ECLI:NL:HR:2009:BI4209
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over seksuele intimidatie en de beoordeling van feiten in arbeidsrelaties
In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, dat in hoger beroep de vorderingen van [eiser] deels had toegewezen en deels had afgewezen. [Eiser] had Leprastichting en [verweerder 2] aangeklaagd wegens seksuele intimidatie, na een incident tijdens een kerstborrel op 19 december 2002. De directeur van Leprastichting, [verweerder 2], had [eiser] in de billen geknepen en een opmerking gemaakt die als ongepast werd ervaren. Het hof oordeelde dat de gedraging van [verweerder 2] niet als seksuele intimidatie kon worden gekwalificeerd, waarbij het hof aansluiting zocht bij de definitie van seksuele intimidatie in artikel 7:646 lid 8 BW. Het hof concludeerde dat de omstandigheden van het incident, waaronder de openlijke aard ervan en de reactie van [eiser], relevant waren voor de beoordeling van de ernst van de gedraging.
De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en de kosten van het geding in cassatie aan [eiser] opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld en dat de klachten van [eiser] over de beoordeling van de feiten en de toepassing van de wet niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het hof werd bevestigd, waarbij de Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van seksuele intimidatie niet alleen afhangt van de intentie van de dader, maar ook van de ervaring van het slachtoffer. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop seksuele intimidatie in arbeidsrelaties wordt beoordeeld en onderstreept het belang van context bij dergelijke incidenten.