In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een Duits beleggingsfonds om teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2006/2007. De belanghebbende, een in Duitsland gevestigd fonds, had eerder verzoeken ingediend die door de inspecteur van de Belastingdienst waren afgewezen. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om op een zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek schriftelijk is gesloten.
De kern van het geschil betreft de vraag of de belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De inspecteur betwistte dit, onder andere omdat de belanghebbende geen dividendnota's had overgelegd, wat volgens de inspecteur noodzakelijk is om de omvang van de teruggaaf aannemelijk te maken. Het hof overweegt dat de belanghebbende, ondanks herhaalde verzoeken, geen bewijs heeft geleverd dat de dividendbelasting daadwerkelijk is ingehouden. Hierdoor concludeert het hof dat de verzoeken om teruggaaf terecht zijn afgewezen, en komt het niet toe aan de vraag of de belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na de verzenddatum.