geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in en buiten Nederland had. Betekening van het exploot heeft plaatsgevonden aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) op 30 mei 2022. Openlijke bekendmaking van de echtscheidingsbeschikking heeft plaatsgevonden in de Staatscourant (nr. 15679) d.d. 10 juni 2022. Daarmee zijn alle wettelijke vereisten in acht genomen.
5.5.4.
Het voorgaande brengt met zich dat de beroepstermijn van drie maanden voor de man is aangevangen op 10 juni 2022 en derhalve (met inachtneming van de Algemene Termijnenwet) is geëindigd op 12 september 2022.
5.5.5.
Dat de man– naar eigen zeggen – eerst ná het verstrijken van deze beroepstermijn feitelijk kennis heeft genomen van de beschikking waarvan beroep, doet daar niet aan af. Het gaat er immers niet om of de man al dan niet binnen de beroepstermijn daadwerkelijk kennis heeft genomen van die beschikking, maar het gaat erom of de man hiervan tijdig kennis had kúnnen nemen. Nu de beschikking op de juiste wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt (zie rov. 5.5.3.) en derhalve met procedurele waarborgen is omkleed, faalt daarmee ook zijn beroep op art. 6 EVRM. De door de man aangehaalde jurisprudentie kan niet tot een ander oordeel leiden, nu geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
5.5.6.
Met inachtneming van het voorgaande staat naar het oordeel van het hof vast dat de man – die op 15 februari 2023 een beroepschrift bij dit hof heeft ingediend tegen de echtscheidingsbeschikking – buiten de beroepstermijn in hoger beroep is gekomen. Derhalve kan hij niet worden ontvangen in dit hoger beroep.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient de man niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn verzoeken in hoger beroep.
6.2.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de proceskosten en zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof:
in zaaknummers 200.322.824/01 en 200.322.827/01
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, A.J.F. Manders en G.M. Goes en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.