Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak waarbij belanghebbende, gevestigd in Duitsland, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De inspecteur van de Belastingdienst had op 11 mei 2017 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over verschillende tijdvakken afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, maar dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven. Belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf van dividendbelasting op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur terecht de verzoeken had afgewezen, omdat belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op teruggaaf bestond en dat belanghebbende ook geen recht had op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en maakte de uitspraak openbaar via geanonimiseerde publicatie.