3.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.[erflater] en zijn echtgenote [erflaatster] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
3.2.2.Het vermogen van [erflaatster] was (vanwege dementie) onder bewind gesteld. Als bewindvoerders waren benoemd haar echtgenoot de [erflater] en zijn nichtje [voegende partij] (hierna: [voegende partij] ).
3.2.3.Bij overeenkomst van 30 december 2021 hebben de kopers de echtelijke woning van de [erflater] en [erflaatster] , gelegen aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht voor een prijs van € 250.000,00. Als verkopende partij zijn opgetreden: [voegende partij] en de [erflater] als bewindvoerders van [erflaatster] en de [erflater] (voor zichzelf) als mede-eigenaar van de woning.
Zoals hiervoor al is vermeld, is [appellante] (appellante 2) de dochter van [voegende partij] .
3.2.4.In opdracht van de kopers heeft [taxateur] en [XXX] Makelaardij de marktwaarde van de woning getaxeerd. Bij rapport van 7 december 2021 heeft de taxateur de waarde per 6 december 2021 bepaald op € 305.000,00.
3.2.5.De [erflater] en [voegende partij] hebben als bewindvoerders machtiging aan de kantonrechter gevraagd voor het sluiten van de koopovereenkomst namens [erflaatster] . Deze machtiging heeft de kantonrechter bij beschikking van 5 januari 2022 verleend.
3.2.6.Nog voordat levering heeft kunnen plaatsvinden is de [erflater] ernstig ziek geworden en op 10 februari 2022 overleden. De [erflater] heeft over zijn nalatenschap bij testament beschikt en daarbij zijn broers en zussen tot enig erfgenamen benoemd. Hij heeft benoemd tot executeur: [voegende partij] en zijn broer [persoon A] . [voegende partij] heeft de benoeming tot executeur aanvaard. [persoon A] heeft de benoeming niet aanvaard. [voegende partij] heeft gebruik gemaakt van de testamentaire bevoegdheid om een executeur aan zich toe te voegen (Duet executeurs B.V.).
3.2.7.[erflaatster] is op 28 februari 2022 overleden. [erflaatster] heeft niet over haar nalatenschap beschikt, zodat het wettelijk versterferfrecht van toepassing is.
Geïntimeerden (in principaal hoger beroep) zijn de wettelijke erfgenamen van [erflaatster] . Geïntimeerde 1 heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Geïntimeerden 2 tot en met 5 hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
3.2.8.Geïntimeerden 2 tot en met 5 hebben via hun advocaat kenbaar gemaakt niet te zullen voldoen aan het verzoek van de kopers om mee te werken aan de levering van de woning aan hen. Zij vinden dat de woning gelet op de WOZ waarde en de getaxeerde waarde voor een veel te laag bedrag is verkocht. Volgens hen is feitelijk sprake geweest van een schenking die heeft plaatsgevonden door misbruik te maken van de omstandigheden. Bij brief van 29 juni 2022 hebben zij de koopovereenkomst vernietigd. Zij hebben hierover een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin zij hebben gevorderd voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, althans zij vorderen dat de rechtbank de koopovereenkomst vernietigt.
De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep
3.3.1.De kopers hebben in dit kort geding bij de voorzieningenrechter van de rechtbank gevorderd (samengevat weergegeven):
a. dat zij worden gemachtigd om de woning aan zichzelf te leveren en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de tot levering van de woning benodigde handelingen, indien de [familie ---] weigert om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de voor levering vereiste medewerking te verlenen;
b. de [familie ---] te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij nalaat aan die veroordeling te voldoen;
c. de [familie ---] te veroordelen tot betaling van de in de koopovereenkomst opgenomen schadevergoeding wegens niet tijdige nakoming;
d. de [familie ---] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten;
e. de [familie ---] te veroordelen in de proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter hebben de kopers hun vorderingen c en d ingetrokken.
3.3.2.De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, omdat alleen de [familie ---] in deze procedure als partij in rechte is betrokken, terwijl voor levering van de woning tevens de medewerking van de erfgenamen van [erflater] vereist is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen ook afgewezen omdat de geïntimeerden in hun hoedanigheid van vereffenaar hadden moeten worden gedagvaard op grond van het bepaalde in artikel 4:211 lid 2 BW.
3.3.3.De kopers hebben hun vorderingen a, b en e herhaald in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de kopers verduidelijkt dat zij vorderen dat het door het hof in dit kort geding te wijzen arrest dezelfde kracht heeft als de benodigde leveringshandelingen. Daarbij hebben zij vordering b ingetrokken.
3.3.4.Geïntimeerden 2 tot en met 5 hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van de kopers en /of afwijzing van de vorderingen.
De partijen in dit hoger beroep
3.4.1.Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de voorzieningenrechter de vorderingen onder andere afgewezen omdat de geïntimeerden in hun hoedanigheid van vereffenaar hadden moeten worden gedagvaard. Dat is in hoger beroep hersteld. De kopers hebben in de appeldagvaarding vermeld dat geïntimeerden in hoger beroep worden betrokken in hun hoedanigheid van vereffenaar.
3.4.2.Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat de medewerking van de erfgenamen van de [erflater] (hierna: de erven [erflater] ) is vereist en dat de kopers niet konden volstaan met de mededeling dat deze personen geen bezwaar hebben tegen levering van de woning. Het hof is namelijk net als de voorzieningenrechter van oordeel dat het bij deze vordering gaat om een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een processueel ondeelbare rechtsverhouding). Dat betekent dat de beslissing slechts kan worden gegeven in een procedure waarin allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. Wanneer een partij een dergelijke beslissing wil uitlokken, dienen dan ook alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen, in het geding te worden geroepen (zie o.a. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). De kopers hadden deze personen dus in rechte moeten betrekken. Het hof begrijpt niet waarom de voorzieningenrechter de kopers niet de gelegenheid heeft gegeven om dat alsnog te doen. Het is vaste rechtspraak dat daartoe ambtshalve gelegenheid moet worden geboden (zie onder andere het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad).
3.4.3.Het hof is van oordeel dat dit in hoger beroep is hersteld, doordat [voegende partij] zich, in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] (hierna: de executeur), heeft gevoegd aan de zijde van de kopers. Volgens de [familie ---] is dat niet juist, omdat het voor voeging ex artikel 217 Rv nodig is dat de partij die zich voegt een nadelig gevolg kan ondervinden van de uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de voegende partij zich voegt. Daarvan is volgens de [familie ---] in dit geval geen sprake.
Het hof is van oordeel dat verder in het midden kan blijven of dat zo is. Zoals hiervoor al is vermeld, gaat het erom dat allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn in de procedure, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. In ieder geval is de executeur nu in dit hoger beroep als partij betrokken en daar gaat het om. Wanneer het hof zou oordelen dat de executeur zich niet kan voegen in dit hoger beroep, dan zou het hof de kopers alsnog de gelegenheid geven om de executeur in het geding op te roepen. Een dergelijke formalistische benadering acht het hof niet nodig en niet passend bij een kort geding.
3.4.4.Volgens de [familie ---] zijn nog steeds niet allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij in dit hoger beroep. Zij wijzen erop dat de executeur niet van alle erfgenamen een volmacht heeft. Alle erfgenamen hebben een volmacht gegeven, behalve [persoon A] . Het hof verwerpt dat standpunt. De volmacht waarnaar de [familie ---] verwijst heeft betrekking op
“het beheer van de nalatenschap als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 Burgerlijk Wetboek alsmede terzake van de vereffening van de nalatenschap”.In dit hoger beroep gaat het daar niet om. Het gaat in dit hoger beroep om de verbintenis tot levering van de woning uit de door de erflater (de [erflater] ) gesloten overeenkomst tot verkoop van de woning. Het hof is van oordeel dat dit een kwestie betreft van beheer in de zin van artikel 4:144 lid 1 BW. De executeur vertegenwoordigt op grond van artikel 4:145 lid 2 BW de erfgenamen in rechte, zodat [persoon A] niet zelf bevoegd is in (of buiten) rechte op te treden ter zake dit geschil (artikel 4:145 lid 1 BW). Een en ander blijkt ook uit artikel 6 van de verklaring van erfrecht en executele.
Spoedeisend belang en belangenafweging