ECLI:NL:GHSHE:2023:2257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.320.136_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over medewerking aan levering van een woning op basis van een koopovereenkomst gesloten door erflaters

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de kopers van een woning, die is gekocht van het echtpaar [erflater] en [erflaatster], vorderen dat de erfgenamen van [erflaatster] meewerken aan de levering van de woning. De koopovereenkomst werd gesloten op 30 december 2021, maar de levering kon niet plaatsvinden omdat zowel [erflater] als [erflaatster] zijn overleden. De erfgenamen van [erflaatster] weigeren mee te werken aan de levering en stellen dat er misbruik van omstandigheden is gemaakt bij de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van de kopers afgewezen, omdat de erfgenamen van [erflater] ook betrokken moesten worden in de procedure. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de kopers voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering en dat de belangenafweging in hun voordeel uitvalt. Het hof heeft vastgesteld dat de kopers aannemelijk maken dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van de benodigde leveringshandelingen. De erfgenamen worden veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.320.136/01
arrest van 11 juli 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.P. Janssen-Wikkers te Venray,
en
[voegende partij],
wonende te [woonplaats] ,
als partij die zich in het geding wil voegen in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] ,
advocaat: mr. H.P. Janssen-Wikkers te Venray,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
in hun hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten 2 tot en met 5 in incidenteel hoger beroep,
geïntimeerde 1: niet verschenen;
advocaat van geïntimeerden 2 tot en met 5: mr: S. Smeets te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 december 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 november 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellanten (in principaal hoger beroep) als eisers (hierna: de kopers) en geïntimeerden (in principaal hoger beroep) als gedaagden (hierna gezamenlijk aan te duiden als de [familie ---] ).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/310177 / KG ZA 22-385)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, producties en eiswijziging en een referteverklaring van geïntimeerde 1;
  • het tegen geïntimeerde 1 verleende verstek;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties van geïntimeerden 2 tot en met 5;
  • een akte na memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
  • een namens de executeur op 2 mei 2023 gestuurde e-mail waarin mededeling wordt gedaan van de benoeming van Duet Executeurs B.V.;
  • de mondelinge behandeling van 14 juni 2023;
  • de op 2 juni 2023 door geïntimeerden 2 tot en met 5 met een H12 formulier toegezonden producties, die tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2023 in het geding zijn gebracht;
  • drie producties die namens de executeur tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2023 in het geding zijn gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

Inleiding en samenvatting
3.1.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [appellant] en [appellante] (de kopers) hebben de woning gekocht van het echtpaar [erflater] en [erflaatster] . Het echtpaar had geen kinderen. Eén van de kopers ( [appellante] ) is de dochter van het nichtje van de [erflater] . [erflaatster] was dementerende en onder bewind gesteld. Haar bewindvoerders waren haar echtgenoot ( [erflater] ) en zijn nichtje, [voegende partij] . De kopers hebben de overeenkomst gesloten met de [erflater] die zowel voor zichzelf is opgetreden, als in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [erflaatster] , en met [voegende partij] in haar hoedanigheid van medebewindvoerder van [erflaatster] . De kantonrechter heeft toestemming gegeven voor de verkoop van de woning. De koopprijs was lager dan de getaxeerde waarde. Voordat de levering van de woning kon plaatsvinden, is eerst de [erflater] en vervolgens [erflaatster] overleden. De erfgenamen van [erflaatster] (de [familie ---] ) willen niet meewerken aan de levering van de woning aan de kopers. Volgens de [familie ---] is misbruik gemaakt van omstandigheden.
3.1.2.
De [familie ---] heeft een bodemprocedure aanhangig gemaakt. In die procedure heeft de [familie ---] zich op het standpunt gesteld dat misbruik is gemaakt van omstandigheden en dat de koopovereenkomst vernietigd is, althans moet worden vernietigd door de rechter. Dit hoger beroep betreft een kort geding. De kopers willen via dit kort geding de [familie ---] dwingen om mee te werken aan de levering van de woning, dus ter uitvoering van de koopovereenkomst die zij hebben gesloten.
3.1.3.
De [familie ---] heeft in dit kort geding enkele procesrechtelijke problemen aangekaart. Het hof is van oordeel dat er geen procesrechtelijke belemmeringen zijn voor het doen van een uitspraak in deze zaak. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de kopers in de bodemprocedure in het gelijk worden gesteld en dat hun belang bij toewijzing van de vordering zwaarder weegt dan het belang van de [familie ---] bij afwijzing daarvan. Kortom, de uitspraak komt erop neer dat de woning aan de kopers moet worden geleverd. Het hof zal dat hierna motiveren.
De feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
[erflater] en zijn echtgenote [erflaatster] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
3.2.2.
Het vermogen van [erflaatster] was (vanwege dementie) onder bewind gesteld. Als bewindvoerders waren benoemd haar echtgenoot de [erflater] en zijn nichtje [voegende partij] (hierna: [voegende partij] ).
3.2.3.
Bij overeenkomst van 30 december 2021 hebben de kopers de echtelijke woning van de [erflater] en [erflaatster] , gelegen aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht voor een prijs van € 250.000,00. Als verkopende partij zijn opgetreden: [voegende partij] en de [erflater] als bewindvoerders van [erflaatster] en de [erflater] (voor zichzelf) als mede-eigenaar van de woning.
Zoals hiervoor al is vermeld, is [appellante] (appellante 2) de dochter van [voegende partij] .
3.2.4.
In opdracht van de kopers heeft [taxateur] en [XXX] Makelaardij de marktwaarde van de woning getaxeerd. Bij rapport van 7 december 2021 heeft de taxateur de waarde per 6 december 2021 bepaald op € 305.000,00.
3.2.5.
De [erflater] en [voegende partij] hebben als bewindvoerders machtiging aan de kantonrechter gevraagd voor het sluiten van de koopovereenkomst namens [erflaatster] . Deze machtiging heeft de kantonrechter bij beschikking van 5 januari 2022 verleend.
3.2.6.
Nog voordat levering heeft kunnen plaatsvinden is de [erflater] ernstig ziek geworden en op 10 februari 2022 overleden. De [erflater] heeft over zijn nalatenschap bij testament beschikt en daarbij zijn broers en zussen tot enig erfgenamen benoemd. Hij heeft benoemd tot executeur: [voegende partij] en zijn broer [persoon A] . [voegende partij] heeft de benoeming tot executeur aanvaard. [persoon A] heeft de benoeming niet aanvaard. [voegende partij] heeft gebruik gemaakt van de testamentaire bevoegdheid om een executeur aan zich toe te voegen (Duet executeurs B.V.).
3.2.7.
[erflaatster] is op 28 februari 2022 overleden. [erflaatster] heeft niet over haar nalatenschap beschikt, zodat het wettelijk versterferfrecht van toepassing is.
Geïntimeerden (in principaal hoger beroep) zijn de wettelijke erfgenamen van [erflaatster] . Geïntimeerde 1 heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Geïntimeerden 2 tot en met 5 hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
3.2.8.
Geïntimeerden 2 tot en met 5 hebben via hun advocaat kenbaar gemaakt niet te zullen voldoen aan het verzoek van de kopers om mee te werken aan de levering van de woning aan hen. Zij vinden dat de woning gelet op de WOZ waarde en de getaxeerde waarde voor een veel te laag bedrag is verkocht. Volgens hen is feitelijk sprake geweest van een schenking die heeft plaatsgevonden door misbruik te maken van de omstandigheden. Bij brief van 29 juni 2022 hebben zij de koopovereenkomst vernietigd. Zij hebben hierover een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin zij hebben gevorderd voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, althans zij vorderen dat de rechtbank de koopovereenkomst vernietigt.
De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep
3.3.1.
De kopers hebben in dit kort geding bij de voorzieningenrechter van de rechtbank gevorderd (samengevat weergegeven):
a. dat zij worden gemachtigd om de woning aan zichzelf te leveren en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de tot levering van de woning benodigde handelingen, indien de [familie ---] weigert om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de voor levering vereiste medewerking te verlenen;
b. de [familie ---] te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij nalaat aan die veroordeling te voldoen;
c. de [familie ---] te veroordelen tot betaling van de in de koopovereenkomst opgenomen schadevergoeding wegens niet tijdige nakoming;
d. de [familie ---] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten;
e. de [familie ---] te veroordelen in de proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter hebben de kopers hun vorderingen c en d ingetrokken.
3.3.2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, omdat alleen de [familie ---] in deze procedure als partij in rechte is betrokken, terwijl voor levering van de woning tevens de medewerking van de erfgenamen van [erflater] vereist is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen ook afgewezen omdat de geïntimeerden in hun hoedanigheid van vereffenaar hadden moeten worden gedagvaard op grond van het bepaalde in artikel 4:211 lid 2 BW.
3.3.3.
De kopers hebben hun vorderingen a, b en e herhaald in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de kopers verduidelijkt dat zij vorderen dat het door het hof in dit kort geding te wijzen arrest dezelfde kracht heeft als de benodigde leveringshandelingen. Daarbij hebben zij vordering b ingetrokken.
3.3.4.
Geïntimeerden 2 tot en met 5 hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van de kopers en /of afwijzing van de vorderingen.
De partijen in dit hoger beroep
3.4.1.
Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de voorzieningenrechter de vorderingen onder andere afgewezen omdat de geïntimeerden in hun hoedanigheid van vereffenaar hadden moeten worden gedagvaard. Dat is in hoger beroep hersteld. De kopers hebben in de appeldagvaarding vermeld dat geïntimeerden in hoger beroep worden betrokken in hun hoedanigheid van vereffenaar.
3.4.2.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat de medewerking van de erfgenamen van de [erflater] (hierna: de erven [erflater] ) is vereist en dat de kopers niet konden volstaan met de mededeling dat deze personen geen bezwaar hebben tegen levering van de woning. Het hof is namelijk net als de voorzieningenrechter van oordeel dat het bij deze vordering gaat om een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een processueel ondeelbare rechtsverhouding). Dat betekent dat de beslissing slechts kan worden gegeven in een procedure waarin allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. Wanneer een partij een dergelijke beslissing wil uitlokken, dienen dan ook alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen, in het geding te worden geroepen (zie o.a. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411).
De kopers hadden deze personen dus in rechte moeten betrekken. Het hof begrijpt niet waarom de voorzieningenrechter de kopers niet de gelegenheid heeft gegeven om dat alsnog te doen. Het is vaste rechtspraak dat daartoe ambtshalve gelegenheid moet worden geboden (zie onder andere het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad).
3.4.3.
Het hof is van oordeel dat dit in hoger beroep is hersteld, doordat [voegende partij] zich, in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] (hierna: de executeur), heeft gevoegd aan de zijde van de kopers. Volgens de [familie ---] is dat niet juist, omdat het voor voeging ex artikel 217 Rv nodig is dat de partij die zich voegt een nadelig gevolg kan ondervinden van de uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de voegende partij zich voegt. Daarvan is volgens de [familie ---] in dit geval geen sprake.
Het hof is van oordeel dat verder in het midden kan blijven of dat zo is. Zoals hiervoor al is vermeld, gaat het erom dat allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn in de procedure, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. In ieder geval is de executeur nu in dit hoger beroep als partij betrokken en daar gaat het om. Wanneer het hof zou oordelen dat de executeur zich niet kan voegen in dit hoger beroep, dan zou het hof de kopers alsnog de gelegenheid geven om de executeur in het geding op te roepen. Een dergelijke formalistische benadering acht het hof niet nodig en niet passend bij een kort geding.
3.4.4.
Volgens de [familie ---] zijn nog steeds niet allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij in dit hoger beroep. Zij wijzen erop dat de executeur niet van alle erfgenamen een volmacht heeft. Alle erfgenamen hebben een volmacht gegeven, behalve [persoon A] . Het hof verwerpt dat standpunt. De volmacht waarnaar de [familie ---] verwijst heeft betrekking op
“het beheer van de nalatenschap als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 Burgerlijk Wetboek alsmede terzake van de vereffening van de nalatenschap”.In dit hoger beroep gaat het daar niet om. Het gaat in dit hoger beroep om de verbintenis tot levering van de woning uit de door de erflater (de [erflater] ) gesloten overeenkomst tot verkoop van de woning. Het hof is van oordeel dat dit een kwestie betreft van beheer in de zin van artikel 4:144 lid 1 BW. De executeur vertegenwoordigt op grond van artikel 4:145 lid 2 BW de erfgenamen in rechte, zodat [persoon A] niet zelf bevoegd is in (of buiten) rechte op te treden ter zake dit geschil (artikel 4:145 lid 1 BW). Een en ander blijkt ook uit artikel 6 van de verklaring van erfrecht en executele.
Spoedeisend belang en belangenafweging
3.5.
Het hof is van oordeel dat de kopers voldoende spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening en dat de belangenafweging in hun voordeel uitvalt. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.5.1.
Volgens de [familie ---] moet uit het ontbreken van een leveringsdatum in de koopovereenkomst worden afgeleid dat de kopers er geen belang bij hadden of hebben om spoedig eigenaar te zijn van de woning. Het hof verwerpt dit argument. Dat een leveringsdatum ontbreekt, betekent dat de kopers terstond nakoming kunnen vragen. Zij hebben dat om begrijpelijke redenen niet gedaan toen de [erflater] nog leefde. Zij hebben daarvoor een duidelijke en afdoende verklaring gegeven. Nu de [erflater] is overleden, ligt dat anders. De kopers hebben nog enige tijd gewacht om nakoming te eisen. Dat maakt echter niet dat zij op dit moment geen spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.
3.5.2.
De woning staat nu al zeer geruime tijd leeg. Het is een feit van algemene bekendheid dat de onderhoudstoestand van een woning er niet beter op wordt bij leegstand. Hoe langer de woning leeg staat, hoe groter het risico op schade (door bijvoorbeeld vandalisme). Dat de [familie ---] de woning wil onderhouden kan zo zijn, maar niemand van de familie woont daar en het hof ziet niet in waarom het (enkel) plegen van onderhoud (zonder bewoning) het risico op vernieling zal verminderen. Los daarvan is het hof van oordeel dat niet valt in te zien waarom de kopers moeten blijven wachten op nakoming terwijl zij volgens de koopovereenkomst recht hebben op levering.
3.5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen desgevraagd verklaard dat in de bodemprocedure verhinderdata zijn opgevraagd en dat nog een zitting gepland zal moeten worden. Gelet op de vakantieperiode zal het naar verwachting nog geruime tijd duren voordat de bodemrechter een mondelinge behandeling heeft gehouden en uitspraak zal gaan doen. Het hof is van oordeel dat de kopers bij deze stand van zaken voldoende spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.
3.5.4.
Volgens de [familie ---] zijn de gevolgen van een toewijzing van de vordering te groot en niet te overzien. Het hof verwerpt ook dat standpunt van de [familie ---] . Wanneer de [familie ---] in de bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld, dan zal het gevolg daarvan zijn dat de woning moet worden terug geleverd. Ook als de woning dan inmiddels is verbouwd, ziet het hof daarin geen bezwaar, omdat het hof voorshands van oordeel is dat het daarbij zal gaan om waardevermeerdering. Het hof acht aannemelijk dat de [familie ---] in dat geval een woning zal terugkrijgen die meer waard is dan op het moment van sluiting van de koopovereenkomst. Niet valt in te zien waarom (eventuele) grote financiële gevolgen voor de kopers, de [familie ---] zouden raken.
Aannemelijkheid toewijzing vordering
3.6.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat de vordering van de kopers wordt toegewezen in de bodemprocedure. Volgens de [familie ---] is sprake geweest van misbruik van omstandigheden. Het hof acht dat niet aannemelijk. Het hof ziet geen aanleiding om er vanuit te gaan dat de koopovereenkomst nietig is of dat er redenen zijn om deze te vernietigen. Het hof zal hierna uitleggen waarom het hof tot dit voorlopige oordeel komt.
3.6.1.
Het echtpaar [erflater] / [erflaatster] had geen kinderen. Het hof gaat er (als onvoldoende gemotiveerd betwist) van uit dat het echtpaar [erflater] / [erflaatster] met hun nichtje ( [voegende partij] ) en hun achternichtje (koper [appellante] ) een innige band hadden, omdat [voegende partij] van kinds af aan bij hen over de vloer kwam (vanaf de leeftijd van 10 jaar), omdat haar vader jong was overleden. De [erflater] en [erflaatster] waren als ouders voor haar en als grootouders voor haar dochter ( [appellante] ). Gelet op deze familieverhoudingen is het logisch en aannemelijk dat [erflater] de woning aan zijn achternichtje (en haar partner) wilde verkopen tegen een prijs die lager was dan de getaxeerde waarde en dat hij daarmee dus een deel van (de waarde van) de woning wilde schenken. Een hogere verkoopprijs zou gelet op zijn leeftijd voor hem geen toegevoegde waarde meer hebben. Er is geen enkele aanwijzing om ervan uit te gaan dat dit niet de wens was van [erflater] . Integendeel. Het is aannemelijk dat dit juist wél zijn wens was. Hij was immers op de hoogte van de hogere WOZ waarde en ook van de hogere getaxeerde waarde. Er is geen aanwijzing dat de [erflater] niet meer in staat was zijn wil te bepalen.
3.6.2.
De [familie ---] heeft aangevoerd dat de [erflater] wel voor zichzelf, maar niet voor [erflaatster] bevoegd was om de beslissing te nemen om de woning te verkopen tegen de overeengekomen prijs. Dat is een misvatting. De [erflater] was bewindvoerder en was dus bevoegd om de transactie namens [erflaatster] aan te gaan, mits de kantonrechter de transactie goedkeurde, hetgeen is gebeurd. De bevoegdheid was er dus. Aangezien de [familie ---] heeft aangevoerd dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, dient dat ook te worden beoordeeld ten aanzien van [erflaatster] . De door de [familie ---] aangevoerde omstandigheid dat het machtigingsverzoek aan de kantonrechter namens de [erflater] als bewindvoerder feitelijk is geschreven door [voegende partij] acht het hof niet relevant. De kopers hebben daartegenover aangevoerd dat de [erflater] ten tijde van de indiening van het machtingsverzoek niet kon schrijven vanwege een gebroken sleutelbeen, hetgeen niet of onvoldoende is weersproken.
Het hof is van oordeel dat er vanuit kan worden gegaan dat de [erflater] goed in staat is geweest om te bepalen of zijn echtgenote, [erflaatster] , deze transactie ook wilde. Het gaat er om wat zij zou hebben gewild wanneer zij nog wel in staat was geweest haar wil te bepalen. [erflater] was 56 jaar gehuwd met haar. Het hof acht het aannemelijk dat hij, meer dan wie dan ook, in staat is geweest om te bepalen of deze transactie ook haar wens was. Ook voor haar gold dat een hogere verkoopprijs gelet op haar leeftijd en medische conditie geen toegevoegde waarde voor haar zou hebben gehad. Het klopt dat dit betekent dat doelbewust het vermogen van [erflaatster] is benadeeld, maar ook voor [erflaatster] heeft te gelden dat zij redenen had om dit zo te willen (wanneer zij zelf in staat was geweest haar wil te bepalen). Zij had niets meer aan een hogere verkoopopbrengst, terwijl ook voor haar gold dat zij een hechte en liefdevolle relatie had met het nichtje en het achternichtje. Ook voor haar zou hebben gegolden dat de bewoning van hun woning door het achternichtje tegen een betaalbare prijs, meer vreugde zou hebben gegeven (als zij nog bewustzijn had gehad) dan een hoger banksaldo.
Niet valt in te zien waarom de [erflater] (en [voegende partij] ) als bewindvoerder(s) van [erflaatster] rekening had(den) moeten houden met de belangen van de [familie ---] of de voorgenomen verkoop van de woning met de [familie ---] had(den) moeten bespreken. Wellicht wist de [erflater] dat zijn echtgenote geen testament had opgemaakt (en dat dus haar broers zouden erven), maar zekerheid kon hij daarover niet hebben. En overigens valt niet in te zien dat hij (en [voegende partij] ) vooruitlopend op het overlijden van [erflaatster] , rekening had(den) moeten houden met de [familie ---] , terwijl de broers van [erflaatster] inmiddels ook een hoge leeftijd hadden. Het gaat erom of deze transactie ook de wens zou zijn geweest van [erflaatster] . Het hof acht dat gelet op alle omstandigheden voorshands zeer aannemelijk. Verder is van belang dat de kantonrechter bij uitspraak van 5 januari 2022 een machtiging heeft gegeven voor deze transactie en ook dient in aanmerking te worden genomen dat de woning niet volledig is geschonken. Het gaat er (slechts) om dat de woning voor een lagere prijs is verkocht dan de waarde in het economisch verkeer.
3.6.3.
De [familie ---] heeft gewezen op de bewijslastverdeling van artikel 7:176 BW. Weliswaar rust volgens de daarin vastgelegde regel op de kopers de stelplicht en de bewijslast van het tegendeel dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, maar dat betekent naar het voorlopig oordeel van het hof niet dat in dit kort geding het standpunt van de kopers niet aannemelijk is. Het hof acht het standpunt van de kopers aannemelijker dan het standpunt van de [familie ---] en de redenen daarvoor zijn in het voorgaande uiteengezet. Daarbij verdient opmerking dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet steeds is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan, maar dat ermee kan worden volstaan dat deze voldoende aannemelijk worden (HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182).
3.6.4.
De [familie ---] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling de processtukken uit de bodemprocedure overgelegd en het hof verzocht rekening te houden met de standpunten die zij in de bodemprocedure heeft betrokken. Het hof verwijst naar hetgeen de Hoge Raad hierover heeft overwogen in zijn arresten van 10 juli 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI4209, NJ 2010/128) en 12 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3593). Het hof kan geen rekening houden met hetgeen in die stukken wordt aangevoerd, aangezien de [familie ---] slechts in algemene zin heeft verwezen naar die stukken. Voor het hof is onvoldoende duidelijk op welke passages zij zich wil beroepen.
Slotsom
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hof het vonnis zal vernietigen. Hierdoor is voldaan aan de voorwaarde waaronder incidenteel hoger beroep is ingesteld. Nu hieraan dezelfde argumenten ten grondslag liggen, verwerpt het hof op grond van het voorgaande de grieven in incidenteel hoger beroep. Het hof zal de vordering om te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de tot levering van de woning benodigde handelingen, toewijzen. Het hof zal de [familie ---] veroordelen in de proceskosten, zowel van de eerste aanleg als van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat deze uitspraak dezelfde kracht heeft en in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte van levering van de woning aan [adres] te [plaats] aan de kopers, ter uitvoering van de op 30 december 2021 gesloten koopovereenkomst;
veroordeelt de [familie ---] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de kopers als volgt:
- voor de eerste aanleg op € 125,03 aan dagvaardingskosten, op € 314,00 aan griffierecht en op € 1.016,00 aan salaris advocaat;
- voor het principaal hoger beroep op € 125,03 aan dagvaardingskosten, op € 343,00 aan griffierecht en op € 2.366,00 aan salaris advocaat;
en veroordeelt appellanten 2 tot en met 5 in incidenteel hoger beroep in de kosten van het incidenteel hoger beroep op € 1.183,00 aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, A.C. van Campen en M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 juli 2023.
griffier rolraadsheer