In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting door een Duits beleggingsfonds voor het boekjaar 2007/2008. De belanghebbende, een in Duitsland gevestigd fonds, had eerder een verzoek om teruggaaf ingediend, dat door de inspecteur van de Belastingdienst was afgewezen. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft bepaald dat een zitting niet nodig was, omdat geen van de partijen gebruik wilde maken van het recht om te worden gehoord.
De kern van het geschil was of de belanghebbende recht had op teruggaaf van dividendbelasting. De inspecteur betwistte dit, onder andere omdat de belanghebbende geen dividendnota's had overgelegd, wat volgens de inspecteur noodzakelijk was om de omvang van de teruggaaf aannemelijk te maken. Het hof overwoog dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de teruggevraagde belasting daadwerkelijk was ingehouden, en dat de inspecteur terecht had betwist dat de belanghebbende aan de voorwaarden voor teruggaaf voldeed. Het hof concludeerde dat het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting terecht was afgewezen, en dat het hoger beroep ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2023, en partijen werden op die datum op de hoogte gesteld van de uitspraak. Het hof oordeelde verder dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden of om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.